ECLI:NL:RBDHA:2022:11712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
C/09/608508 / HA ZA 21-238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige executie beslag en schadevergoeding door Spindler Installatietechniek B.V. en Roos en Doorn Elektra B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser [eiser01] en gedaagden Spindler Installatietechniek B.V. en Roos en Doorn Elektra B.V. De zaak betreft een onrechtmatige executie van beslag door de gedaagden, die voortvloeide uit een eerder vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. Eiser, die als bestuurder van [naam01] Bouw B.V. aansprakelijk was gesteld, heeft in hoger beroep het vonnis van 7 februari 2018 laten vernietigen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door beslag te leggen op de pensioenuitkeringen van eiser, aangezien het vonnis dat aan de beslaglegging ten grondslag lag, inmiddels was vernietigd. Eiser vorderde schadevergoeding voor de geleden schade als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging, die bestond uit koersverlies, renteverlies, gederfde winst en kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden aansprakelijk waren voor de schade die eiser had geleden door de onrechtmatige beslaglegging. De rechtbank heeft de schade begroot op een totaalbedrag van € 18.407,35, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens werden de gedaagden veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/608508 / HA ZA 21-238
Vonnis van 28 september 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser01], te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat mr. N. Overeem te Den Haag,
tegen

1.SPINDLER INSTALLATIETECHNIEK B.V., te Rotterdam,

2.
ROOS EN DOORN ELEKTRA B.V., te Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. Z.B. Gyömörei te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna “ [eiser01] ” en “Spindler c.s.” in het vrouwelijk enkelvoud genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
  • de dagvaarding van 19 februari 2021 met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 10;
  • het tussenvonnis van 13 april 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de zittingsagenda van 18 augustus 2022;
  • de akte overlegging producties tevens houdende wijziging van eis van 31 augustus 2022 met producties 9 tot en met 20.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2022. In het rechtbankdossier bevinden zich de aantekeningen die de griffier tijdens de zitting heeft gemaakt, met de spreekaantekeningen die [eiser01] tijdens de zitting heeft overgelegd.
1.3.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[naam01] Bouw B.V. heeft op enig moment een opdracht op zich genomen voor de bouw van een appartementencomplex in Rotterdam. [eiser01] en [naam01] Beheer waren destijds bestuurders van [naam01] Bouw. [eiser01] was tevens bestuurder van [naam01] Beheer.
2.2.
Spindler was als onderaannemer van [naam01] Bouw verantwoordelijk voor de aanleg van werktuigbouwkundige installaties in het project. Roos en Doorn was als onderaannemer verantwoordelijk voor de aanleg van elektronische installaties in hetzelfde project.
2.3.
Vanaf november 2011 zijn de facturen van Spindler en Roos en Doorn onbetaald gebleven. Naar aanleiding van de betalingsachterstand zijn [naam01] Bouw en Spindler c.s. met elkaar in overleg getreden. Partijen zijn uiteindelijk overeengekomen dat [naam01] Bouw nog in totaal een bedrag van € 700.000 aan Spindler c.s. moest betalen. Op 9 april 2013 is [naam01] Bouw failliet verklaard. Op 14 mei 2013 is, met medewerking van Spindler c.s., de schuld van [naam01] Beheer overgedragen aan een derde. De vordering van Spindler c.s. is uiteindelijk onbetaald gebleven.
2.4.
Bij brief van 11 juni 2015 heeft (de advocaat van) Spindler c.s. [eiser01] aansprakelijk gesteld omdat [eiser01] als (indirect) bestuurder van [naam01] Beheer en [naam01] Bouw onrechtmatig jegens Spindler c.s. zou hebben gehandeld. Bij brief van 2 juli 2015 heeft [eiser01] aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.5.
