ECLI:NL:RBDHA:2022:11912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
NL22.10484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van schijnhuwelijk en middelenvereiste

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven bij haar echtgenoot, referent. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van het vermoeden van een schijnhuwelijk en het niet voldoen aan het middelenvereiste. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft dat er sprake is van een schijnhuwelijk. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de relatie tussen eiseres en referent weliswaar mocht onderzoeken, maar dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat de relatie niet oprecht is. De rechtbank wijst erop dat persoonlijke problemen van referent niets zeggen over de oprechtheid van het huwelijk. Bovendien heeft de staatssecretaris onvoldoende bewijs geleverd dat referent niet over voldoende middelen van bestaan beschikt.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De staatssecretaris wordt opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Eiseres komt in aanmerking voor een proceskostenvergoeding van € 1.518 en het griffierecht van € 184 wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In het besluit van 5 oktober 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiseres voor het verblijfsdoel “familie- of gezinslid” bij [referent] (referent) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf, afgewezen.
1.1.
Op 6 juni 2022 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar dat zij tegen het primaire besluit heeft gemaakt.
1.2.
In het besluit van 28 juni 2022 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent en de gemachtigden van eiseres en de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De staatssecretaris mocht weliswaar de relatie tussen eiseres en referent onderzoeken, maar hij heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een schijnhuwelijk. Daarnaast heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat niet is aangetoond dat referent beschikt over voldoende middelen van bestaan (het middelenvereiste). Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag
3. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris met het bestreden besluit alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Hierdoor heeft eiseres geen belang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Omdat het procesbelang is komen te vervallen, wordt het beroep – voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar – niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag
4. Eiseres heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij beoogt verblijf in Nederland bij referent. Referent is haar gestelde echtgenoot. Op 8 juni 2021 heeft referent een aanvraag ingediend om afgifte van een mvv ten behoeve van eiseres.
Afwijzing van de aanvraag
5. De staatssecretaris wijst de aanvraag af en legt daaraan ten grondslag dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat tussen eiseres en referent sprake is van een duurzame en exclusieve relatie zoals bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), omdat eiseres met de door haar overgelegde stukken het bestaan hiervan niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft na onderzoek vastgesteld dat tussen eiseres en referent sprake is van een schijnhuwelijk. Daarnaast stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het middelenvereiste. Eiseres voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde mvv.
Waaraan toetst de rechtbank de afwijzing?
6. Een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid wordt
- voor zover hier relevant - verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk is aangegaan. [1]
6.1.
Een aanvraag wordt in ieder geval afgewezen als aannemelijk is dat sprake is van een schijnhuwelijk. In dat geval is geen sprake van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk. Van een schijnhuwelijk is sprake als het oogmerk van de (aanstaande) echtgenoten, of één van hen, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet over verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen. [2]
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een aanvraagsituatie, zodat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij een werkelijk huwelijks- of gezinsleven uitoefent met referent. Met het overleggen van een huwelijksakte, heeft zij in beginsel aan deze bewijslast voldaan. De bewijslast dat sprake is van een schijnhuwelijk rust vervolgens op de staatssecretaris. [3] Relevant is dat uit artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt dat er, voordat de staatssecretaris een specifiek onderzoek mag instellen naar het bestaan van een schijnhuwelijk, een gegrond vermoeden moet zijn dat van zo een huwelijk sprake is.
Mocht de staatssecretaris nader onderzoek naar het huwelijk doen?
7. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris de aanvraag tot een mvv ten onrechte heeft afgewezen. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte een onderzoek naar de aard van de relatie heeft verricht. Volgens eiseres waren er onvoldoende indicatoren van misbruik aanwezig om een onderzoek naar de echtheid van het huwelijk te rechtvaardigen. Zo is de omstandigheid dat er sprake is van een leeftijdsverschil tussen eiseres en referent geen reden voor een gegrond vermoeden dat sprake is van een schijnhuwelijk. Eiseres betoogt verder dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de bewijsvoering summier is. Het huwelijk met referent staat geregistreerd in de Basisregistratie Personen, waardoor het niet nodig is om met andere bewijsstukken het huwelijk aan te tonen. Eiseres betoogt verder dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt stelt dat referent, op het moment dat hij met het onderzoek naar de relatie aanving, geen werk had. Referent werkte op dat moment namelijk bij [werkgever] en heeft daarvan bewijsstukken overgelegd. Dat referent geen (zelfstandige) woonruimte had, was de staatssecretaris voorafgaand aan het onderzoek niet bekend, zodat dit niet kon bijdragen aan het vereiste gegronde vermoeden van misbruik. Tot slot verwijst eiseres naar paragraaf 4.2 van de Richtsnoeren bij Richtlijn 2004/38.
