ECLI:NL:RBDHA:2022:12158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL22.6235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht en ongewenstverklaring van een Poolse vreemdeling na veroordeling voor doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Poolse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had haar verblijfsrecht in Nederland verloren na een veroordeling voor doodslag, waarbij zij haar partner had gedood. De staatssecretaris had haar ongewenst verklaard op basis van de huidige bedreiging die zij voor de openbare orde zou vormen. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres tegen deze besluiten beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de eiseres een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving vormde, gezien de ernst van het gepleegde misdrijf en de opgelegde gevangenisstraf van negen jaar. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de belangen van de zoon van de eiseres onvoldoende waren meegewogen in de belangenafweging door de staatssecretaris. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de eiseres en haar zoon beter in overweging moeten worden genomen. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6235

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh en mr. J.C. Sneep),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Met het besluit van 15 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiseres op grond van het Unierecht beëindigd. Tevens heeft verweerder eiseres ongewenst verklaard.
Met het besluit van 5 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 in Breda op zitting behandeld. Eiseres en
haar gemachtigden waren hierbij aanwezig. Als tolk is verschenen M. Kosicka. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting is het onderzoek gesloten. Omdat de rechtbank daarna tot het oordeel is gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest, is het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Awb. [1] Daarbij is aan beide partijen om nadere informatie verzocht.
Op 9 september 2022 heeft eiseres informatie verstrekt. Op 30 september 2022 heeft ook verweerder informatie overgelegd. Eiseres heeft daar op 11 oktober 2022 op gereageerd.
Nadat geen van beide partijen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit.
2. Op 18 december 2020 is eiseres door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaar voor doodslag op haar toenmalige partner. Op 4 mei 2021 heeft de Vreemdelingenpolitie eiseres gehoord, waarna zij verweerder op 22 juni 2021 het voorstel heeft gedaan om eiseres’ verblijfsrecht te beëindigen en haar ongewenst te verklaren.
3. Bij het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder het rechtmatig verblijf van eiseres als Unieburger beëindigd en heeft hij haar ongewenst verklaard, omdat eiseres een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Het besluit is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [2]
4. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, wordt in het hiernavolgende ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Het beoordelingskader is opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Procesbelang
6. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat haar beroep zich zowel richt tegen de beëindiging van het verblijfsrecht, als tegen de ongewenstverklaring. Nu een ongewenst verklaarde vreemdeling volgens de Nederlandse wet geen rechtmatig verblijf kan hebben [3] , zal de rechtbank allereerst ambtshalve beoordelen of eiseres belang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht.
7. Uit de uitspraak van de Afdeling [4] van 21 november 2019 [5] volgt dat eiseres geen belang heeft bij de beoordeling van haar beroep voor zover dit is gericht tegen de beëindiging van haar verblijfsrecht, zolang de ongewenstverklaring voortduurt. De rechtbank zal daarom eerst het bestreden besluit beoordelen voor zover dat ziet op de ongewenstverklaring. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd tegen de beëindiging van haar verblijfsrecht op grond van het Unierecht. [6]
Unierechtelijke openbare orde-criterium
8. Eiseres betwist dat zij een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. De omstandigheden waaronder zij het misdrijf heeft gepleegd waren uniek en zullen zich niet herhalen; het delict was het gevolg van een gewelddadige relatie met haar partner en eiseres werkt in detentie actief aan haar gedrag. Eiseres stelt dat er groot gewicht toekomt aan haar houding in detentie. Zij heeft veel trainingen en cursussen gevolgd en wordt in rapportages bij herhaling beschreven als respectvol en coöperatief. Volgens eiseres is sprake van een positieve gedragsverandering, wat ook blijkt uit het reclasseringsrapport van 12 november 2021. Daarin staat dat eiseres kritisch naar zichzelf is en vastbesloten is de onderliggende problematiek aan te pakken. Eiseres volgt verweerder niet in de stelling dat niet gebleken is dat zij heeft gewerkt aan haar explosieve, agressieve en prikkelbare gedrag in relaties. Deze problemen deden zich maar voor in één relatie. De veronderstelling dat eiseres zich in het algemeen zou moeten richten op het kunnen omgaan met problematische relaties met mannen is onjuist. Tot slot blijkt uit het reclasseringsrapport dat het risico op algemene recidive laag en het risico op geweldsrecidive zeer laag is.
9. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder bij de beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie met het gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. [7] Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Aan de ernst van het door haar gepleegde strafbare feit en de duur van de opgelegde gevangenisstraf komt daarbij veel gewicht toe. Eiseres is veroordeeld voor doodslag, ze heeft haar partner op 19 februari 2019 van het leven beroofd door hem tijdens een ruzie te steken met een mes. Het beroep op noodweer is door de strafrechter afgewezen. Eiseres heeft voor dit ernstige misdrijf een zware straf gekregen, namelijk een gevangenisstraf van negen jaar.
Verweerder heeft acht geslagen op het feit dat eiseres cursussen en trainingen volgt en positief gedrag vertoont in detentie, maar heeft hier in zijn beoordeling niet de waarde aan hoeven hechten die eiseres daaraan hecht. Eiseres heeft haar tijd sinds het plegen van het misdrijf immers uitsluitend in detentie doorgebracht en volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling wordt aan goed gedrag in detentie geen doorslaggevend gewicht toegekend. [8] In het licht van de ernst van het door eiseres gepleegde strafbare feit en de hoogte van de opgelegde straf, is de periode die sinds de pleegdatum is verstreken bovendien te kort om te kunnen spreken van een bestendige positieve gedragsverandering. Daarnaast blijkt uit het reclasseringsrapport van 12 november 2021 dat eiseres in het verleden verschillende conflictueuze partnerrelaties heeft gehad. [9] Haar stelling dat de problemen zich slechts hebben voorgedaan in één relatie heeft verweerder dan ook niet hoeven volgen. Tevens heeft hij kunnen tegenwerpen dat niet is gebleken dat eiseres in detentie specifiek heeft gewerkt aan haar explosieve gedrag in relaties.
Uit het strafvonnis van 18 december 2020 blijkt dat de onderzoekers in de Pro Justitia rapporten geen uitspraak konden doen over het risico op recidive. Ook de reclassering heeft daar onderzoek naar gedaan, zo blijkt uit voormeld rapport. In de samenvatting van de uitgevoerde risicoanalyse [10] staat weliswaar dat uit een meting met een actuarieel instrument [11] volgt dat het risico op algemene recidive en geweldsrecidive binnen twee jaar laag is, maar het eindoordeel van de reclassering luidt dat het risico op recidive niet kan worden ingeschat. [12] Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat uit dit rapport niet kan worden opgemaakt dat er van eiseres geen actuele dreiging uitgaat.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

De belangen van [Naam 2]

12. Eiseres stelt dat onvoldoende waarde is toegekend aan de belangen van haar zoon [Naam 2]. Uit de in bezwaar en beroep overgelegde brief van Jeugdbescherming van 24 november 2021 volgt dat het in het belang van [Naam 2] is dat eiseres nabij hem is, zowel nu als na ontslag uit detentie. Het is volgens eiseres ook in het belang van [Naam 2] om het gezinsleven in Nederland uit te kunnen oefenen. [Naam 2] woont hier al zijn hele leven, hij is gewend aan Nederland, spreekt Nederlands en is gewend aan het Nederlandse schoolsysteem. Het gezinsleven verder uitoefenen in Polen, of in Nederland zonder regelmatig contact met zijn beide ouders, is niet in zijn belang.
13. De toets aan artikel 8 van het EVRM moet worden verricht met inachtneming van de jurisprudentie van het EHRM [13] hierover. Daaruit volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM een 'fair balance' moet vinden tussen het belang van de betrokkene en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds. Indien bij de belangenafweging openbare orde-aspecten een rol spelen, moeten de in de arresten Boultif en Üner [14] genoemde criteria bij de belangenafweging worden betrokken. Hiertoe behoren onder meer de aard en ernst van het gepleegde misdrijf, de duur van het verblijf in het land waarin de betrokkene ongewenst zal worden verklaard, het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van de betrokkene gedurende die tijd, de gezinssituaties van de betrokkene en het belang en welzijn van de kinderen van de betrokkene, in het bijzonder de ernst van de problemen die de kinderen waarschijnlijk zouden ondervinden in het land waarnaar de betrokkene mogelijk uitgezet zal worden. Verder volgt uit vaste jurisprudentie van het EHRM [15] dat in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging dienen te vormen en aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht moet toekomen. De rechtbank moet toetsen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, zo ja, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance'.
14. Verweerder heeft overwogen dat het in het belang van eiseres is dat zij haar gezinsleven met [Naam 2] in Nederland kan uitoefenen. Daar staat het algemeen belang om de openbare veiligheid van Nederland te beschermen en strafbare feiten te voorkomen tegenover. Volgens verweerder komt aan dit algemeen belang een groter gewicht toe dan aan de persoonlijke belangen van eiseres. Daarbij zijn de in de arresten Boultif en Üner genoemde criteria betrokken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit verband aan de aard en de ernst van het misdrijf dat eiseres heeft gepleegd het meeste gewicht toekomt. Daarbij wijst verweerder op de betrekkelijk korte periode die sinds de pleegdatum is verstreken en op het feit dat eiseres sindsdien in detentie zit. Hoewel eiseres stelt dat zij dertien jaar geleden al naar Nederland is gekomen, is volgens verweerder op grond van de beschikbare gegevens een aaneengesloten verblijf sinds 4 juni 2014 aannemelijk. Tot aan haar detentie verbleef eiseres dus minder dan vijf jaar in Nederland. Zij ontving geruime tijd een bijstandsuitkering. [Naam 2] is in Nederland geboren op [Geboortedatum 2] en woonde bij eiseres. Sinds de detentie van eiseres woont hij bij zijn vader. Eiseres, [Naam 2], en de vader van [Naam 2] hebben de Poolse nationaliteit en [Naam 2] wordt tweetalig opgevoed. Een objectieve belemmering om terug te keren naar Polen doet zich niet voor. De banden van eiseres met Nederland zijn bovendien beperkt, terwijl haar banden met Polen substantieel zijn.
[Naam 2] is er inmiddels aan gewend om eiseres niet als dagelijkse verzorger bij zich te hebben, zij geeft al drie jaar op afstand invulling aan haar gezinsleven met hem. Voorlopig zit eiseres nog vast en verandert er niet veel aan deze situatie. Na haar detentie kan eiseres het gezinsleven met [Naam 2] in Polen uitoefenen. Indien [Naam 2] bij zijn vader in Nederland blijft wonen, kan eiseres het contact met hem onderhouden met gebruik van de moderne communicatiemiddelen zoals zij thans ook doet, aldus verweerder.
15. De rechtbank heeft het voor haar oordeel van belang geacht om vast te stellen of eiseres haar straf volledig in Nederland zal uitzitten of dat de tenuitvoerlegging daarvan op enig moment zal worden overgedragen aan Polen. Daarom heeft de rechtbank verweerder verzocht kenbaar te maken of eiseres, gelet op de artikelen 2:24 en 2:26 van de WETS [16] , ten behoeve van de (verdere) tenuitvoerlegging van haar gevangenisstraf naar Polen zal worden overgebracht. In zijn reactie van 30 september 2022 heeft verweerder meegedeeld dat volgens DIZ IOS [17] in het algemeen geprobeerd wordt zoveel mogelijk straffen die opgelegd zijn aan vreemdelingen over te dragen aan het land waar de veroordeelde binding mee heeft. Dit gebeurt op basis van aanvragen van de vreemdeling zelf of van de PI [18] Ter Apel. Of iemand een gevangenisstraf volledig in Nederland uitzit is afhankelijk van of er een aanvraag wordt ingediend, of aan de voorwaarden voor strafoverdracht wordt voldaan, en of het buitenland akkoord gaat met de strafoverdracht. In een specifiek geval is niet van te voren te zeggen of de straf zal worden overgedragen. De vreemdeling kan tegen een besluit tot overdracht wel bezwaar maken. In het geval van eiseres is geen aanvraag tot strafoverdracht ingediend en eiseres verblijft ook niet in PI Ter Apel, aldus verweerder.
16. Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee onvoldoende informatie over de mogelijke overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf van eiseres aan Polen heeft verschaft. Eiseres verblijft niet in PI Ter Apel, omdat deze inrichting niet is aangewezen als inrichting voor vrouwelijke gedetineerden. [19] Dat er voor vrouwelijke vreemdelingen in detentie geen aanvragen tot strafoverdracht (kunnen) worden ingediend, om de enkele reden dat zij niet in PI Ter Apel zijn gehuisvest, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Uit artikel 2:26 van de WETS volgt bovendien dat ook zonder aanvraag of instemming van de vreemdeling strafoverdracht kan plaatsvinden. [20] Het moet er naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor worden gehouden dat er een reële mogelijkheid bestaat dat eiseres na het onherroepelijk worden van het bestreden besluit naar Polen zal worden uitgezet om daar het resterende deel van haar gevangenisstraf uit te zitten. Dit heeft invloed op de wijze waarop eiseres invulling kan geven aan haar gezinsleven met [Naam 2].
