ECLI:NL:RBDHA:2022:12152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
22/4515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bezoldiging wegens langdurig ziekteverzuim en de toepassing van uitzonderingsgronden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de staatssecretaris van Defensie. De ambtenaar, eiser, had zich op 28 januari 2021 ziek gemeld, met als reden een verstoorde verhouding met zijn leidinggevende. De staatssecretaris verlaagde de bezoldiging van eiser met 30% vanwege het langdurige ziekteverzuim, dat meer dan 12 maanden duurde. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, stellende dat zijn ziekte in overwegende mate was veroorzaakt door de werkomstandigheden en het gedrag van zijn leidinggevende, wat volgens hem een uitzonderingsgrond zou vormen onder artikel 26, vierde lid, van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (IBBAD).

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de bezoldiging niet te verlagen. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn ziekte in overwegende mate was veroorzaakt door de werkomstandigheden. De rechtbank concludeerde dat het gedrag van de leidinggevende, hoewel als intimiderend aangemerkt, niet van een zodanig buitensporig karakter was dat dit de uitzonderingsgrond zou rechtvaardigen. De rechtbank wees erop dat de ambtenaar zelf ook een rol speelde in de situatie en dat er geen bewijs was dat de staatssecretaris tekort was geschoten in de re-integratie van eiser.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de bezoldiging te verlagen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van hun claims over de oorzaken van ziekte en de rol van werkomstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F.K.H. van Oostveen),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Zilverberg).

Procesverloop

In het besluit van 4 januari 2022 (primair besluit) heeft verweerder eisers bezoldiging verlaagd met 30% vanwege eisers ziekteverzuim dat langer duurt dan 12 maanden.
In het besluit van 15 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is ook [A] verschenen, voormalig leidinggevende van eiser.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft zich op 28 januari 2021 ziek gemeld. De reden voor de ziekte is volgens eiser de verstoorde verhouding met directe collega [B] ([B]). Vervolgens is er gewerkt aan geschillenoplossing en re-integratie. Op 25 mei 2022 heeft de afdeling Bijzondere Medische Beoordelingen (BMB) geadviseerd dat er geen aanleiding bestaat het loon (volledig) door te betalen in het tweede ziektejaar.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft op grond van artikel 26, eerste lid, van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (IBBAD) eisers aanspraak op bezoldiging verlaagd met 30%. In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat geen sprake is van een uitzonderingsgrond als bedoeld in artikel 26, vierde lid, van het IBBAD.
Wat vindt eiser in beroep?
3.1.
Eiser vindt dat hij is ziek geworden door de manier waarop [B] hem behandelde. [B] had niet de leidinggevende positie mogen hebben die hij in de praktijk uitvoerde. De werkgever heeft daarmee geen veilige werkomgeving geschapen voor eiser. Het is wellicht een gemiste kans dat eiser de situatie niet eerder en/of vaker bespreekbaar heeft gemaakt, maar dat is geen reden om het gedrag van [B] voor risico van eiser te laten komen. Dat verweerder stelt dat hij niet wist van het gedrag van [B] maakt niet dat de gedragingen zich niet hebben voorgedaan. Weet hebben van de gedragingen is geen vereiste voor het aannemen van bijzondere omstandigheden in de zin van de toepasselijke regelgeving.
3.2.
Er is sprake van een objectief buitensporig karakter omdat de intimidatie door [B] met het advies van de Commissie Ongewenst Gedrag (COG) vast staat. Eiser is niet gevoeliger voor dergelijke zaken dan een ander. In tegenstelling tot zijn overige collega’s heeft alleen eiser zo nauw met [B] moeten samenwerken. De begeleiding en instructies van [B] vormden een wezenlijk en onlosmakelijk onderdeel van het werk van eiser. Verweerder was jarenlang op de hoogte van het risico op intimidatie door het rapport over de eerdere klacht van een collega, de reputatie van [B] en de uitlatingen die eiser wel tegen zijn leidinggevende gedaan heeft.
3.3.
Verweerder heeft tot slot onvoldoende inspanningen verricht in de re-integratie van eiser. Specifiek geeft het UWV aan dat verweerder onvoldoende heeft gedaan om het conflict met [B] op te lossen. Als dat sneller en beter was opgepakt had er geen loonkorting plaats hoeven vinden.
Wat zijn de regels?
4. De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] dient ter beantwoording van de vraag of de ontstane klachten van eiser in overwegende mate zijn veroorzaakt door het werk, naarmate de arbeidsongeschiktheid in sterkere mate van psychische aard is, in meerdere mate sprake te zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of de werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van zijn stelling dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Zoals de hoogste bestuursrechter herhaaldelijk heeft overwogen [2] ligt in het buitensporigheidsvereiste en de daarbij toe te passen objectivering besloten dat geen rekening moet worden gehouden met een meer dan gemiddelde, individuele gevoeligheid van de betrokken ambtenaar voor bepaalde werkomstandigheden. Voor zover de werkomstandigheden van een betrokkene hem of haar juist vanwege de subjectieve omstandigheid van zijn of haar verhoogde kwetsbaarheid te veel zijn geworden, is niet voldaan aan de in de rechtspraak geformuleerde voorwaarde van naar objectieve maatstaven gemeten buitensporigheid.
6. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden de conclusie van buitensporigheid niet rechtvaardigen. Uit het oordeel van de COG volgt dat ondanks dat het een en ander is aan te merken op het gedrag van [B], dit wel in lijn was met de Gedragscode Defensie en de behoorlijkheidsnormen van de Nationale Ombudsman. Het gedrag van [B] was overwegend zakelijk en kortaf en de COG heeft dit aangemerkt als intimidatie in de zin van artikel 1, aanhef en onder f, van de Klachtenregeling Defensie omdat dit gedrag de werkomgeving voor eiser onaangenaam heeft gemaakt. Eiser kon niet met dit gedrag omgaan en is daar ziek van geworden. In aanvulling noemt de COG dat [B] zich niet bewust was van de invloed van zijn gedrag op eiser en dit gedrag niet met kwade bedoelingen heeft toegepast. Gelet op deze bevindingen is naar het oordeel van de rechtbank niet uitgesloten dat het karakter en de individuele gevoeligheden van eiser een belangrijke rol hebben gespeeld bij het ontstaan van zijn klachten. Ook eiser geeft immers aan dat het feit dat hij zich geruime tijd niet kon uitspreken tegenover [B] of dit niet durfde, bijgedragen heeft aan de ontwikkeling van zijn klachten. Niet in geschil is dat een aantal andere collega’s beter leek te kunnen omgaan met de eigengereidheid van [B]. Het feit dat eiser degene was die het nauwst met [B] samenwerkte en het meeste tijd met hem doorbracht, is niet zonder meer een verklaring voor het feit dat eiser zich anders dan zijn collega’s niet assertiever heeft opgesteld richting [B], dan wel met anderen in gesprek is gegaan hierover. De aangehaalde klachtprocedure uit 2011 waarbij [B] betrokken was, maakt dit niet anders.
7. De rechtbank is, met verweerder, van oordeel dat het in deze beroepszaak niet van belang is of verweerder heeft voldaan aan zijn verplichtingen in het re-integratietraject. In dit beroep is alleen de vraag aan de orde of eisers ziekte in overwegende mate is veroorzaakt door het werk dat eiser moest doen. Nu eiser geen (begin van) bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zijn uitval een gevolg was van werkomstandigheden met een buitensporig karakter, was er geen noodzaak voor verweerder om nader onderzoek te doen. Dit betekent dat het beroep van eiser op artikel 26, vierde lid, van het IBBAD niet slaagt.
Conclusie
8. Het bestreden besluit berust op goede gronden. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van het IBBAD heeft de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van twaalf maanden aanspraak op zijn volledige bezoldiging. Vervolgens heeft hij tot het einde van zijn betrekking aanspraak op 70% van zijn bezoldiging.
Ingevolge artikel 26, vierde lid, aanhef en onder a. van het IBBAD heeft de ambtenaar ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van twaalf maanden aanspraak op zijn volledige bezoldiging indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 4 mei 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX3244 en uitspraak van 11 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0030
2.Bijvoorbeeld in de uitspraak van 1 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2270