Spindler c.s. heeft bij de rechtbank Noord-Nederland een procedure aanhangig gemaakt tegen [eiser01] en zes andere gedaagden. Spindler c.s. heeft aanvankelijk gedagvaard tegen een niet bestaande roldatum, en dit gebrek later met een herstelexploot hersteld. [eiser01] heeft dit herstelexploot ook ontvangen. [eiser01] is desondanks niet in de procedure verschenen. De overige gedaagden hebben wel verweer gevoerd. De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 7 februari 2018 (hierna: het vonnis) onder meer voor recht verklaard dat [eiser01] (als bestuurder van [naam01] Beheer) onrechtmatig jegens Spindler c.s. heeft gehandeld. Daarnaast heeft de rechtbank [eiser01] met vier andere gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot het betalen aan Spindler c.s. van een bedrag van € 700.000 te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6.
Spindler c.s. heeft vervolgens ten laste van [eiser01] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Goudse, Aegon en Bpf Bouw. De beslagvrije voet is op nihil gesteld, omdat [eiser01] destijds in het buitenland woonachtig was. Als gevolg van de beslagen is er vanaf maart 2018 maandelijks een bedrag van ongeveer € 12.000 aan pensioengelden geïncasseerd.
2.7.
Op enig moment na het vonnis heeft [eiser01] een brief aan Spindler c.s. gestuurd met, voor zover relevant, de volgende inhoud:
“Mijne heren,
Groot was mijn verbazing toen ik het vonnis kreeg toegestuurd van jullie advocaat. Ik wist niet eens dat er een procedure liep. Ik had wel een dagvaarding ontvangen, maar daarin zat een fout in de datum van de oproep. Volgens mijn advocaat was de dagvaarding daarmee ongeldig. Daarna heb ik niets meer vernomen.
De dagvaarding staat vol met “wishfull thinking” conclusies, halve onwaarheden en zelfs klinkklare leugens. In het hogerberoep dat ik zal aanspannen, zal ik vrijeenvoudig met bewijzen kunnen aantonen dat ik persoonlijk niet aansprakelijk gesteld kan worden en dat alles wat ten aanzien van mij is aangevoerd niet klopt. Ik neem aan dat [rechtbank: de medegedaagden] ook hogerberoep aantekenen. Voor hen zal het veel moeilijker zijn om het vonnis nog te veranderen, zeker als ik mij er noodgedwongen mee moet gaan bemoeien. Wat ik niet begrijp in jullie aanpak is dat jullie mij nu schofferen door allerlei beslagen te leggen terwijl het overduidelijk is dat ik aan jullie kant sta.”
2.8.
[eiser01] heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Daarnaast heeft [eiser01] in een procedure in kort geding, samengevat en voor zover van belang, de schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis en de opheffing van de executoriale beslagen gevorderd (hierna: Kort Geding I). De rechtbank Den Haag heeft de vorderingen van [eiser01] bij vonnis in kort geding van 19 juli 2018 afgewezen.
2.9.
In september 2019 is de vordering van Spindler c.s. volledig voldaan, dit mede door een grote betaling van een medegedaagde in eerste aanleg. Spindler c.s. heeft omstreeks 16 september 2019 de ten laste van [eiser01] gelegde derdenbeslagen doen laten opheffen. In totaal is via deze derdenbeslagen een bedrag geïncasseerd van € 192.678,18.
2.10.
Op 12 mei 2020 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van 7 februari 2018 met betrekking tot [eiser01] vernietigd en de vorderingen van Spindler c.s. alsnog afgewezen.
2.11.
Bij e-mail van 4 juni 2020 heeft (de advocaat van) [eiser01] aan (de advocaat van) Spindler c.s. gevraagd om al hetgeen [eiser01] uit hoofde van het vonnis van 7 februari 2018 heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente, aan [eiser01] terug te betalen. Spindler c.s. heeft dit in eerste instantie geweigerd, omdat zij de mogelijkheid van een cassatieberoep wilde onderzoeken. [eiser01] heeft vervolgens Spindler c.s. in kort geding gedagvaard (hierna: Kort Geding II). Spindler c.s. heeft op 21 juli 2020, zijnde de dag voor de mondelinge behandeling in het kort geding, het onverschuldigd betaalde en de wettelijke rente daarover alsnog aan [eiser01] voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] vordert – samengevat en na wijziging van eis – dat Spindler c.s. bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 40.399,58 aan schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten. Aan zijn vorderingen legt [eiser01] ten grondslag dat Spindler c.s. uit hoofde van onrechtmatige daad gehouden is om de schade die hij als gevolg van achteraf ten onrechte gelegde beslagen dient te vergoeden. De schade bestaat uit de volgende posten:
i.
