ECLI:NL:CRVB:2020:2644

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
19/1328 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag duofiets op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. Betrokkene, geboren in 2003 en bekend met het Prader-Willi Syndroom, had op 19 december 2016 een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een duofiets op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft deze aanvraag op 21 december 2016 afgewezen, en dit besluit werd later door het college in een bestreden besluit van 4 juli 2017 bevestigd. De rechtbank oordeelde in een tussenuitspraak van 29 augustus 2018 dat het college onvoldoende onderzoek had verricht naar de vervoersbehoefte van betrokkene en gaf het college de opdracht om dit gebrek te herstellen.

Het college heeft vervolgens aanvullende vragen gesteld aan betrokkene, maar de rechtbank oordeelde dat het college de vervoersbehoefte van betrokkene te beperkt had opgevat. In hoger beroep heeft het college betoogd dat het voldoende onderzoek heeft verricht en dat betrokkene met de beschikbare vervoersmiddelen in aanvaardbare mate kan participeren. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college inderdaad voldoende onderzoek heeft gedaan en dat er geen noodzaak is voor het verstrekken van een duofiets. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze het college opdroeg een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

Uitspraak

19 1328 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 19 februari 2019, 17/2583 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het college heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.W. Rauh een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2020. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.H.J.M. van den Heuvel. Betrokkene is met zijn vader verschenen en bijgestaan door mr. Rauh.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren in 2003, is bekend met het Prader-Willi Syndroom. Vanwege beperkingen in zijn mobiliteit heeft betrokkene op 19 december 2016 een aanvraag ingediend voor – onder meer – een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bestaande uit een duofiets.
1.2.
Bij besluit van 21 december 2016 heeft het college de aanvraag van betrokkene voor een duofiets afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 4 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2016 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij tussenuitspraak van 29 augustus 2018 heeft de rechtbank, kort samengevat, geoordeeld dat het bestreden besluit op een onvoldoende motivering berust. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door nader onderzoek te verrichten naar de vervoersbehoefte van betrokkene met inachtneming van de behoefte en beperkingen van de begeleider van betrokkene, met name zijn moeder.
1.5.
Ter uitvoering van de opdracht in de tussenuitspraak heeft het college in de brief van 3 september 2018 een vraagstelling aan de gemachtigde van betrokkene voorgelegd. De gemachtigde van betrokkene heeft hierop bij brief van 18 september 2018 gereageerd.
1.6.
Bij brief van 24 september 2018 heeft het college een aanvullende motivering overgelegd. Hierin is onder meer overwogen dat de vragen van het college door betrokkene niet eenduidig worden beantwoord. Uit wat wel bekend is, kan volgens het college worden geconcludeerd dat betrokkene met de ter beschikking staande vervoersvoorzieningen in meer dan aanvaardbare mate kan participeren en is voorts niet gebleken van een vervoersbehoefte waarvoor nog ondersteuning vanuit de Wmo 2015 zou moeten worden geboden. Het college ziet daarom geen noodzaak om een duofiets te verstrekken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de einduitspraak en de tussenuitspraak. Volgens de rechtbank heeft het college, met ontoereikend onderzoek, het besluit nog altijd niet deugdelijk gemotiveerd. Dat betrokkene niet zelf kan aangeven wat hij wil, betekent volgens de rechtbank niet dat er geen zelfstandige vervoersbehoefte zou zijn. Het college heeft ten onrechte niet onderkend dat een eerdere voorziening, een tandemfiets, de vervoersbehoefte van betrokkene weerspiegelde. Het college heeft het standpunt dat betrokkene met de huidige vervoersvoorzieningen in aanvaardbare mate kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer onvoldoende onderbouwd. Het college heeft de totale vervoersbehoefte van betrokkene te beperkt opgevat. De rolstoel in combinatie met de auto is niet adequaat om in de totale vervoersbehoefte van betrokkene te voorzien.
3. Het college heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens het college heeft het, na de tussenuitspraak van de rechtbank, de relevante onderzoeksvragen gesteld aan betrokkene. Uit de reactie hierop van betrokkene is niet gebleken van een zelfstandige nog te compenseren vervoersbehoefte. Betrokkene kan de voor hem relevante bestemmingen bereiken met de ter beschikking staande vervoermiddelen en aldus in aanvaardbare mate participeren. Volgens het college is deugdelijk gemotiveerd dat daarom geen noodzaak bestaat voor het verstrekken van een duofiets, zodat de rechtbank ten onrechte opdracht heeft gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter uitvoering van de opdracht in de tussenuitspraak heeft het college in de onder 1.5 genoemde brief van 3 september 2018 uitgebreide vragen gesteld aan betrokkene. Hiermee heeft het college, in aanvulling op het eerder verrichte huisbezoek en het gesprek met de GGD-arts, voldoende onderzoek verricht naar de concrete ondersteuningsbehoefte van betrokkene.
4.2.
Zoals ter zitting van de zijde van betrokkene is toegelicht, wordt betrokkene over de korte afstanden vervoerd met de rolstoel met hulpmotor en wordt hij over de langere afstanden vervoerd met de auto. Op de plaats van bestemming kan betrokkene te voet een beperkte afstand overbruggen, zoals het lopend doen van boodschappen in een supermarkt. Zowel in de onder 1.5 genoemde brief van 18 september 2018 als ook ter zitting bij de Raad is niet concreet gemaakt dat betrokkene de beoogde bestemmingen niet kan bereiken met de ter beschikking staande vervoermiddelen. Van een vervoersbehoefte waarin moet worden voorzien met een duofiets, is daarom niet gebleken. Alhoewel de Raad kan begrijpen dat fietsen met een duofiets een positief effect heeft op de gezondheid van betrokkene en betrokkene meer plezier brengt dan het vervoer per auto, maakt dat niet dat het college gehouden is betrokkene een duofiets te verstrekken. Dit betekent dat het college de aanvraag om een duofiets terecht heeft afgewezen.
4.3.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het college is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand zullen worden gelaten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het college is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 4 juli 2017 in stand blijven;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma als voorzitter en N.R. Docter en D. Hardonk‑Prins als leden, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) E.M. Welling