17. De rechtbank heeft eiseres verzocht om alle relevante stukken met betrekking tot de ondertoezichtstelling van [Naam 2] over te leggen. Op 9 september 2022 heeft eiseres diverse stukken overgelegd die daarop zien. Verweerder heeft daar, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet op gereageerd. Uit deze stukken blijkt dat eiseres voor haar detentie als enige belast was met het ouderlijk gezag over [Naam 2]. Kort na de arrestatie van eiseres is [Naam 2] onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, wat nodig was om [Naam 2] bij zijn vader te kunnen laten wonen en opgroeien. Uit de brief van 17 december 2021 van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat de rechtbank Den Haag op 4 november 2021 beide ouders gezamenlijk met het gezag over [Naam 2] heeft belast. In [Naam 2] leven spelen zowel zijn vader als zijn moeder (eiseres) dus een belangrijke rol. Beide ouders zijn nauw betrokken bij de opvoeding.
18. In de door eiseres overgelegde brief van 24 november 2021 van Jeugdbescherming merkt de jeugdbeschermer die betrokken is bij het hulpverleningstraject op dat [Naam 2] zichtbaar is opgeknapt. [Naam 2] profiteert van de Nederlandse contacten die hij heeft en het Nederlandse onderwijs. Het is in zijn belang dit voort te zetten. De detentie van eiseres heeft voor [Naam 2] een plotselinge verandering gecreëerd in de aanwezigheid van een voor hem tot dat moment primaire hechtingsfiguur. De jeugdbeschermer schat in dat het voor de blijvend veilige ontwikkeling van [Naam 2] goed en passend zou zijn als eiseres een zo groot mogelijke opvoedersrol in het leven van [Naam 2] zal vervullen. [Naam 2] heeft dan ook baat bij een zorgregeling waarbij zijn moeder in ieder geval een deel, maar het liefst minimaal de helft van de tijd de hoofdopvoeder is. Op het moment dat deze zorgregeling wegens de grote afstand tussen eiseres en [Naam 2] niet gerealiseerd zal kunnen worden, zal dit voor [Naam 2] een onwenselijke scheiding met een voor hem belangrijke hechtingsfiguur betekenen. Door de coronamaatregelen heeft er enige tijd alleen contact met eiseres plaatsgevonden via moderne communicatiemiddelen. [Naam 2] vroeg dan telkens of en wanneer hij zijn moeder weer in het echt mocht zien. Hij had behoefte aan onverdeelde aandacht en fysiek contact met zijn moeder. In deze periode stond [Naam 2] minder open voor telefonisch contact, praatte hij minder over zijn moeder in positieve zin en startte hij met nagelbijten. Hieruit kan worden afgeleid dat het op deze manier hebben van contact met zijn moeder een negatieve impact had op [Naam 2]. De jeugdbeschermer stelt dat het onwenselijk is als het contact tussen [Naam 2] en eiseres gedurende een langere periode uit slechts telefonisch contact zou moeten bestaan. Er zijn zorgen over de blijvend veilige ontwikkeling van [Naam 2] op het moment dat zij niet langer in Nederland zou verblijven. Dit zou opnieuw een grote traumatische gebeurtenis zijn die de hechtingsrelatie met zijn moeder, en daarmee zijn ontwikkeling, zal bedreigen.
19. Verweerder heeft in reactie hierop gesteld dat de omstandigheid dat het in het belang van [Naam 2] is dat hij in Nederland kan blijven in de nabijheid van zijn beide ouders, niet maakt dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres dient uit te pakken. [Naam 2] ontwikkelt zich positief, ondanks de huidige wijze van contact met eiseres. [Naam 2] is nog jong en kan zich relatief makkelijk aanpassen. Niet onderbouwd is dat terugkeer naar Polen een belemmering vormt voor zijn verdere ontwikkeling. Volgens verweerder maakt het gezinsleven tussen eiseres en [Naam 2] dan ook niet dat moet worden afgezien van de verblijfsbeëindiging dan wel de ongewenstverklaring.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de hiervoor onder 14 en 19 weergegeven motivering de belangen van [Naam 2] niet voldoende inzichtelijk in zijn belangenafweging heeft betrokken. Van belang hierbij is dat [Naam 2] in Nederland is geboren en getogen. Hij gaat hier naar school en heeft hier al zijn sociale contacten. Uit de door eiseres overgelegde stukken kan worden opgemaakt dat hij een hechte band heeft met zijn moeder. In de brief van Jeugdbescherming wordt expliciet gesteld dat er zorgen zijn over [Naam 2] blijvende veilige ontwikkeling als eiseres niet langer in Nederland verblijft en het contact voor langere tijd beperkt blijft tot contact via moderne communicatiemiddelen. Hiervan zal sprake zijn als eiseres, zodra het bestreden besluit onherroepelijk is geworden, het resterende deel van haar straf in Polen uit moet zitten, waarbij de rechtbank aantekent dat verweerder niet heeft onderzocht of, en zo ja op welke wijze en in welke mate contact op afstand (via telefoon- of beeldverbinding) tussen eiseres en [Naam 2] in een dergelijke situatie mogelijk zal zijn. Ten tijde van de coronabeperkingen is bovendien gebleken dat beperkt contact op afstand met zijn moeder een negatieve invloed heeft op [Naam 2]. Dit zijn feiten en omstandigheden die verweerder gelet op de hiervoor onder 13 uiteengezette rechtspraak kenbaar moet betrekken in zijn belangenafweging. Aan de belangen van [Naam 2] dient bovendien een aanzienlijk gewicht toe te komen. Uit het bestreden besluit blijkt echter niet dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de belangen van [Naam 2] bij zijn belangenafweging heeft betrokken, noch dat daar voldoende waarde aan is gehecht. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek.
Conclusie en gevolgen
21. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Gelet op de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de ongewenstverklaring heeft eiseres ook procesbelang bij het beroep tegen de verblijf beëindiging. Ook dat beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
22. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het verschaffen van schriftelijke inlichtingen (na heropening) met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50 (achttienhonderdzevenennegentig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, voorzitter, en mr. B.F.Th. de Roos en mr. W. Anker, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: beoordelingskader

Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn)
Artikel 27
1. Onverminderd het bepaalde in dit hoofdstuk kunnen de lidstaten de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Deze redenen mogen niet voor economische doeleinden worden aangevoerd.
2. De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen.
Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.
(…).
Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Artikel 67
1. Tenzij afdeling 3 van toepassing is, kan Onze Minister de vreemdeling ongewenst verklaren:
(…)
b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;
(…)
3. In afwijking van artikel 8 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
Artikel 8.7
1. Deze paragraaf is van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
(…)
Artikel 8.22
1. Onze Minister kan het rechtmatig verblijf ontzeggen of beëindigen, om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Alvorens hierover een besluit te nemen, houdt Onze Minister in het bijzonder rekening met de duur van het verblijf van de betrokkene in Nederland, diens leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie en sociale en culturele integratie in Nederland en met de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van herkomst.
(…)
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
Paragraaf A4/3.8
Voor de ongewenstverklaring van onderdanen van de EU gelden aanvullende beleidsregels.
In aanvulling op artikel 67 van de Vw, artikel 8.18, onder b en artikel 8.22 van het Vb gaat de IND over tot ongewenstverklaring van de vreemdeling als bedoeld in deze paragraaf van wie het verblijf is ontzegd of beëindigd op grond van de openbare orde en openbare veiligheid als bedoeld in hoofdstuk B10/2.3 Vc.
Paragraaf B10/2.3
Op grond van artikel 8.22, eerste lid, van het Vb kan verweerder het rechtmatig verblijf ontzeggen of beëindigen om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, indien het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 van het Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.
De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Verdrag tot bescherming van rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN2206.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:259.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1328.
9.P. 2 van het rapport.
10.P. 10, bijlage bij het reclasseringsrapport.
11.Oxford Risk of Recidivism Tool (OXREC).
12.P. 2 en p. 10 van het rapport.
13.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
14.De arresten Boultif tegen Zwitserland van 2 augustus 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300 en Üner tegen Nederland van 18 oktober 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099.
15.Bijvoorbeeld het arrest van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810.
16.Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties.
17.Dienst Individuele Zaken, Internationale Overdracht Strafvonnissen, onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
18.Penitentiaire Inrichting.
19.Er zijn drie inrichtingen voor vrouwelijke gedetineerden in Nederland, namelijk in Nieuwersluis (waar eiseres verblijft), Ter Peel en Zwolle.
20.Zie ook de Memorie van Toelichting bij dit artikel, Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 885, nr. 3.