ECLI:NL:RBDHA:2022:11637

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
NL22.1900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Somalische nationaliteit, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser had eerder al meerdere aanvragen ingediend, die telkens waren afgewezen op basis van het niet aannemelijk maken van zijn herkomst uit Jamame, Somalië.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn huidige aanvraag documenten heeft overgelegd, waaronder een identiteitskaart en een paspoort, die zijn geboorteplaats vermelden. Echter, de rechtbank oordeelt dat deze documenten niet voldoende zijn om aan te tonen dat eiser daadwerkelijk afkomstig is uit Jamame. De rechtbank heeft de eerdere afwijzingen in aanmerking genomen en geconcludeerd dat de nieuwe documenten de kans dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming niet aanzienlijk vergroten. Eiser heeft niet aangetoond dat er nieuwe feiten zijn die zijn aanvraag anders zouden kunnen maken.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en bevestigd dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier C. ten Klooster, en is openbaar gemaakt op 11 maart 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1900
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak 22.1901, op 3 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
Y. Abdiqadir. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Somalische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Eiser heeft eerder op 10 juli 2016 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 7 november 2017 afgewezen. Verweerder heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat eiser zijn herkomst (Jamame, Somalië) niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat besluit staat vast1.
3. Op 17 januari 2018 heeft eiser een tweede aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van
1. Op grond van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 18 december 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:4698, en de uitspraak in hoger beroep van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 11 januari 2018, zaaknummers 201710312/1/ V2 en 201710312/2/ V2.
15 november 2018 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan deze aanvraag ten grondslag had gelegd. Ook dit besluit staat vast2.
4. Op 17 augustus 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser voert de volgende stellingen en stukken aan om te onderbouwen dat zich nieuwe elementen of bevindingen voordoen. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn identiteit een identiteitskaart en een paspoort overgelegd. Deze documenten zijn afgegeven door de ambassade van Somalië te Frankrijk op 10 maart 2020.
5. De beoordeling van opvolgende asielaanvragen bestaat uit twee stappen. De eerste stap is het beoordelen van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen. In de eerste fase wordt onderzocht of er elementen of bevindingen zijn aangedragen die niet zijn onderzocht in het kader van de vorige asielaanvraag. In de tweede fase wordt onderzocht of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Pas als aan deze vereisten is voldaan, moet verweerder vervolgens overgaan tot de tweede stap. Die houdt in dat de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk wordt beoordeeld.3
6. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser met de nieuwe documenten nog altijd niet zijn herkomstgebied aannemelijk heeft gemaakt. Dat op de documenten staat vermeld dat Jamame zijn geboorteplaats is, maakt niet dat eisers zijn herkomst alsnog aannemelijk heeft gemaakt. In het licht van zijn eerder ongeloofwaardig bevonden verklaringen over Jamame, onderbouwen de documenten op zich nog niet afdoende dat eiser daar daadwerkelijk heeft gewoond, is opgegroeid en vandaan komt. Dit betekent dat de identiteitskaart en het paspoort de kans dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken (fase 2). Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
7. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.4 Het is aan de vreemdeling om aan zijn aanvraag nieuwe elementen en bevindingen ten grondslag te leggen. Hij dient deze uiterlijk voorafgaand aan het besluit in de bestuurlijke fase aan te voeren.5
8. Eiser voert in beroep aan dat de omstandigheid dat hij is geboren in Jamame ook aannemelijk maakt dat hij afkomstig is uit Jamame. Niet blijkt uit het gehoor dat eiser in de gelegenheid is gesteld zijn herkomst uit Jamame aannemelijk te maken. Bovendien heeft hij
2 Op grond van de uitspraak van deze rechtbank van 10 januari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:464, en de uitspraak in hoger beroep van de ABRvS van 7 februari 2019, zaaknummer 201900595/ 1/ V2. 3 Zie ABRvS 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.
4 Zie ABRvS 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1759.
5 Zie onder andere ABRvS 19 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM 4952 en 12 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:438.
in beroep aanvullende documenten ter onderbouwing van zijn herkomst uit Jamame overgelegd.
9. Primair staat ter beoordeling of verweerder zich, gelet op wat eiser heeft aangevoerd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, zodat de aanvraag niet-ontvankelijk kon worden verklaard. Het is aan eiser om uiterlijk in de bestuurlijke fase te stellen en te onderbouwen waarom sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Nu eiser de brief van een (gestelde) voormalige buurvrouw uit Jamame en een brief van de rechtbank in Somalië pas in beroep heeft overgelegd, zal de rechtbank deze documenten niet bij de beoordeling betrekken.
10. Over het paspoort en de identiteitskaart die eiser in de huidige procedure heeft overgelegd, overweegt de rechtbank dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiser ook in de vorige procedures heeft verklaard over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst en de problemen in Somalië. Zoals in 2. is overwogen, staat vast dat eiser zijn herkomstgebied in Somalië niet aannemelijk heeft gemaakt. In het nu overgelegde paspoort en de identiteitskaart is weliswaar vermeld dat de geboorteplaats van eiser Jamame is, maar hiermee heeft eiser nog niet aannemelijk gemaakt dat hij ook daadwerkelijk afkomstig is die plaats. Dat verweerder hem opnieuw had moeten bevragen over zijn herkomstgebied, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft eiser in de eerste procedure veel vragen over zijn herkomstgebied gesteld. Op grond daarvan heeft verweerder geconcludeerd -en staat inmiddels dus vast- dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij afkomstig is uit Jamame. Eiser heeft hierover in deze procedure geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een andere conclusie hadden moeten leiden.
11. Het paspoort en de identiteitskaart maken niet alsnog aannemelijk dat eiser toch afkomstig is uit Jamame. Om die reden heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze documenten de kans dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
12. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 maart 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.