ECLI:NL:RBDHA:2022:1204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB 19/9653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij familie- of gezinslid wegens schijnrelatie en onvoldoende kennis van de Engelse taal

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Vietnamese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel verblijf bij zijn geregistreerde partner, maar deze aanvraag werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt van verweerder dat er geen gemeenschappelijke huishouding was en dat er sprake was van een schijnrelatie. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de eiser over voldoende kennis van de Engelse taal beschikte om in het Engels te worden gehoord. De rechtbank stelde vast dat de eiser had aangegeven de Engelse taal niet goed te beheersen en dat er gebruik was gemaakt van Google Translate tijdens het gehoor. Dit leidde tot de conclusie dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en zijn referente niet op de juiste wijze waren beoordeeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de afgelegde verklaringen en getuigenverklaringen in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9653

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het wijzigen van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘studie’ in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1]’ (hierna: referente) afgewezen.
Bij besluit van 27 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Dordrecht op 28 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen referente en [naam 2], tolk. Als getuigen zijn verschenen [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6] en [naam 7]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek mede op verzoek van de gemachtigde van eiser op 14 juli 2021 heropend, omdat zij van oordeel was dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest. Het onderzoek ter zitting is in Rotterdam voortgezet op 25 oktober 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen referente en [naam 2], tolk. Als getuigen zijn verschenen [naam 3], [naam 5], [naam 6] en [naam 8]. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
Aanvraag
1. Eiser is van Vietnamese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum eiser]. Eiser is met ingang van 1 september 2017 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘studie’. Bij besluit van 7 april 2019 is deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken tot 1 september 2018, omdat eiser is gestopt met zijn studie. Voorafgaand aan die datum, namelijk op 28 augustus 2018, heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend, omdat hij zijn toen nog geldige verblijfsvergunning wilde wijzigen naar een ander verblijfsdoel. Eiser beoogt verblijf bij referente, met wie hij na indiening van de aanvraag een geregistreerd partnerschap is aangegaan (hierna: de aanvraag). Referente is geboren op 28 maart 1980 en heeft de Nederlandse nationaliteit.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder voert eiser geen gemeenschappelijke huishouding met referente (artikel 3.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000, hierna: Vb). Verweerder neemt aan dat eiser een schijnrelatie onderhoudt met als enig oogmerk hem een verblijfsrecht in Nederland te verschaffen. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) heeft op 2 maart 2019 onderzoek uitgevoerd op het huisadres waar eiser en referente samen staan ingeschreven. Volgens verweerder wijken de verklaringen van eiser en referente in het proces-verbaal van dit onderzoek en in het proces-verbaal van het ambtelijk gehoor op 6 december 2019 op essentiële punten sterk af. Verweerder duidt als tegenstrijdigheden aan dat volgens eiser al zijn kleding in de woning aanwezig was, terwijl referente heeft verklaard dat een gedeelte van de kleding zich in een andere woning bevond. Verder heeft referente tijdens het AVIM-onderzoek verklaard 500 euro te betalen voor de huur van twee kamers waarbij ze van eiser geen geld ontvangt, terwijl eiser heeft verklaard dat de huur voor de kamers 300 euro is en dat hij 100 euro aan referente betaalt. Ook heeft referente verklaard dat haar dochter in het weekend in een van hun kamers verblijft, terwijl eiser heeft verklaard dat de dochter in het weekend niet bij hun verblijft. Voorts heeft eiser verklaard dat de dochter van referente bij de vader woont, terwijl referente heeft verklaard dat haar dochter bij een tante woont. Ook weet eiser niet op welke datum de dochter is geboren, ook niet bij benadering, terwijl de dochter vlak voor de hoorzitting jarig was. Volgens verweerder is de dochter van referente een dusdanig belangrijk persoon in het leven van referente dat zaken met betrekking tot die dochter in de relatie worden besproken. Verder wijst verweerder erop dat eiser en referente tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over de plaats waar en het moment waarop eiser en referente elkaar hebben leren kennen. Tijdens de ambtelijke hoorzitting heeft eiser verklaard dat hij referente in december 2017 bij de nagelstudio op het Zuidplein in Rotterdam heeft ontmoet, terwijl referente bij de aanvraag in de bijlage ‘Vragenlijst voor verblijf bij partner’ heeft verklaard dat zij eiser bij een kerstdiner heeft ontmoet. Ook wijst verweerder erop dat de verklaring van eiser niet juist kan zijn, nu uit Suwinet blijkt dat referente pas sinds februari 2018 bij de nagelstudio in Rotterdam werkt. Weliswaar heeft de AVIM tijdens het gehoor een enkele keer gebruik moeten maken van Google Translate, maar dat eiser de vragen heeft begrepen volgt uit het feit dat dat hij passende antwoorden gaf.
De weigering om aan eiser een verblijfsrecht toe te kennen is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, aldus verweerder.
Gronden van beroep
3. Naar de opvatting van eiser stelt verweerder zich ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd op het standpunt dat tussen hem en referente sprake is van een schijnrelatie. Eiser vindt dat hij ten onrechte is gehoord in de Engelse taal. Die taal is hij niet machtig, zodat aan de door de AVIM vastgestelde tegenstrijdigheden niet de waarde mag worden gehecht die verweerder eraan hecht. Vóór het gehoor heeft eiser nog in een telefoongesprek met de IND aangegeven dat hij de taal niet goed beheerst en gebrekkig Engels spreekt. Bij het gehoor heeft de AVIM enkele malen gebruik moeten maken van Google Translate. Dat ondersteunt eisers stelling dat zijn taalniveau onvoldoende was. Verweerder had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat eiser zijn eigen vaardigheid in het Engels heeft overschat of dat hij uit trots of schaamte geneigd zou zijn om de hulp van een tolk te weigeren. Volgens eiser heeft hij tijdens de ambtelijke hoorzitting aangegeven dat hij sommige vragen niet begreep en dat hij met gebaren heeft geantwoord. Ook volgt uit het feit dat eiser passende antwoorden gaf niet, dat eiser alle nuances van gestelde vragen heeft begrepen. Verder meent eiser dat de door verweerder vastgestelde onjuistheden of tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser niet van voldoende gewicht zijn om daaruit de verregaande conclusie te trekken dat sprake is van een schijnrelatie. Verweerder heeft ten onrechte sterk de nadruk gelegd op tegenstrijdigheden en onvolkomenheden in de verklaringen van eiser en referente. Ten onrechte heeft verweerder onvoldoende waarde gehecht aan alle gelijkluidende verklaringen, als in het beroepschrift opgesomd, onder meer over elkaars opleidingen, over de school van de dochter van referente, en over elkaars ouders. Ook heeft verweerder onvoldoende waarde gehecht aan de verklaringen die eiser voor tegenstrijdigheden heeft gegeven. Zo is het een feit van algemene bekendheid dat eerdere relaties en met name kinderen uit eerdere relaties voor spanning kunnen zorgen in een relatie. Gelet op dit feit is de veronderstelling dat juist weinig wordt gesproken over die eerdere relatie en dat kind, evenzeer of meer gerechtvaardigd dan dat er vaak over zal
worden gesproken. Verder heeft verweerder ten onrechte aan de overgelegde getuigenverklaringen geen betekenis toegekend al omdat het geen objectieve getuigen zijn.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 3.13, eerste lid, van het Vb wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
Op grond van artikel 3.14, aanhef en onder a, van het Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap is aangegaan.
Op grond van artikel 3.17 van het Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend, indien de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Op grond van paragraaf B7/3.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wijst verweerder de aanvraag in ieder geval af als aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Een schijnrelatie is een relatie die is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen.
Beoordeling
Horen in de Engelse taal
5. De rechtbank komt allereerst toe aan het betoog van eiser dat hij ten onrechte is gehoord in de Engelse taal.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde telefoonnotitie van 1 maart 2019 blijkt dat eiser heeft gezegd dat hij de Nederlandse taal niet beheerst en gebrekkig Engels spreekt. Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van de AVIM van 23 oktober 2019 blijkt dat de AVIM er op 2 maart 2019 toch voor heeft gekozen om eiser te horen in de Engelse taal, omdat eiser een studie in die taal zou volgen. De rechtbank maakt uit het dossier op dat eiser in Nederland een voorbereidend jaar voor een studie in de Engelse taal heeft gevolgd aan de onderwijsinstelling Saxion, waarbij hij 57 of 58 van de benodigde 60 studiepunten heeft gehaald. Voorafgaand aan het gehoor heeft de AVIM aan eiser gevraagd of het goed was om hem in het Engels te horen, waarmee eiser heeft ingestemd. Voor, tijdens en na het gehoor heeft de AVIM steeds aangegeven dat indien eiser de vragen niet zou begrijpen, er een tolk in de Vietnamese taal zou worden geraadpleegd. Eiser heeft steeds aangegeven dat het raadplegen van een tolk niet nodig was. Dit is een andere situatie dan in de door eiser in bezwaar genoemde uitspraak van 23 november 2010 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2010:BO5977). Daarin had de appellante juist had aangegeven dat zij niet alles begreep, dat zij slecht Nederlands sprak en daarom iemand had meegenomen om te tolken. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser geen concrete voorbeelden heeft gegeven van antwoorden die volgens eiser onjuist zijn omdat hij de vraag niet goed had begrepen.
5.2.
Het vorenstaande neemt niet weg dat de AVIM tijdens het gehoor een enkele keer gebruik heeft moeten maken van Google Translate. Eiser heeft onweersproken aangevoerd dat Google Translate op zichzelf niet altijd een zorgvuldige vertaling biedt. Naar het oordeel van de rechtbank kan het feit dat gebruik van Google Translate nodig bleek tijdens het gehoor, niet zonder meer los worden gezien van het in bezwaar overgelegde rapport van een taalassessment van Talking English. Volgens deze contra-expertise is eiser alleen met behulp van een gesprekspartner en het opschrijven van sleutelwoorden in staat een eenvoudig gesprek in het Engels te voeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daaraan niet zonder meer onvoldoende waarde kunnen hechten door enkel te constateren dat uit het overgelegde rapport niet blijkt, dat Talking English erin gespecialiseerd in is om te onderkennen of eiser het tijdens het assessment heeft doen voorkomen dat zijn taalniveau lager is dan het in werkelijkheid is. Verweerder had moeten nagaan of degene die het assessment heeft afgenomen al dan niet over die deskundigheid beschikt en de uitkomst van dat onderzoek moeten betrekken bij het antwoord op de vraag of eiser over voldoende kennis beschikte om in het Engels te worden gehoord.
Getuigenverklaringen
6. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het door eiser gestelde gestelde positieve bewijs voor de relatie tussen eiser en referente ten onrechte zonder meer als van onvoldoende betekenis aan de kant heeft geschoven. Eiser heeft in bezwaar onder andere vier getuigenverklaringen overgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de door eiser genoemde uitspraak van 19 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:517) en de uitspraak van 17 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2095), volgt dat de bewijskracht van getuigenverklaringen beperkt kan zijn, maar kunnen deze niet alleen om hun niet-objectieve karakter worden verworpen, vooral niet als zij tezamen worden genomen en worden ondersteund door verschillende stukken die wel als objectief zijn aangemerkt. Personen in de omgeving van de vreemdeling kunnen juist in staat zijn om te verklaren over de invulling die er aan een gestelde relatie wordt gegeven. Verweerder heeft ten aanzien van de overgelegde getuigenverklaringen in het bestreden besluit echter volstaan met het standpunt dat hieraan geen waarde wordt gehecht, omdat dit geen verklaringen zijn van objectieve en verifieerbare bronnen. Daarmee heeft verweerder de getuigenverklaringen niet kenbaar betrokken bij de beoordeling of al dan niet sprake is van een schijnrelatie.
Conclusie
7.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.2.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om op grond van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Door de gegrondverklaring van het betoog van eiser over het horen in het Engels kan de rechtbank het betoog van verweerder over tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser en referente thans niet beoordelen. Verder zal verweerder alsnog de afgelegde verklaringen en de overgelegde stukken in onderlinge samenhang moeten beoordelen. Dat houdt in dat verweerder moet beoordelen of de overgelegde getuigenverklaringen kunnen afdoen aan het standpunt van verweerder, dat er sprake is van een schijnrelatie. Bij de beantwoording van die vraag zal verweerder ook de in beroep overgelegde en ter zitting afgelegde getuigenverklaringen kenbaar moeten betrekken, alsmede de producties waaruit blijkt dat er in 2020 en 2021 (vanaf 1 januari 2020 tot en met 3 juni 2021) frequent gelijktijdig gebruik is gemaakt van openbaar vervoerpassen ten name van eiser en referente.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 februari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.