€ 5.598,28
koersverlies wegens de verkoop van aandelen op een ongunstig moment
ii.
€ 5.379,53
kosten wegens het omzetten van banktegoeden in Australische dollar naar de Maleisische Ringit
iii.
€ 6.124,13
renteverlies als gevolg van het niet verlengen van depositorekeningen
iv.
€ 6.579,87
gederfde winst wegens het niet kunnen herbeleggen van het geïnvesteerd vermogen
v.
€ 11.454,54
verhuiskosten
vi.
€ 1.963,23
koersverlies bij het betalen van de alimentatie aan zijn ex-vrouw en de rekeningen van zijn advocaat
vii.
€ 3.300
kosten voor rechtsbijstand voor Kort Geding II
3.2.
Spindler c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat degene die een beslag legt op eigen risico handelt en dat, bijzondere omstandigheden daargelaten, de beslaglegger wiens beslag ten onrechte blijkt te zijn gelegd aansprakelijk is uit onrechtmatige daad jegens degene op wiens recht het beslag inbreuk heeft gemaakt (Hoge Raad 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2841). Een dergelijk geval doet zich hier voor. Het vonnis op grond waarvan executoriaal beslag is gelegd is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden bij arrest van 12 mei 2020 vernietigd, en de vorderingen van Spindler c.s. zijn alsnog volledig afgewezen. Dit betekent dat Spindler c.s. in beginsel gehouden is om de als gevolg van het beslag door [eiser01] geleden schade te vergoeden.
Onrechtmatigheid en eigen schuld
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van Spindler c.s. is dat [eiser01] voor aanvang van de procedure die tot het vonnis heeft geleid zich onbereikbaar heeft gehouden, ook na het vonnis geen contact met Spindler c.s. heeft opgenomen, en pas op de mondelinge behandeling van de zaak bij het gerechtshof zijn standpunten uiteen heeft gezet. Het executeren van het vonnis is in deze bijzondere omstandigheden niet onrechtmatig, dan wel is sprake van eigen schuld van [eiser01] , aldus Spindler c.s..
4.3.
De rechtbank volgt dit betoog om de navolgende redenen niet. Het is in de eerste plaats niet gebleken dat [eiser01] zich in de procedurele voorfase voor Spindler c.s. onbereikbaar heeft gehouden. Spindler c.s. beschikten immers over het adres van [eiser01] in Maleisië, en [eiser01] heeft bij brief van 2 juli 2015 ook op aan dit adres gerichte correspondentie gereageerd, zodat Spindler c.s. bekend was met het inhoudelijke standpunt van [eiser01] . Het is weliswaar juist dat [eiser01] op een rechtsgeldige wijze voor de procedure is opgeroepen, en dat hij vervolgens niet is verschenen, maar het is niet gebleken dat [eiser01] opzettelijk de procedure heeft willen frustreren. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat de omstandigheid dat [eiser01] aanvankelijk tegen een niet-bestaande roldatum is opgeroepen tot enige verwarring bij hem heeft kunnen leiden. Dat [eiser01] de conclusie heeft getrokken dat geen procedure aanhangig was gemaakt komt weliswaar voor zijn risico, maar het hoger beroep biedt mede een herstelfunctie. Dit betekent dat Spindler c.s. er rekening mee moest houden dat [eiser01] zijn fout in hoger beroep zou herstellen, alsnog inhoudelijk verweer zou voeren, en dat dit tot een afwijzing van de vordering van Spindler c.s. zou kunnen leiden. Nu Spindler c.s. in het arrest heeft berust, gaat de rechtbank er vanuit dat [eiser01] zijn bezwaren tegen het vonnis tijdig naar voren heeft gebracht.
