ECLI:NL:RBDHA:2022:11772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
NL22.6911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met rechterlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiseres, een asielzoekster, op 20 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 8 september 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, op 8 maart 2022 was verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beslissing had genomen. Eiseres heeft verweerder op 31 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, maar er is meer dan twee weken verstreken voordat zij beroep heeft ingesteld, waardoor het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit dat vernietigd wordt. Eiseres heeft verzocht om verweerder op te dragen binnen zes weken een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak het eerste gehoor moet afnemen en binnen zestien weken na de uitspraak een beslissing moet nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het verbeuren van een dwangsom van € 100 per dag, met een maximum van € 7.500, indien hij in gebreke blijft.

De rechtbank wijst erop dat het onthouden van de mogelijkheid van een rechterlijke dwangsom in asielzaken in strijd is met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiseres kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6911

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: B. Asadoella).

Procesverloop

Eiseres heeft op 20 april 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiseres heeft op 8 september 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 8 maart 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een
beslissing op de aanvraag is genomen. Eiseres heeft verweerder op 31 maart 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze is door verweerder op 4 april 2022 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiseres beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen een termijn van zes weken en te bepalen dat verweerder een dwangsom aan eiseres verbeurt voor elke dag dat de hiervoor gestelde beslistermijn wordt overschreden.
5. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het
bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten
met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn
stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft
overwogen, [1] houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen
binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere
termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. [2] De
rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het
bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van
acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna
voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
7. Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat eiseres nog niet is gehoord over haar asielmotieven. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag moet nemen, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, rechtsoverwegingen 7.2, 7.7, 7.8, 7.12, 7.13 en 7.14 [3] leidt de rechtbank af dat het onthouden van de mogelijkheid van een rechterlijke dwangsom in zaken als de onderhavige te zeer afbreuk doet aan de effectiviteit van het rechtsmiddel van beroep. In navolging van genoemde Afdelingsuitspraak moet worden aangenomen dat dit in strijd komt met het Unierechtelijk doeltreffendheidsbeginsel en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel zoals vervat in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Artikel 1 van de gewijzigde Tijdelijke wet moet dan ook onverbindend worden geacht voor zover daarin aan de vreemdelingenrechter de mogelijkheid wordt onthouden om aan zijn uitspraak een dwangsom te verbinden.
9. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
10. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze
uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiseres;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (vijfenzeventighonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
2.Dit volgt ook uit artikel 31, tweede lid, richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn).