ECLI:NL:RBDHA:2022:11913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
NL22.9859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van artikel 8 EVRM en Chavez-Vilchez verblijfsrecht

In deze zaak heeft eiseres, met de Surinaamse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van artikel 8 van het EVRM, met als doel verblijf bij haar minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat eiseres al een Chavez-Vilchez verblijfsrecht heeft, wat haar in staat stelt om haar gezinsleven en privéleven in Nederland uit te oefenen. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en stelde dat het recht op privéleven ook het recht om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen omvat.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres procesbelang heeft bij haar beroep, omdat de gevraagde verblijfsvergunning andere rechtsgevolgen heeft dan het Chavez-Vilchez verblijfsrecht. Echter, de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag geen inmenging vormt in het recht op privéleven van eiseres. De rechtbank verwees naar eerdere arresten van het EHRM, waaruit blijkt dat de nationale autoriteiten niet verplicht zijn om een bepaald type verblijfsvergunning te verlenen, zolang de eiseres in staat wordt gesteld om haar privéleven ongehinderd uit te oefenen.

De rechtbank volgde eiseres niet in haar stelling dat het recht op privéleven ook het recht op het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit omvat. De rechtbank concludeerde dat er geen recht bestaat op het verkrijgen van een bepaalde nationaliteit of staatsburgerschap op basis van artikel 8 van het EVRM. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.9859
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

In het besluit van 16 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [zoon] ’ afgewezen.
In het besluit van 28 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiseres heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij heeft een verblijfsdocument EU/EER met de aantekening ‘Residence card for a family member of an EU citizen’. Dit wordt ook wel een Chavez-Vilchez1 verblijfsrecht genoemd. Dit houdt in dat eiseres een zogenaamd afgeleid verblijfsrecht heeft: zij mag hier verblijven bij haar minderjarige zoon met de Nederlandse nationaliteit, [zoon] , geboren op [2008] , zodat hij niet gedwongen wordt om de Europese Unie te verlaten door zijn moeder te moeten volgen naar Suriname. Het verblijfsrecht van eiseres is gebaseerd op artikel 20 van het VWEU.
1. Naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354 (Chavez-Vilche z).
2. Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij [zoon] op grond van artikel 8 van het EVRM’. Zij stelt dat zij wilt kunnen opteren voor het Nederlanderschap. Dit kan zij met haar afgeleid verblijfsrecht niet, gelet op de uitspraak van de hoogste Nederlandse bestuursrechter in dit soort zaken van 23 september 2020.2 De mogelijkheid om te kunnen opteren voor het Nederlanderschap moet haar worden geboden om haar privéleven – dat ook wordt beheerst door artikel 8 van het EVRM – te respecteren.
Dit is de aanvraag waar het in deze uitspraak over gaat.

Standpunt van verweerder

3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder legt aan die afwijzing het volgende ten grondslag. Eiseres heeft al een verblijfsrecht dat haar in staat stelt om gezinsleven en privéleven in Nederland uit te oefenen. Het weigeren van de gevraagde verblijfsvergunning leidt er niet toe dat eiseres wordt gescheiden van haar zoon en ook niet dat eiseres niet langer privéleven in Nederland kan uitoefenen. Nu eiseres op grond van haar huidige verblijfsrecht ongehinderd haar gezins- en privéleven kan uitoefenen, is voldaan aan de vereisten van artikel 8 van het EVRM.
Eiseres heeft op grond van artikel 8 van het EVRM geen recht op een bepaald type verblijfsvergunning. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de keuze om een bepaald type verblijfsstatus te verschaffen enkel is voorbehouden aan de nationale autoriteiten en verwijst hierbij naar de arresten van het EHRM van 13 oktober 2016 in de zaak B.A.C. tegen Griekenland3 en van 26 april 2018 in de zaak Hoti tegen Kroatië.4

Standpunt van eiseres

4. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat zij het eens is met het standpunt van verweerder dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot inmenging in het recht op eerbiediging van het gezinsleven met haar zoon.
Eiseres is het echter niet eens met het standpunt van verweerder dat de afwijzing van de aanvraag niet leidt tot inmenging in het recht om haar privéleven in Nederland uit te oefenen. Volgens eiseres valt namelijk ook onder haar privéleven het kunnen verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Zij moet door verweerder in staat worden gesteld om dit recht onder artikel 8 van het EVRM te kunnen uitoefenen. Eiseres verwijst hierbij naar de arresten van het EHRM van 11 oktober 2011 in de zaak Genovese tegen Malta5 en van 21 juni 2016 in de zaak Ramadan tegen Malta.6 Eiseres voert tot slot aan dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase.

Oordeel van de rechtbank

Procesbelang
5. De rechtbank oordeelt allereerst dat eiseres procesbelang heeft bij het door haar ingestelde beroep. Uit de rechtspraak van de hoogste Nederlandse bestuursrechter in dit soort zaken blijkt namelijk dat, in situaties zoals hier aan de orde, in beginsel procesbelang bestaat indien de te verlenen verblijfsvergunning andere rechtgevolgen heeft dan de al
2 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), ECLI:NL:RVS:2020:2272.
3 ECLI:CE:ECHR:2016:1013JUD001198115, rechtsoverweging 35.
4 ECLI:CE:ECHR:2018:0426JUD006331114, rechtsoverweging 121.
5 ECLI:CE:ECHR:2011:1011JUD005312409.
6 ECLI:CE:ECHR:2016:0621JUD007613612.
verleende verblijfsvergunning én de vreemdeling daardoor in een gunstiger positie zou kunnen komen.7 Aan deze voorwaarden is voldaan. Er is sprake van andere rechtsgevolgen, omdat eiseres nu alleen een afgeleid verblijfsrecht heeft, terwijl een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM haar een eigen, zelfstandig verblijfsrecht zou geven. Met laatstgenoemde verblijfsvergunning zou eiseres daarnaast in een gunstiger positie kunnen komen. Naar de huidige stand van de jurisprudentie staat immers vast dat eiseres op basis van zo’n verblijfsvergunning kan naturaliseren, terwijl het nog onduidelijk is of dat met een Chavez-Vilchez verblijfsrecht ook (direct) mogelijk is.8
Privéleven
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat de afwijzing van de aanvraag geen inmenging vormt in het recht van eiseres om privéleven in Nederland uit te oefenen. Uit de arresten B.A.C. tegen Griekenland en Hoti tegen Kroatië blijkt dat verweerder niet verplicht is om aan eiseres een bepaald type verblijfsvergunning te verlenen, zolang eiseres in staat wordt gesteld om haar privéleven ongehinderd uit te oefenen. De rechten die eiseres heeft op grond van artikel 8 van het EVRM, moeten dus gewaarborgd blijven.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat aan haar op grond van dit artikel de gevraagde verblijfsvergunning moet worden verleend omdat haar recht op privéleven ook het recht om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen omvat en dat dit blijkt uit de arresten Genovese tegen Malta en Ramadan tegen Malta. De rechtbank overweegt dat in deze arresten sprake was van ander soort procedures, namelijk een aanvraag tot verkrijging van het Maltees staatsburgerschap en een intrekking van dat staatsburgerschap. Het EHRM heeft in deze arresten overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat een willekeurige weigering of intrekking van staatsburgerschap in bepaalde omstandigheden onder artikel 8 van het EVRM valt. Het EHRM heeft dit blijkens de arresten bezien in samenhang met het verbod van discriminatie in artikel 14 van het EVRM. Dit is een andere situatie dan zoals aan de orde in het geval van eiseres, waar een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM voorligt. Bovendien heeft het EHRM in deze arresten ook uitdrukkelijk overwogen dat op grond van artikel 8 van het EVRM geen recht bestaat op het verkrijgen van een bepaalde nationaliteit of staatsburgerschap.9
Hoorplicht
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft mogen afzien van het horen van eiseres in de bezwaarfase. Eiseres heeft in bezwaar verwezen naar jurisprudentie van het EHRM en heeft in het algemeen verwezen naar haar toelichting bij de aanvraag. Het betreft daarmee een herhaling van zetten en een zuiver juridisch geschilpunt. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van het bezwaarschrift was er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7 Zie de uitspraak van de ABRvS van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1611.
8 Vgl. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 september 2022, ECLI:EU:C:2022:639 en de uitspraak van de ABRvS van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:921. 9 Zie voetnoot 5, rechtsoverweging 30 en voetnoot 6, rechtsoverweging 85.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 november 2022

Documentcode: [documentnummer]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.