Het niet verschijnen van [eiser01] in de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland is in deze omstandigheden onvoldoende reden om af te wijken van het beginsel dat wie een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis executeert, voor eigen risico handelt. Er is evenmin sprake van eigen schuld. Uit de stellingen van Spindler c.s. kan namelijk niet worden afgeleid dat, als [eiser01] in eerste aanleg in de procedure zou zijn verschenen, alle vorderingen van Spindler c.s. jegens hem zonder meer zouden zijn afgewezen en de beslagen dus nooit zouden zijn gelegd.
4.4.
Het feit dat [eiser01] Spindler c.s. er niet nadrukkelijk op heeft gewezen tot welke problemen de beslagen op pensioenuitkeringen bij hem zouden leiden, en dat om in zijn levensonderhoud te voorzien hij genoodzaakt zou zijn om aandelen te verkopen en spaardeposito’s niet te verlengen, maakt dat niet anders.
Spindler c.s. heeft ten laste van [eiser01] beslag onder drie pensioenfondsen gelegd. Dit waren, zoals Spindler c.s. ter zitting heeft toegelicht, alle vermogensbestanddelen die zij van [eiser01] kon achterhalen. Door middel van deze beslagen heeft Spindler c.s. in totaal een bedrag van ongeveer € 12.000 per maand geïncasseerd. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank voor de hand dat als een beslagene een dergelijk bedrag aan maandelijkse pensioeninkomsten moet missen, dit bij hem tot betalingsproblemen kan leiden. Dit geldt eens te meer als – overigens conform de destijds geldende wet – geen beslagvrije voet is toegepast. De rechtbank leidt hieruit af dat Spindler c.s. bewust het risico heeft aanvaard dat [eiser01] zonder maandelijkse inkomsten zou komen te zitten. Verder heeft [eiser01] kort na het leggen van de beslagen contact opgenomen met Spindler c.s., aangegeven dat het vonnis op een misverstand berust en een executiegeschil (Kort Geding I) aanhangig gemaakt. [eiser01] heeft in Kort Geding I (dagvaarding van 13 juni 2018, randnr. 28) nadrukkelijk gesteld dat hij geen andere bron van inkomsten had en dat hij door de beslagen in betalingsproblemen dreigde te komen. Deze mededeling is voor Spindler c.s. geen aanleiding geweest om de beslagen gedeeltelijk te laten opheffen. De rechtbank is van oordeel dat in deze omstandigheden Spindler c.s. wist, of althans redelijkerwijs heeft moeten weten, dat de beslagen bij [eiser01] een acuut liquiditeitsprobleem tot gevolg hadden, zodat aan de door Spindler c.s. gestelde tekortkoming in de mededelingsplicht geen betekenis toekomt. Van eigen schuld is dus geen sprake.
Het ten gelden maken van belegd vermogen
4.5.
Het voorgaande betekent dat Spindler c.s. de schade die [eiser01] als gevolg van het beslag heeft geleden moet vergoeden. De hoogte van de schade wordt vastgesteld door met elkaar te vergelijken de situatie waarin [eiser01] als gevolg van de beslaglegging daadwerkelijk verkeert, en de situatie waarin hij zou hebben verkeerd als het beslag niet was gelegd en gehandhaafd (Hoge Raad 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1823).
4.6.
De rechtbank zal de schadeposten (i) tot en met (iv) gezamenlijk bespreken. Volgens [eiser01] heeft Spindler c.s. op zijn gehele inkomen beslag gelegd. [eiser01] heeft om deze reden geïnvesteerd vermogen vrij moeten maken om in het levensonderhoud van hem en zijn vrouw te kunnen voorzien, zijn alimentatieverplichtingen jegens zijn ex-echtgenote na te kunnen komen en de rekeningen van zijn advocaat te kunnen betalen. In totaal heeft hij door de verkoop van aandelen en het niet verlengen van deposito rekeningen een bedrag van ongeveer € 224.000 liquide gemaakt. [eiser01] heeft daarbij koersverlies geleden, het vrijgemaakte vermogen niet kunnen herbeleggen, renteverlies geleden bij het niet verlengen van depositorekeningen en kosten gemaakt omdat hij tegoeden op een buitenlandse (Australische) bankrekening heeft moeten omzetten naar de Maleische Ringit.
