Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1], eiser
[naam 2]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit, heeft samen met zijn minderjarige zoon een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De staatssecretaris heeft geen reguliere verblijfsvergunning verleend en ook geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen advies te vragen bij het Bureau Medische Advisering (BMA) over de medische situatie van de zoon van eiser. Na het uitbrengen van het BMA-advies heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak verder beoordeeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is verklaard. De staatssecretaris heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, maar heeft geconcludeerd dat de medische problematiek van de zoon van eiser op zichzelf geen grond vormt voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft aangevoerd dat zijn zoon in Irak gediscrimineerd zal worden vanwege zijn medische problemen en dat hij daar geen toegang heeft tot noodzakelijke medische zorg. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser zijn stelling niet heeft onderbouwd en dat de staatssecretaris terecht geen uitstel van vertrek heeft verleend.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.