ECLI:NL:RVS:2014:1369

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
201309032/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing opvang aanvraag vreemdeling door COa

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 augustus 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het COa opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling voor opvang op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Het COa had eerder, op 1 mei 2013, de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat het COa onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen acute medische noodsituatie was die opvang rechtvaardigde. De vreemdeling had medische informatie overgelegd waaruit bleek dat zijn situatie potentieel levensbedreigend was. Het COa voerde aan dat de vreemdeling geen recente medische informatie had overgelegd en dat de eerdere informatie niet van een specialist kwam. De rechtbank oordeelde echter dat het COa niet zonder nadere motivering kon stellen dat er geen acute medische noodsituatie was.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het COa in zijn besluit van 1 mei 2013 voldoende had gemotiveerd dat er geen acute medische noodsituatie was. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank de situatie niet correct had beoordeeld en dat het COa niet gehouden was tot het verlenen van opvang in deze omstandigheden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201309032/1/V1.
Datum uitspraak: 9 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 augustus 2013 in zaak nr. 13/13622 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 1 mei 2013 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) opvang te verlenen opnieuw afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 augustus 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling van 7 mei 2012 om hem krachtens de Rva 2005 opvang te verlenen afgewezen. Bij uitspraak van 19 maart 2013 heeft de rechtbank dat besluit vernietigd en het COa opgedragen opnieuw te beslissen op de aanvraag.
2. In de grieven klaagt het COa dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft overwogen dat het geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 19 maart 2013 die ertoe strekt dat het COa zijn standpunt dat geen sprake is van een acute medische noodsituatie die tot opvang noopt, nader motiveert. Het COa voert daartoe onder meer aan dat het voormeld standpunt thans voldoende heeft gemotiveerd.
2.1. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2014 in zaak nr. 201200442/1/V1, kan het COa niet gehouden worden tot het verlenen van opvang in situaties die niet zijn voorzien in de Rva 2005, tenzij zich de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie voordoet. Het is evenwel aan de desbetreffende vreemdeling om, indien daartoe aanleiding bestaat, aannemelijk te maken dat van een zodanige bijzondere omstandigheid sprake is. Ter beantwoording van de vraag of zodanige situatie zich voordoet, beoordeelt het COa of een vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling in deze fase van de stoornis zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke dan wel lichamelijke schade. Dat die situatie zich voordoet, behoeft niet aan het onthouden van opvang in de weg te staan, indien de desbetreffende vreemdeling aanspraak heeft op een voorziening in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), die schade voorkomt.
2.2. In de uitspraak van 19 maart 2013 heeft de rechtbank overwogen dat de door de vreemdeling overgelegde brief van zijn huisarts van 10 februari 2012 vermeldt dat sprake is van een potentieel levensbedreigende situatie en dat de door de vreemdeling overgelegde brief van zijn huisarts van 4 mei 2012 vermeldt dat de medische situatie ernstiger is geworden. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat voormelde brief van 4 mei 2012 vermeldt dat de vreemdeling door zijn dakloosheid niet de juiste zorg gegeven kan worden. Gelet op deze informatie heeft de rechtbank geoordeeld dat het COa zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een acute medische noodsituatie die tot opvang noopt.
2.3. In het besluit van 1 mei 2013 heeft het COa zich primair op het standpunt gesteld dat de vreemdeling desgevraagd geen recente medische informatie heeft overgelegd en dat de eerder overgelegde informatie afkomstig is van een huisarts en derhalve niet van een medisch specialist. Dit laatste argument heeft het COa ter zitting van de rechtbank ingetrokken. Subsidiair heeft het COa zich op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde informatie niet blijkt van een acute medische noodsituatie die tot opvang noopt en dat het zulks genoegzaam heeft gemotiveerd.
2.4. De brief van de huisarts van de vreemdeling van 10 februari 2012 vermeldt, voor zover hier van belang, dat de vreemdeling een galsteen blijkt te hebben die voor de ingang van de galblaas lijkt te liggen, hetgeen een potentieel levensbedreigende situatie is omdat bij afsluiting acuut gevaar dreigt. Het COa heeft in het besluit van 1 mei 2013 terecht overwogen dat dit een toekomstige situatie betreft en dat de vreemdeling krachtens artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000 aanspraak kan maken op medisch noodzakelijke zorg.
De brief van de huisarts van 4 mei 2012 vermeldt, voor zover hier van belang, dat geleidelijk niet alleen een bedreigde (diabetes)voet maar ook een bedreigd been aan het ontstaan is, dat de situatie van de vreemdeling hiermee levensbedreigend begint te worden en dat, doordat de vreemdeling dakloos is, niet de juiste zorg kan worden gegeven. Het COa heeft zich in het besluit van 1 mei 2013 op het standpunt gesteld dat niet geconcludeerd kan worden dat op dit moment daadwerkelijk sprake is van een medische noodsituatie en dat evenmin blijkt dat deze medische klachten zijn gekoppeld aan een opvangvoorziening van het COa. De Afdeling ziet geen aanleiding dat standpunt onjuist te achten.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het COa door zijn besluit van 1 mei 2013 geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 19 maart 2013. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grieven slagen.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 1 mei 2013 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. In beroep heeft de vreemdeling informatie overgelegd van zijn huisarts van 1 mei 2013 en 21 juni 2013 en informatie van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam van 16 mei 2013. Anders dan de vreemdeling betoogt, volgt uit die informatie evenmin dat sprake is van een acute medische noodsituatie die tot opvang noopt. Deze beroepsgrond faalt.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2014 in zaak nr. 201204913/1/V1 volgt dat de beroepsgrond dat het COa op grond van internationale verdragen gehouden is de vreemdeling opvang te verlenen evenzeer faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 augustus 2013 in zaak nr. 13/13622;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. De Groot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014
210.