ECLI:NL:RBDHA:2022:11898

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
NL22.5456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Syrische eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 29 maart 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voor de terugkeer van eiser naar Bulgarije noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn en dat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. De rechtbank oordeelt dat het niet nodig is dat er een risico bestaat dat eiser zich aan toezicht zal onttrekken, aangezien de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is op basis van de noodzaak tot terugkeer.

Eiser voerde aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelt echter dat er voldoende bewijs is dat eiser niet wil terugkeren naar Bulgarije, en dat hij geen acties heeft ondernomen om Nederland te verlaten. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure en dat de annulering van de vlucht naar Bulgarije, vanwege de weigering van eiser om een PCR-test te ondergaan, niet aan verweerder kan worden verweten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.5456
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989.
2. Verweerder heeft aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd, zoals bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Vw. Deze maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat de voor de terugkeer van eiser noodzakelijk bescheiden voorhanden zijn.
Terugkeer naar Bulgarije
3. Eiser voert aan dat hem wordt verweten dat hij niet terug wil keren naar Bulgarije. Hierbij wordt in de maatregel van bewaring ook verwezen naar een aantal vertrekgesprekken die niet in het dossier te vinden zijn. Het is daarmee niet vast te stellen of eiser daadwerkelijk niet wil meewerken aan zijn vertrek en dus het risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan toezicht.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de voor terugkeer van eiser noodzakelijk bescheiden voorhanden zijn. Eiser geniet internationale bescherming in Bulgarije. Als hij weigert terug te keren naar Bulgarije mag verweerder eiser gedwongen uitzetten naar Bulgarije en met het oog op die uitzetting mag eiser in bewaring gesteld worden.1 Het is dus niet nodig dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt overigens uit het gehoor voor inbewaringstelling van 29 maart 2022 en het vertrekgesprek van 30 maart 2022 dat eiser niet wil terugkeren naar Bulgarije. Het is dus voldoende vast te stellen dat eiser niet terug wil keren naar Bulgarije, de overige vertrekgesprekken zijn voor deze vaststelling niet nodig. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Lichter middel
5. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser wordt verweten dat hij niet wil terugkeren naar Bulgarije, waarbij naar drie vertrekgesprekken wordt verwezen die niet in het dossier staan. Het is relevant om vast te stellen dat eiser daadwerkelijk heeft gezegd dat hij niet wil terugkeren in het kader van het lichter middel. Om de maatregel van bewaring op te leggen, moet namelijk de weigering van eiser om naar Bulgarije te vertrekken komen vast te staan, dit staat nu onvoldoende vast.
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft op 23 december 2021 een overdrachtsbesluit ontvangen, waarin staat dat hij geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland en hij onmiddellijk naar Bulgarije moet vertrekken. Naar aanleiding van dit besluit heeft eiser geen acties ondernomen om Nederland te verlaten. Verder heeft eiser in het gehoor voor inbewaringstelling van 29 maart 2022 en het vertrekgesprek van 30 maart 2022 gezegd dat hij niet wil terugkeren naar Bulgarije. De rechtbank maakt hieruit op dat eiser in Nederland wil blijven en acht het daarom niet aannemelijk dat hij vrijwillig naar Bulgarije zal vertrekken. Dit maakt dat het voldoende vast staat dat eiser niet wil vertrekken naar Bulgarije. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarend handelen
7. Eiser voert verder aan dat hij op 7 april 2022 zou vliegen naar Bulgarije, maar doordat hij de PCR-test heeft geweigerd is deze overdracht niet doorgegaan. Eiser vraagt zich daarom af wat de plannen zijn met de overdracht van eiser in het kader van voortvarend handelen.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Doordat eiser niet heeft meegewerkt aan de PCR- test die nodig was voor zijn overdracht, moest de vlucht geannuleerd worden. Ter zitting heeft verweerder gezegd dat de volgende overdracht van eiser op 19 april 2022 gepland staat. Daarbij is ook overleg geweest over wat er gebeurt als eiser wederom de PCR-test weigert. Daar is uitgekomen dat de overdracht naar Bulgarije ook dan door kan gaan, maar dat eiser dan in Bulgarije tien dagen in quarantaine moet. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Van bijzondere
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:28.
omstandigheden op grond waarvan had moeten worden geoordeeld dat dit onvoldoende voortvarend zou zijn, is niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 april 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.