ECLI:NL:RBDHA:2022:11875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
22/2087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor uitbreiding Bed & Breakfast tot hotel in Den Haag

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 2 augustus 2022, wordt de zaak behandeld tussen de Vereniging van Eigenaren (VvE) Harstenhoekstraat 9-19 te Den Haag als eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag als verweerder. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 14 december 2017 is verleend voor de uitbreiding van een Bed & Breakfast tot een hotel. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 december 2018, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 20 februari 2020 het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, maar dit is later door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd en terugverwezen naar de rechtbank voor herbehandeling.

De rechtbank constateert dat de bestuurder van de VvE, de heer [A], de machtiging heeft gekregen van de leden om beroep in te stellen. Eiseres heeft bezwaren geuit tegen de uitbreiding van de Bed & Breakfast, waaronder schaduwhinder, waardevermindering van woningen en onvoldoende motivering van de besluitvorming door verweerder. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al een aantal beroepsgronden van eiseres besproken en verworpen, maar heeft in deze tussenuitspraak vastgesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, met name met betrekking tot stikstofdepositie en de gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, inclusief beslissingen over proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2087

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

VvE Harstenhoekstraat 9-19, uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: drs. S.H. Springer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij]te [woonplaats], vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de Bed & Breakfast gelegen aan de [adres] 10 in Den Haag tot een hotel.
Bij besluit van 5 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit is beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 28 november 2019 ter zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep met zaaknummer SGR 19/349.
Bij uitspraak van 20 februari 2020 heeft de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard (SGR 19/400). [1]
Bij einduitspraak van 14 oktober 2020 heeft de rechtbank het beroep met zaaknummer SGR 19/349 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. [2]
Eiseres heeft tegen de uitspraak van 20 februari 2020 hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 12 januari 2022 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep van eiseres gegrond verklaard en de zaak onder vernietiging van de uitspraak terugverwezen naar de rechtbank om door haar te worden behandeld en beslist. [3]
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 21 juni 2022 opnieuw op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 19 juli 2017 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd. Deze aanvraag ziet op het verbouwen en uitbreiden van een Bed & Breakfast bij een woning aan de [adres] [huisnummer] in [plaats]. Eiseres behartigt de belangen van de eigenaars van de naastgelegen woningen. Zij zijn tegen de uitbereiding van de Bed & Breakfast tot een hotel, vanwege de invloed die dit heeft op hun woongenot.
De besluiten
2. Verweerder heeft in het primaire besluit, dat in het bestreden besluit is gehandhaafd, de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ verleend.
Ontvankelijkheid beroep
3. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat er geen machtiging van de VvE tot het instellen van beroep is overgelegd.
3.1
De rechtbank constateert dat de bestuurder van de VvE, de heer [A], van elk lid van de VvE een afzonderlijke machtiging heeft gekregen om beroep in te stellen. De rechtbank stelt vast dat de heer Vogels daarmee bevoegd was om namens eiseres beroep in te stellen. Het standpunt van verweerder dat er een machtiging van de vergadering moet worden overlegd, wordt door de rechtbank verworpen. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat wanneer alle leden instemmen, het niet nodig is om nog een afzonderlijke vergadering te houden om een machtiging te verlenen. Dit is door verweerder niet betwist.
De beroepsgronden
4. Eiseres betoogt in beroep dat zij vreest voor aantasting van het woongenot van haar leden, voor schaduwhinder, beperking van het uitzicht en waardevermindering van de woningen. In dit verband heeft eiseres uiteen gezet dat verweerder in het kader van de goede ruimtelijke ordening geen passende belangenafweging heeft gemaakt en dat de besluitvorming strijdig is met het motiveringsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel. Specifiek heeft eiseres kanttekeningen geplaatst bij de motivering voor wat betreft de afwijking van het bestemmingsplan, de bouwhoogte en het niet onderzoeken van een alternatief. Voorts richten de beroepsgronden zich tegen het advies van de welstandscommissie, de bezonningsstudie en toename van parkeerdruk en geluidshinder. Tot slot heeft verweerder volgens eiseres binnen de besluitvorming niet gekeken naar de stikstofdepositie, had het grondverzet bij het bouwplan moeten worden getoetst aan het handelingskader PFAS en zijn problemen ten aanzien van asbest niet bij het bestreden besluit betrokken.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat tegen het primaire besluit zes bezwaarschriften zijn ingediend. Verweerder heeft op 5 december 2018 in zes afzonderlijke besluiten op de ingediende bezwaren beslist. De rechtbank stelt vervolgens vast dat tegen twee van deze besluiten beroep is ingesteld; een beroep van eiseres (SGR 19/400) en een beroep van een individueel lid van de VvE (SGR 19/349).