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit paragraaf 4.2 van de Richtsnoeren blijkt dat lidstaten individuele gevallen mogen onderzoeken wanneer een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen, heeft de staatssecretaris beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen. [4] De in de Richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat de staatssecretaris dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. Dit neemt echter niet weg dat de bestuursrechter moet toetsen of de door de staatssecretaris daartoe in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen.
7.2.
Met het zich in een concreet geval voordoen van indicatoren, hoeft niet al vast te staan dat sprake is van fraude. De indicatoren moeten de staatssecretaris aanleiding geven om onderzoek te doen naar de echtheid van de relatie. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de indicatoren in deze zaak als relevante aanwijzingen voor een schijnhuwelijk mocht aanmerken en dat deze het instellen van een onderzoek rechtvaardigden. Zo heeft referent een arbeidsovereenkomst overgelegd voor een baan waarvoor hij niet is opgeleid en waarvoor hij geen werkervaring heeft. Dit gegeven, tegen de achtergrond dat referent jarenlang van een bijstandsuitkering heeft genoten, maakt dat de staatssecretaris dit als een indicatie heeft mogen aanmerken. Ook de omstandigheid dat sprake is van een leeftijdsverschil van 21 jaar tussen eiseres en referent maakt dat de staatssecretaris dit (mede in aanmerking genomen de aanwezigheid van andere aanwijzingen) als een indicatie heeft mogen aanmerken. Verder heeft de staatssecretaris de omstandigheid dat referent vlak voor de aanvraag zijn adres heeft gewijzigd, wat aanleiding heeft gegeven om vragen te stellen, als indicatie mogen aanmerken. Tot slot heeft de staatssecretaris de omstandigheid dat referent vlak na het indienen van de aanvraag een kind heeft gekregen met een andere vrouw, terwijl hij gehuwd was met eiseres, als indicatie mogen aanmerken. De omstandigheid dat voor deze situatie mogelijk een goede verklaring bestaat, maakt dat niet anders. Die verklaring kan dan immers blijken tijdens het onderzoek. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, [5] is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat nader onderzoek in dit geval gerechtvaardigd was. Van een motiveringsgebrek op dit punt is geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris voldoende aangetoond dat sprake is van een schijnhuwelijk?
8. Eiseres voert verder aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Eiseres betoogt dat uit het gehoorrapport moet worden afgeleid dat zij een redelijk correct beeld schetst van de relatie van referent met zijn kinderen en dat de staatssecretaris in de verklaringen van eiseres en referent geen tegenstrijdigheden heeft tegengeworpen. Dat de staatssecretaris een mening heeft over de kwaliteit van het huwelijk, is volgens eiseres geen argument voor de conclusie dat sprake is van een schijnhuwelijk. Ook heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom de wijze waarop het huwelijk tot is gekomen, duidt op een schijnhuwelijk.
8.1.
Zoals is overwogen onder 6.2 ligt de bewijslast voor het bestaan van een schijnhuwelijk, na het uitvoeren van nader onderzoek, bij de staatssecretaris. De rechtbank is van oordeel dat de staatsecretaris, zijn bewijslast in aanmerking genomen, onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en gemotiveerd waarom de omstandigheid dat referent kinderen heeft bij een andere vrouw, maakt dat getwijfeld moet worden aan de oprechtheid van het huwelijk. Daar bij is van belang dat de staatssecretaris bij de besluitvorming geen, althans onvoldoende, (kenbaar) rekening heeft gehouden met de uitleg die referent heeft gegeven over de conceptie en de erkenning van zijn kinderen. Referent heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat hij geen relatie maar enkel seksueel contact had met [naam 1] , de moeder van zijn kinderen. De kinderen zijn “in dronkenschap verwekt”. [naam 1] had hem wijsgemaakt dat zij geen kinderen kon krijgen. Zij zijn beiden niet staat om kinderen op te voeden. Hij was daarom heel kwaad op haar toen ze zwanger was van zijn dochter [dochter] . Ter zitting heeft referent nog verklaard dat [naam 1] hem pas in een heel erg laat stadium van de zwangerschap van [zoon] , toen hij al een relatie had met eiseres, daarover heeft geïnformeerd. Ook valt, zonder nadere toelichting, niet in te zien waarom de erkenning van de kinderen relevant is voor de oprechtheid van het huwelijk met eiseres. De erkenning heeft betrekking op de (afstammings)relatie tussen referent en zijn kinderen, niet op de verhouding tot hun moeder. Referent heeft bovendien uitgelegd waarom hij beide kinderen heeft erkend, namelijk omdat hij anders niet over hen werd geïnformeerd, terwijl beide kinderen uit huis waren geplaatst en [zoon] ook sinds zijn geboorte ernstige gezondheidsproblemen heeft. Na de erkenning, kreeg hij wel van de betrokken instanties informatie over hen. De staatsecretaris heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe hij het een en ander heeft gewogen en betrokken in zijn besluitvorming.
Verder is het standpunt van de staatssecretaris, dat het bevreemding wekt ‘dat tussen eiseres en referent opeens een huwelijk tot stand komt, terwijl referent is verstrikt geraakt in een web van lichamelijke, sociaal-emotionele en geestelijke problemen’ en zij niet eerder een affectieve relatie hebben gehad, onvoldoende (gemotiveerd) om een schijnhuwelijk aan te nemen. Weliswaar ondervindt referent op persoonlijk vlak enkele problemen, maar dat zegt niets over de oprechtheid van het huwelijk.
Daarnaast is het standpunt van de staatssecretaris, dat het voor hem onduidelijk is hoe referent een toekomst met kinderen met eiseres ziet, terwijl hij moeite heeft met het leiden van zijn leven in goede banen en hij niet in staat is om zijn twee kinderen in Nederland te verzorgen, een waardeoordeel van de staatssecretaris. Dit waardeoordeel zegt niets over de oprechtheid van het huwelijk en hoe referent en eiseres daar in staan. Dat eiseres niet in detail op de hoogte is van het leven van referent, zou iets kunnen zeggen over de kwaliteit van de relatie, namelijk dat referent wellicht niet open is geweest tegen eiseres – wat referent overigens betwist. Maar dat betekent niet dat het huwelijk niet oprecht is of dat daarmee is aangetoond dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Elke affectieve relatie is namelijk anders en wordt anders ingevuld, zodat het op de weg van de staatssecretaris ligt om te motiveren waarom de invulling van de relatie tussen eiseres en referent maakt dat sprake is van een schijnhuwelijk. Dat heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. Verder is het standpunt van de staatssecretaris, dat referent niet heeft aangetoond dat hij actief werkt aan zijn problemen en dat niet is gebleken van een intrinsieke wens om een opleiding te volgen dan wel zijn gedrag te veranderen terwijl hij een normaal en rustig leven wil, ook een waardeoordeel en zegt ook dat niets over de oprechtheid van het huwelijk. Althans, de staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dat het geval is. De staatssecretaris heeft ook onvoldoende gemotiveerd waarom de omstandigheid dat eiseres en referent elkaar voor het huwelijk nooit “als geliefden” hebben ontmoet, maakt dat sprake is van een schijnhuwelijk. Dit standpunt is, zonder nadere motivering niet (zonder meer) navolgbaar. Immers, een gearrangeerd of een verstandhuwelijk, zonder dat er liefde in het spel is of sprake is geweest van een eerdere affectieve relatie, is (ook) niet per definitie een schijnhuwelijk. Tot slot overweegt de rechtbank dat de standpunten van de staatssecretaris over de intensivering van het huwelijk, het “daadwerkelijk verantwoordelijkheid dragen” om eiseres “als gelijkwaardige partner” structureel te kunnen ondersteunen en het niet op de hoogte zijn van het beeld van eiseres over het leven in Nederland, (ook) gaan over de kwaliteit van de relatie. De kwaliteit van de relatie ligt echter niet ter toetsing voor, zodat deze standpunten niets zeggen over de oprechtheid van het huwelijk. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een schijnhuwelijk tussen eiseres en referent. Deze beroepsgrond slaagt.