4.7.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat Spindler c.s. bewust het risico heeft aanvaard dat [eiser01] als gevolg van de beslagen zonder inkomsten zou komen te zitten. Spindler c.s. heeft verder onvoldoende gemotiveerd weersproken dat nu [eiser01] niet over zijn maandelijkse pensioen kon beschikken, hij op een andere manier in zijn levensonderhoud heeft moeten voorzien. Daarmee is het causaal verband tussen het leggen van de beslagen en het ten gelde moeten maken van geïnvesteerd vermogen gegeven. Dat [eiser01] , zoals Spindler c.s. heeft gesteld, mogelijk nog over een andere inkomstenbron beschikte is niet gebleken, laat staan dat deze alternatieve inkomstenbron toereikend was om het verlies aan maandelijks inkomen op te kunnen vangen.
4.8.
Echter: de schade van [eiser01] bestaat voor het grootste gedeelte uit misgelopen rendement. Deze schade laat zich naar haar aard niet nauwkeurig vaststellen. Het antwoord op de vraag welk rendement [eiser01] zonder de beslagen op zijn vermogen zou hebben gemaakt is daarvoor namelijk te speculatief. De rechtbank heeft kennis genomen van de schadebegroting van [eiser01] , maar aan deze begroting liggen (te) veel aannames ten grondslag, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan. Omdat zij de schade niet nauwkeurig kan vaststellen, zal de rechtbank gebruik maken van de bevoegdheid die artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) haar geeft om de omvang van de schade te schatten. Daarbij weegt de rechtbank het volgende mee.
4.9.
Partijen zijn het erover eens dat er in de periode van maart 2018 tot en met september 2019 in totaal een bedrag van € 192.678,18 via de beslagen is geïncasseerd. De rechtbank acht het niet onaannemelijk én niet onredelijk dat, zoals [eiser01] heeft gesteld, hij in totaal een bedrag van € 224.000 heeft vrijgemaakt. [eiser01] wist immers niet hoe lang deze situatie zou duren. Het ligt daarbij voor de hand dat [eiser01] dit bedrag geleidelijk heeft vrijgemaakt, zodat de rechtbank zal rekenen met een bedrag dat [eiser01] in de periode dat het beslag heeft geduurd gemiddeld genomen niet heeft kunnen investeren. De rechtbank acht een bedrag van € 112.000 redelijk.
De rechtbank zal bij het schatten van het gemiste rendement over dit vermogen aansluiting zoeken bij het fictief rendement zoals wordt gebruikt in het belastingrecht. Schijf 2 van box 3 komt daarvoor het meeste in aanmerking, omdat het vermogen van [eiser01] voor een gedeelte uit spaargeld (in Australische dollars) en een gedeelte aan beleggingen bestond. De belastingdienst gaat bij schijf 2 uit van een verhouding van 21% aan spaargeld en 79% aan beleggingen. In 2018 bedroeg het fictief rendement op spaargeld 0,12% en op beleggingen 5,38%. Voor 2019 was dit respectievelijk 0,08% en 5,59%. Dit is ongeveer een gemiddeld rendement van 4,5% op jaarbasis, oftewel € 420 per maand (€ 112.000 * 4.5% \ 12). De totale schade over de beslagperiode bedraagt dus € 7.980 (€ 420 * 19 maanden). Vervolgens is [eiser01] pas op 21 juli 2021 in de toestand van vóór de beslagen gebracht. [eiser01] heeft tot dit moment het bedrag van € 192.678,18 niet kunnen investeren. De rechtbank gaat wederom uit van een fictief rendement van 4,5% op jaarbasis, oftewel € 722,54 per maand. Dit betekent dat [eiser01] in de periode na opheffing van het beslag tot de datum van het arrest een schade heeft geleden van € 7.225,40 (10 maanden * € 722,54). Voor het liquide maken van het belegde vermogen, en het opnieuw investeren van dit bedrag, heeft [eiser01] ook transactiekosten moeten maken. De rechtbank schat deze op twee keer € 619,36 (€ 224.000 * 79% aan beleggingen * 0,35% transactiekosten). Voor een aparte vergoeding van de kosten van het omzetten van niet-Maleisische valuta in de Maleisische Ringgit bestaat geen aanleiding, omdat [eiser01] zijn in euro uitbetaalde pensioen ook had moeten omwisselen naar de Maleisische Ringgit. [eiser01] heeft onvoldoende concreet toegelicht waarom hij in dit verband door het beslag aanvullende kosten heeft moeten maken.
