ECLI:NL:RBDHA:2020:15374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor uitbreiding bed & breakfast tot hotel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen de verleende vergunning voor de uitbreiding van een bed & breakfast tot een hotel, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het primaire besluit, dat op 14 december 2017 werd genomen, verleende de omgevingsvergunning aan de vergunninghouder. Eiseres vond het bestreden besluit, dat op 5 december 2018 werd genomen, ongegrond en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 28 november 2019, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 20 februari 2020 vastgesteld dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek binnen zes weken te herstellen. Deze termijn werd later verlengd met achttien weken. Verweerder heeft echter nagelaten om het geconstateerde gebrek te herstellen, wat leidde tot de uitspraak van 14 oktober 2020.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.050,-. De rechtbank heeft geen mogelijkheid gezien om zelf in de zaak te voorzien, omdat de uitkomst nog te veel open lag. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/349

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Patandin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het bed & breakfast, gelegen aan de [adres] [nummer] in [plaats] tot een hotel.
Bij besluit van 5 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 28 november 2019 behandeld, zulks gelijktijdig met het beroep met zaaknummer SGR 19/400. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. drs. [A] , namens haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is verschenen de vergunninghouder met de heer [B] .
Bij tussenuitspraak van 20 februari 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Bij tweede tussenuitspraak van 3 april 2020 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd met achttien weken na verzending van de verlengingsuitspraak.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het bestreden besluit deels niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft immers, tegen de achtergrond van de in dit licht opgevoerde beroepsgrond, niet inzichtelijk gemaakt wat de gevolgen zijn van de in de omgevingsvergunning verleende activiteit voor de leefomgeving van eiseres.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek binnen zes weken te herstellen. Verweerder heeft vervolgens aangegeven het geconstateerde gebrek te willen herstellen. Met de verlengingsuitspraak heeft de rechtbank voornoemde termijn op verzoek van verweerder verlengd met achttien weken, ingaande na de verzending van die uitspraak (op 15 april 2020). Deze termijn is op 19 augustus 2020 verstreken. De rechtbank heeft verweerder vervolgens bij brief van 2 september 2020 gevraagd de rechtbank te informeren inzake de voortgang van het (aangekondigde) herstel van het gebrek, alsmede inzake het gegeven dat de termijn waarbinnen dit herstel zou moeten plaatsvinden, is verstreken. Nadat een reactie van verweerder uitbleef, heeft de rechtbank op 17 september 2020 telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van verweerder en gewezen op de brief van 2 september 2020. Haar is toen een een schriftelijke reactie in het vooruitzicht gesteld. De rechtbank heeft vervolgens evenwel niet meer van verweerder vernomen, waarna zij het onderzoek heeft gesloten.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld, zodat de rechtbank het beroep gegrond verklaart. De rechtbank vernietigt dan ook het bestreden besluit omdat dit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden evenmin aanleiding een tweede bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet dus een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak.
Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-, te betalen aan de gemachtigde.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.D. David, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraken kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.