Middelenvereiste
9. Eiseres voert verder aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. De staatssecretaris stelt zich weliswaar op het standpunt dat sprake is van een gefingeerd dienstverband, maar hij onderbouwt niet hoe hij dit heeft vastgesteld. Volgens eiseres bevat het bestreden besluit enkel speculaties over de aannemelijkheid van het dienstverband van referent en gaat de staatssecretaris eraan voorbij dat referent zijn dienstverband heeft aangetoond met de, volgens het beleid, vereiste bewijsstukken.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat referent een arbeidsovereenkomst (met een looptijd tot 30 juni 2022), een werkgeversverklaring, het werkrooster van oktober 2021, salarisstroken van juli, augustus en september 2021 en bankafschriften met salarisstortingen van [werkgever] heeft overgelegd. Verder heeft referent verklaard dat het loon niet elke maand gelijk is, omdat hij niet elke maand hetzelfde bedrag aan toeslagen ontvangt. Daarnaast heeft de werkgever van referent – na telefonisch contact door de staatssecretaris – een verklaring afgelegd over het dienstverband van referent. Het dossier bevat geen verslag van dit gesprek maar uit het bestreden besluit blijkt dat de werkgever heeft bevestigd dat hij ermee bekend is dat eiser geen diploma’s heeft en dat hij mentale en lichamelijke problemen heeft. De rechtbank gaat er vanuit dat de werkgever heeft bevestigd dat eiser daadwerkelijk bij hem werkt (als dat niet zo zou zijn, had de staatssecretaris daar melding van gemaakt). Uit het voorgaande volgt dat referent op het moment van het nemen van het bestreden besluit een baan had, heeft gewerkt en daarvoor ook loon heeft ontvangen. Weliswaar is referent, gelet op zijn achtergrond (geen diploma’s en ervaring in het werkgebied) mogelijk niet geschikt voor zijn werk en neemt zijn werkgever daarmee een risico, dat neemt niet weg dat eiseres met de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk heeft gewerkt. Dat referent de baan is aangeboden door een vriend die hem kennelijk wilde helpen, doet aan het een en ander niet af. De staatssecretaris heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat de bovenstaande feiten vervalst zijn dan wel dat referent niet daadwerkelijk heeft gewerkt. Daarnaast heeft referent tijdens het gehoor van 20 juni 2022 op de vraag “Ik zie in uw contract dat deze afloopt op 30 juni 2022. En dan? Want u bent nu ziekgemeld heeft u me net verteld”, verklaard dat hij vanaf 1 juli 2022 aan de slag kan als nachtbewaker. Indien de staatssecretaris hieraan twijfelde en daarom een arbeidsovereenkomst van deze nieuw functie verlangde, dan had hij hierom moeten vragen. De staatssecretaris heeft dit nagelaten en heeft daarom ten onrechte in het bestreden besluit tegengeworpen dat referent geen nieuwe arbeidsovereenkomst heeft overgelegd, terwijl hij dat mogelijk wel had gekund.
Gelet op deze omstandigheden heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat in het geval van referent sprake is van een gefingeerd dienstverband. Ook deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. De in het bestreden besluit gehandhaafde weigering om aan eiseres een mvv te verlenen berust niet op een deugdelijke motivering. Dat is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd en de staatssecretaris moet opnieuw op het bezwaar van eiseres beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Eiseres komt in aanmerking voor een proceskostenveroordeling. Die kosten worden door de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 zal vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518;
- bepaalt dat de staatssecretaris het betaalde griffierecht ter hoogte van € 184 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Paragraaf B7/3.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2006.
4.Zie ABRvS van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2006 en ECLI:NL:RVS:2016:2120.
5.Zie ABRvS van 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3233.