4.10.
De rechtbank zal, resumerend, de omvang van schadeposten (i) tot en met (iv) schatten op een totaalbedrag van € 16.444,12 (€ 7.980 + € 7.225,40 + 619,36 + 619,36).
Verhuiskosten
4.11.
[eiser01] stelt dat hij als gevolg van de beslagen € 11.454,54 aan verhuiskosten heeft gemaakt. Voor de beslagen woonde [eiser01] in een villa aan de rand van de jungle. De maandelijkse huur bedroeg € 4.500. [eiser01] heeft als gevolg van de beslagen in zijn uitgaven moeten snijden en is daarom naar een kleiner appartement in de stad verhuisd. Het is volgens [eiser01] in Maleisië gebruikelijk dat een huurwoning bij het einde van de huur “spic en span” wordt opgeleverd. Deze schoonmaak is veel grondiger dan in Nederland gebruikelijk is. [eiser01] heeft samen met zijn vrouw elk 20 uur besteed aan de schoonmaak; ook heeft hij schoonmaakmiddelen moeten kopen. Daarnaast heeft [eiser01] verhuizers ingehuurd. Ook heeft hij, om de woning in de vereiste staat op te kunnen leveren, een maand dubbele huurlasten gehad. [eiser01] heeft dezelfde kosten moeten maken toen hij, na het opheffen van de gelegde beslagen, is terugverhuisd naar een ruimere woning. De verhuiskosten bedragen in totaal € 11.454,54, aldus [eiser01] .
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat zij het begrijpelijk acht dat [eiser01] er in de gegeven omstandigheden voor heeft gekozen om naar een goedkopere huurwoning te verhuizen. Dat is echter voor het vaststellen van het causaal verband tussen de beslagen en de verhuizing onvoldoende. Niet iedere beslaglegging op een pensioenuitkering zal er namelijk toe leiden dat een beslagene genoodzaakt is om te verhuizen. Het is verder niet gebleken dat Spindler c.s. wist of redelijkerwijs kon weten dat [eiser01] in Maleisië in een relatief dure huurwoning woonde, en hoge kosten moest maken om naar een goedkopere huurwoning te verhuizen. Daarbij komt dat [eiser01] Spindler c.s. ook niet vooraf van de voorgenomen verhuizing, of de daarmee gepaard gaande kosten, op de hoogte heeft gebracht. Dat [eiser01] op deze manier schade zou leiden was voor Spindler c.s. dus redelijkerwijs niet voorzienbaar. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van de verhuiskosten daarom afwijzen.
Schade door wisselkoersverlies
4.13.
Volgens [eiser01] heeft hij een bedrag van € 1.963,23 aan wisselkoersverlies geleden. Daaraan heeft [eiser01] ten grondslag gelegd dat de pensioenuitkeringen op een eurorekening werden uitbetaald. [eiser01] kon dus vanaf deze rekening zonder wisselkoersverlies betalingen in euro verrichten, zoals alimentatiebetalingen aan zijn ex-vrouw en het voldoen van de rekeningen van zijn Nederlandse advocaat. Na de beslagen kwam er geen geld meer op zijn eurorekening binnen, en moest [eiser01] het saldo van zijn eurorekening vanaf zijn Maleisische bankrekening aanvullen. Daardoor leed hij een wisselkoersverlies. [eiser01] heeft dit onderbouwd door het overleggen van bankafschriften en de facturen van zijn advocaat. Spindler c.s. heeft deze schadepost onvoldoende gemotiveerd weersproken. De rechtbank zal het gevorderde bedrag aan wisselkoersverlies daarom toewijzen.
Kosten Kort Geding II
4.14.
[eiser01] stelt ten slotte dat hij advocaatkosten heeft moeten maken omdat Spindler c.s., na de vernietiging van het vonnis van 7 februari 2018, heeft geweigerd om het via de beslagen geïncasseerde bedrag aan hem terug te betalen. [eiser01] heeft het Kort Geding II aanhangig moet maken om Spindler c.s. tot betaling te dwingen. Spindler c.s. heeft het onverschuldigd betaalde pas een dag voor de mondelinge behandeling terugbetaald. Volgens Spindler c.s. is [eiser01] met zijn vordering te laat. [eiser01] had de zitting kunnen laten doorgaan, en om een veroordeling van Spindler c.s. in de proceskosten kunnen vragen, maar heeft dit niet gedaan.
4.15.
Het volgt uit vaste rechtspraak dat een eiser in beginsel slechts aanspraak kan maken op de geliquideerde proceskosten, en geen schadevergoeding kan vorderen voor de kosten van de werkzaamheden van een advocaat ter voorbereiding van een zaak. De vordering van [eiser01] voor vergoeding van zijn daadwerkelijke advocaatkosten ten behoeve van Kort Geding II is in zoverre niet toewijsbaar.
Het volgt eveneens uit vaste rechtspraak dat wanneer de gedaagde er na het aanhangig maken van de zaak in toestemt te voldoen aan hetgeen wordt gevorderd, maar partijen geen overeenstemming bereiken over de proceskosten, de eiser een beslissing omtrent de proceskosten kan krijgen door ter terechtzitting te verschijnen en zijn vorderingen te verminderen door intrekking van de hoofdvordering. De eiser kan op die manier vergoeding van de gemaakte proceskosten verkrijgen (HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1087). De geliquideerde proceskosten kunnen later niet meer in een afzonderlijke procedure worden gevorderd (HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:147). De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering van [eiser01] daarom afwijzen.
Slotsom
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank in totaal een bedrag van € 18.407,35 aan schadevergoeding zal toewijzen. [eiser01] heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke rente vanaf de dag van het intreden van de verschillende schadeposten tot aan de dag der algehele voldoening. Omdat het onwerkbaar is om de wettelijke rente voor de verschillende schadeposten afzonderlijk te berekenen, zal de rechtbank de wettelijke rente laten ingaan op twee tijdstippen.
De wettelijke rente met betrekking tot de schade die tijdens de beslagperiode is geleden zal de rechtbank laten ingaan op 1 januari 2019. Dat is een bedrag van € 10.562,59 (€ 7.980 + € 1.963,23 + € 619,36).
Over het restant van de te betalen schadevergoeding (€ 7.225,40 + € 619,36 = € 7.844,76) zal de rechtbank de wettelijke rente laten ingaan op 1 maart 2020. De ingangsdatum van de wettelijke rente komt dus ongeveer overeen met het midden van de respectievelijke schadeperiode. De rechtbank acht dat een redelijk compromis omdat de schadebegroting van de rechtbank grotendeels is gebaseerd op de veronderstelling dat de schade gelijkmatig is opgetreden over de schadeperiode.
4.17.
Spindler c.s. zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten bedragen aan de zijde van [eiser01] € 1.067,59 aan verschotten en € 2.785 aan salaris advocaat.
4.18.
Voor een (separate) veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De nakosten zullen overeenkomstig het per 1 februari 2021 geldende liquidatietarief worden begroot op € 163 zonder betekening en op € 248 in geval van betekening.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt Spindler c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser01] te betalen (i) een bedrag van € 10.562,59 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 1 januari 2019 tot de dag van volledige betaling en (ii) een bedrag van € 7.844,76 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 1 maart 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Spindler c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op € 3.852,59, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.