5.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 februari 2020 (SGR 19/400) het beroep van eiseres tegen haar besluit van 5 december 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is door de Afdeling gegrond verklaard waarna de uitspraak is vernietigd en de zaak is terugverwezen naar deze rechtbank om te worden behandeld.
5.2.
De rechtbank heeft verder op 20 februari 2020 een tussenuitspraak gedaan op het beroep van het individuele lid van de VvE tegen haar besluit van 15 oktober 2018. [4] De rechtbank heeft in deze uitspraak de beroepsgronden van het individuele lid van de VvE besproken. In deze uitspraak heeft de rechtbank ook alle beroepsgronden van eiseres besproken, omdat het individuele lid zich ter zitting bij deze beroepsgronden heeft aangesloten en deze tot haar eigen beroepsgronden heeft gemaakt. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak alle beroepsgronden verworpen, behalve de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan vanwege stikstofdepositie niet zal leiden tot significante negatieve gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. Nadat de hersteltermijn ongebruikt is verstreken, heeft de rechtbank bij einduitspraak van 14 oktober 2020 het beroep van het individuele lid van de VvE gegrond verklaard, haar bestreden besluit van 5 december 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op haar bezwaar te nemen. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 14 april 2022 het bezwaar van het individuele lid van de VvE opnieuw ongegrond verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld, waardoor deze procedure is afgerond.
5.3.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat zij door de terugverwijzing van de zaak van eiseres door de Afdeling opnieuw moet beslissen op het beroep van eiseres tegen haar besluit van 5 december 2018. Dat verweerder op 14 april 2022 een nieuw besluit heeft genomen op het bezwaar van het individuele lid van de VvE is hiervoor niet relevant. Doordat verweerder in afzonderlijke besluiten heeft beslist op de ingediende bezwaarschriften tegen het primaire besluit, moet er naar het oordeel van de rechtbank vanuit worden gegaan dat het besluit van 14 april 2022 alleen geldt als besluit op het bezwaar van het individuele lid van de VvE en niet ook als een besluit op het bezwaar van eiseres. Dit betekent dat voor eiseres alleen haar besluit van 5 december 2018 heeft te gelden als relevant besluit op bezwaar en ter toetsing voorligt in deze procedure.
5.4.
De rechtbank overweegt vervolgens dat, zoals al is overwogen in 5.2, de beroepsgronden van eiseres in de tussenuitspraak van 20 februari 2020 en de einduitspraak van 14 oktober 2020 al zijn besproken. De rechtbank ziet geen aanknopingspunt om anders te oordelen dan de rechtbank al heeft gedaan in deze uitspraken. De rechtbank verwijst daarom kortheidshalve naar het oordeel in die uitspraken. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij zich kan vinden in het oordeel van de rechtbank in deze uitspraken. Dit betekent dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen, met uitzondering van de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan vanwege stikstofdepositie niet zal leiden tot significante negatieve gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
5.5.
De rechtbank overweegt verder dat eiseres in deze procedure nog een aanvullende beroepsgrond heeft ingediend die niet aan de orde is geweest in de tussenuitspraak van 20 februari 2020 en de einduitspraak van 14 oktober 2020. Eiseres heeft immers nog aangevoerd dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het Haags hotelbeleid 2021. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat dit hotelbeleid ten tijde van het bestreden besluit van 5 december 2018 niet van toepassing was.
5.6.
De rechtbank concludeert dat, gelet op hetgeen is overwogen in 5.4, het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank ziet aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door toepassing te geven aan artikel 8:51a Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:80a Awb doet de rechtbank daarom een tussenuitspraak. Verweerder heeft ter zitting reeds kenbaar gemaakt dat van de gelegenheid tot herstel gebruik zal worden gemaakt. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.7.
Op grond van artikel 8:51b, derde lid, Awb kan eiseres binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk haar zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld. In beginsel zal de rechtbank vervolgens zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
5.8.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.