ECLI:NL:RBDHA:2022:1162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
NL21.20419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Roemenië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een stateloze Palestijn geboren in Syrië, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had op 22 juli 2021 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris stelde dat Nederland een verzoek om terugname bij Roemenië had ingediend, dat door Roemenië was aanvaard.

Tijdens de zitting op 28 januari 2022, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de eiser betoogd dat hij bij terugkeer naar Roemenië in strijd met zijn mensenrechten zou worden behandeld. Hij voerde aan dat de opvang en de asielprocedure in Roemenië onmenselijk zijn, onderbouwd met foto’s en rapporten, waaronder het AIDA-rapport. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de omstandigheden in Roemenië zodanig slecht zijn dat zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geschonden zouden worden.

De rechtbank concludeerde dat Roemenië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overdracht aan Roemenië als onevenredig hard zouden kwalificeren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20419

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.R.J. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.20420, op 28 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Gorges. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1996 in Syrië en is van onbekende nationaliteit (stateloos Palestijn). Eiser heeft op 22 juli 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [2] In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat ten aanzien van Roemenië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij is van mening dat Roemenië ten aanzien van hem zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het Handvest. [4] Gezien eisers ervaringen en verklaringen die met foto’s zijn onderbouwd, is de opvang en de procedure in Roemenië dermate slecht dat er sprake is van leefomstandigheden die neerkomen op een onmenselijke of vernederende behandeling. Ook wijst hij erop dat dat die foto’s overeen komen met een passage van het AIDA rapport [5] waaruit blijkt dat er in Roemenië sprake is van gevaarlijke en mensonwaardige omstandigheden. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat hij kan klagen bij de autoriteiten of geëigende instanties, nu hij geen tolk had en werd opgesloten. Dat dit de situatie is, blijkt volgens eiser ook uit het AIDA rapport. Eiser heeft geen asiel willen aanvragen in Roemenië, maar werd gedwongen ‘iets’ te ondertekenen, zonder enige uitleg, en met de dreiging dat hij zal worden teruggestuurd naar zijn land van herkomst. Eiser meent dat nu de claim is geaccepteerd, hij bij terugkeer het risico loopt dat zijn aanvraag behandeld zal worden als een opvolgende aanvraag waardoor hij geen recht op opvang zal hebben. [6] Tot slot voert eiser aan dat hij in Nederland een echtgenote heeft die inmiddels is genaturaliseerd. Eiser is dan ook van mening dat verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van zijn aanvraag aan zich had moeten trekken, omdat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Roemenië getuigt van een onevenredige hardheid, gezien het belang van de eenheid van het gezin.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vaststaat dat Roemenië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. Het uitgangspunt is verder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dat Roemenië met de claimaanvaarding heeft toegezegd eisers asielaanvraag te behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. Dat betekent dat geen sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement.
5. Eiser heeft met zijn beroep op de landeninformatie uit het rapport van AIDA over Roemenië van 30 april 2021 niet aannemelijk gemaakt dat de asielprocedure en de opvangcondities in Roemenië zodanig onder de maat zijn dat hij bij overdracht schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest heeft te duchten. Uit een uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2021 [7] volgt immers dat met het genoemde AIDA-rapport niet aannemelijk is gemaakt dat in het geval van Roemenië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In die uitspraak is de Afdeling ingegaan op vergelijkbare bezwaren als die van eiser ten aanzien van toegang tot de opvang in Roemenië in geval van een opvolgende aanvraag, de opvangomstandigheden aldaar, de beschikbaarheid van tolken en de mogelijkheid om te klagen bij de autoriteiten van Roemenië over de wijze van bejegening.
6. Ook in dit geval maken de eigen ervaringen van eiser, afgezet tegen de algemene landeninformatie over Roemenië en in aanmerking genomen dat eiser hierover kan klagen bij de Roemeense autoriteiten evenmin aannemelijk dat bij overdracht schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest dreigt. De door eiser overgelegde foto's hoeven verweerder geen aanleiding te geven om eisers verklaringen anders te wegen. Verweerder heeft in dat verband terecht opgemerkt dat de foto’s niet zijn gedateerd en niet te herleiden zijn naar een specifieke plaats, en dat daarmee derhalve niet aannemelijk kan worden gemaakt dat de leefomstandigheden voor asielzoekers in Roemenië ondermaats zijn.
7. Met de vaststelling dat niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van het asielverzoek aan zich te trekken. Verweerder heeft in dit verband grote beslissingsruimte. Zoals verweerder terecht heeft overwogen is de tot Nederlandse genaturaliseerde echtgenote van eiser geen gezinslid in de zin van Dublinverordening. [8] Daarbij heeft verweerder van belang kunnen vinden dat de echtgenote zelf niet als asielzoekster maar in het kader van nareis naar Nederland is gekomen. Voor de beoogde gezinshereniging staat de reguliere weg open. Van bijzondere individuele omstandigheden is in zoverre dan ook geen sprake.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.AIDA Country Report Romania Update 2020, p. 9.
6.AIDA Country Report Romania Update 2020, p. 61.
7.Uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645.
8.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2019, ECLI:NL:RVS:2017:2626.