Overwegingen
1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Zij heeft voldoende aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiseres daarom deze vrijstelling.
Inleiding
2. Eiseres heeft bij besluit van 12 augustus 2021 uitstel van vertrek gekregen van de IND voor de duur van een half jaar (van 26 juli 2021 tot 26 januari 2022) op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). Dit besluit is gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 11 augustus 2021. Bij brief van 20 december 2021 heeft het COa aan eiseres laten weten voornemens te zijn om de opvang te beëindigen. Eiseres heeft op 1 januari 2022 haar zienswijze hierover kenbaar gemaakt. Op 7 januari 2022 heeft eiseres een nieuw verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw ingediend bij de IND.
3. Het COa heeft in het bestreden besluit bepaald dat op 23 februari 2022, vier weken na het aflopen van de termijn waarin eiseres uitstel van vertrek was verleend, de aan eiseres verleende verstrekkingen in het kader van de Rva worden beëindigd. Hieraan ligt ten grondslag dat eiseres niet behoort tot één van de categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden zoals bepaald in artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva. Daarnaast is niet gebleken van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan aan eiseres alsnog opvang verleend zou moeten worden, zoals bedoeld in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Uit het overgelegde BMA-advies van 11 augustus 2021 is niet gebleken van een acute medische noodsituatie op het moment van beëindigen van de verstrekkingen. Het COa wijst er bovendien op dat eiseres ook in een situatie buiten de opvang op grond van artikel 10 van de Vw aanspraak kan maken op voortgaande medische zorg.
Bijzondere omstandigheden
4. Eiseres voert aan dat uit het medisch advies van 11 augustus 2021 en het besluit van 12 augustus 2021 blijkt dat nog niet is komen vast te staan of het gelet op haar gezondheidstoestand verantwoord is om te reizen. Wel is vastgesteld dat bij het uitblijven van een medische behandeling een noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Omdat de IND op basis van dit advies heeft geoordeeld dat uitstel van vertrek moet worden verleend en niet is gebleken dat het voor eiseres verantwoord is om te reizen, is het COa gehouden om de opvang te continueren. Het medisch advies is recent. Verder heeft eiseres een brief van dr. [A] van 1 februari 2022 overgelegd met recente medische gegevens. Uit werkinstructie 2018/16 (de werkinstructie) volgt bovendien dat het COa niet altijd hoeft over te gaan tot beëindiging van de opvang en dat er wel degelijk ruimte is om de opvang in een zaak als deze te continueren.
Eiseres heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij momenteel verblijft bij familie en dat zij zonder de verstrekkingen van het Rva bepaalde medische kosten niet meer kan betalen. Het gaat hierbij om kosten voor stomazakjes en ambulancekosten. Deze kosten worden nu vergoed via de verzekering van het COa. Eiseres wil haar familieleden niet vragen om deze kosten voor haar te betalen.
Het oordeel van de rechtbank
5. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS kan het COa niet gehouden worden tot het verlenen van opvang en verstrekkingen in situaties die niet zijn voorzien in de Rva, tenzij zich de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie voordoet.Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat van een zodanige bijzonderheid sprake is. Uit onder meer de uitspraak van de ABRvS van 9 april 2014volgt dat voor het beantwoorden van de vraag of zich een zodanige situatie voordoet, verweerder beoordeelt of een vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Dat die situatie zich voordoet hoeft niet aan het onthouden van opvang of verstrekkingen in de weg te staan, als de desbetreffende vreemdeling aanspraak heeft op een voorziening in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw, die schade voorkomt.
Een acute medische noodsituatie
6. Tussen partijen is niet in geschil dat in beginsel na afloop van de termijn waarin uitstel van vertrek was verleend aan eiseres, de aanspraak op opvang en verstrekkingen op grond van de Rva eindigt. Het gaat in deze procedure om de vraag of de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie zich voordoet bij uitblijven van onmiddellijke behandeling.
7. De rechtbank is van oordeel dat dat in het geval van eiseres niet is uit te sluiten. Uit het BMA-advies van 11 augustus 2021 blijkt dat bij uitblijven van behandeling voor de ziekte van eiseres (kanker) een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan, die tot gevolg zal hebben dat eiseres zou komen te overlijden. Uit het BMA-advies blijkt verder dat reizen wordt afgeraden en er is geadviseerd om binnen zes maanden een heradvies aan te vragen om de situatie opnieuw te laten beoordelen. In beroep heeft eiseres een brief overgelegd van dr. [A] , gynaecologisch oncoloog van het AMC, waaruit onder meer blijkt dat eiseres nog steeds dezelfde klachten heeft die in het BMA-advies zijn genoemd, dat ze nog steeds onder behandeling staat en dat ze medicatie gebruikt en hormoontherapie heeft. Ter zitting heeft eiseres verder gesteld dat de situatie niet is verbeterd en zelfs is verslechterd ten opzichte van het BMA-advies van 11 augustus 2021. Eiseres stelt dat zij terminaal is, maar zij kan dit nog niet met stukken onderbouwen. Zij is namelijk bij verschillende huisartsen onder behandeling geweest en haar huidige huisarts heeft haar nog niet gezien en kon zich daarom niet uitlaten over de vraag of eiseres terminaal is.
Op basis van de voorgaande informatie is volgens de rechtbank niet onaannemelijk dat eiseres (nog steeds) in een acute medische noodsituatie zou komen wanneer onmiddellijke behandeling achterwege blijft. Dit is echter op zichzelf onvoldoende reden om te oordelen dat het COa de verstrekkingen moet voortzetten, gelet op het hierna volgende.
Voorzieningen in de zin van artikel 10 van de Vw
8. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de door eiseres genoemde kosten (voor stomazakjes en ambulancevervoer) niet vallen onder een voorziening zoals bedoeld in artikel 10 van de Vw. Uit de door verweerder genoemde openbare bronnen blijkt dat de genoemde kosten daar in beginsel wel onder vallen. Eiseres valt namelijk onder de reikwijdte van de Regeling onverzekerbare vreemdelingen. Op grond van die regeling kan de zorgverlener een declaratie indienen bij het CAK voor kosten die gemaakt zijn in het kader van noodzakelijke medische zorg en die vallen onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet. Eiseres heeft, ondanks daartoe nogmaals in de gelegenheid te zijn gesteld, niet met stukken aangetoond dat de door haar benodigde zorg niet onder het basispakket danwel artikel 10 van de Vw valt. Dit maakt dat de rechtbank niet anders kan concluderen dan dat eiseres ook zonder de verstrekkingen van het COa de benodigde zorg kan krijgen en dat zij niet onder de bijzondere uitzonderingssituatie valt waarin verweerder is gehouden om de verstrekkingen niet te beëindigen.
9. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat verweerder op grond van werkinstructie 2018/16 gehouden zou zijn om de verstrekkingen te continueren. Eiseres heeft gewezen op pagina 14, waar - voor zover relevant - het volgende staat vermeld:
“Het komt in de praktijk voor dat het legaal verblijfsrecht van vreemdelingen die al in de COA opvang verblijven, eindigt, voordat er een nieuw verblijfsrecht ontstaat als gevolg van een nieuw art.64 verzoek of bijvoorbeeld een aanvraag voor een VVR Medisch. Strikt genomen zal COA de opvang voor de zieke vreemdeling moeten beëindigen.Mocht BMA constateren dat er nog steeds sprake is van een medische noodsituatie en er op grond daarvan binnen afzienbare tijd weer een verblijfsrecht ontstaat, dan heeft het de voorkeur dat de vreemdeling voor de tussenperiode door COA niet uit de opvang wordt gezet. De COA kan daarom met de IND contact opnemen om te vernemen in welk stadium van afhandeling het verzoek is, of om aan te geven dat de vreemdeling tot de groep van uitgeprocedeerde asielzoekers behoort die sowieso recht hebben op opvang.”
10. De rechtbank volgt verweerder in zijn lezing van de werkinstructie, namelijk dat op het moment dat het BMA in de artikel 64 Vw-procedure (weer) vaststelt dat er sprake is van een medische noodsituatie, maar de daarop betrekking hebbende beslissing nog niet is genomen, ervoor gekozen kan worden om de opvang of verstrekkingen - uit praktische overwegingen - te continueren. In het geval van eiseres is echter op dit moment nog niet duidelijk wat het oordeel van het BMA zal zijn. De aanvraag van artikel 64 Vw is ingediend in januari 2022 en het BMA heeft in maart 2022 om nadere informatie gevraagd bij de behandelaars van eiseres. Het is de rechtbank nog niet gebleken dat het BMA-advies inmiddels gereed is. De stelling van eiseres ter zitting dat het alleen maar slechter met haar is gegaan sinds het vorige BMA-advies is niet met stukken door haar onderbouwd. De rechtbank begrijpt dat dit lastig is voor eiseres, ook omdat zij recent van huisarts is gewisseld, maar vindt toch dat het op de weg van eiseres ligt om deze stelling te onderbouwen. Als zij hierin slaagt en als het BMA haar lezing dat er nog steeds sprake is van een medische noodsituatie bij uitblijven van een behandeling ook onderschrijft, kan het COa, eventueel met toepassing van werkinstructie 2018/16, de verstrekkingen weer gaan verlenen. In de tussentijd zal eiseres eventueel toch een beroep moeten doen op haar familieleden, als zij met kosten wordt geconfronteerd die niet (volledig) worden vergoed.
11. Eiseres stelt ten slotte dat de IND ervoor heeft gekozen om de medische situatie niet meer te beoordelen in de asielprocedure, maar in de procedure over het uitstel van vertrek. Volgens eiseres is de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw tevens een verzoek om toepassing van internationale bescherming op grond van artikel 3 van het Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres stelt zich daarom op het standpunt dat zij rechten ontleent aan de Opvangrichtlijn, in het bijzonder de artikelen 21 en 22. Uit hoofde van deze richtlijn is het COa gehouden om aan eiseres, een kwetsbaar persoon, opvang te verlenen. Dat er aan het COa geen enkele zelfstandige beoordelingsruimte toekomt, volgt eiseres niet.
Het oordeel van de rechtbank
12. De rechtbank is van oordeel dat het COa niet is gehouden om opvang aan eiseres te verlenen op grond van de Opvangrichtlijn. Uit de artikelen 3 en 2, onder b van de Opvangrichtlijn volgt, kort gezegd, dat de Opvangrichtlijn van toepassing is op alle vreemdelingen die een asielverzoek hebben gedaan waar nog geen definitieve beslissing op is genomen. Het Coa heeft terecht gesteld dat hiervan in het geval van eiseres geen sprake is en dat dat zij daarom ook geen beroep kan doen op de Opvangrichtlijn.
13. De rechtbank concludeert dat het COa op dit moment terecht de verstrekkingen van eiseres heeft beëindigd. Indien echter het verwachte BMA-advies zal leiden tot een nieuwe toewijzing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, zal eiseres op grond daarvan weer recht hebben op de verstrekkingen op grond van de Rva.
14. Het beroep is ongegrond.