ECLI:NL:RBDHA:2022:9088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
NL22.16683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 59b Vw - gevaar voor nationale veiligheid - onjuiste grondslag - rechtmatig verblijf in Nederland - maximum termijn - ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet. De eiser, wiens nationaliteit onbekend is, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.M.M. van Gils, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.F. Wassenaar.

De rechtbank overweegt dat de eiser stelt dat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft op basis van een voorlopige voorziening die is toegewezen door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring op de juiste grondslag is gebaseerd, namelijk artikel 59b van de Vreemdelingenwet, en dat het enkel vormen van een gevaar voor de nationale veiligheid voldoende is om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen gevaar voor de nationale veiligheid is, maar dat dit niet afdoet aan de rechtmatigheid van de maatregel.

De rechtbank oordeelt verder dat de bewaring van de eiser, die inmiddels meer dan 15 maanden duurt, niet langer kan voortduren, omdat de maximale termijn voor de maatregel op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet binnen enkele dagen verstrijkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16683

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding
.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1994. Zijn nationaliteit is onbekend.
2. Eiser heeft de beroepsgronden als volgt schriftelijk kenbaar gemaakt en op zitting nader toegelicht. In de eerste plaats leidt de toegewezen voorlopige voorziening niet tot rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder h, van de Vw, omdat de voorziening alleen ziet op een voorziene tenuitvoerlegging van een zogenaamde ‘removal order’ aan de Turkse vliegmaatschappij Pegasus. De voorlopige voorziening is toegewezen enkel en alleen gelet op de tenuitvoerlegging van het nog immer geldende onherroepelijk geworden terugkeerbesluit. De mogelijke verwijdering van eiser naar Turkije is niet asiel gerelateerd. Verder valt in het geval wel sprake is van rechtmatig verblijf, dit niet onder artikel 59b van de Vw, omdat uit de wettekst blijkt dat een dergelijke maatregel van bewaring alleen kan indien de toewijzing van het rechtmatig verblijf betrekking heeft op een asielaanvraag.
3. Bij uitspraak van 24 augustus 2022 [2] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling [3] eisers verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij conform het verzoek is geoordeeld dat eiser niet mag worden uitgezet “
voordat op het hoger beroep is beslist”. Eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 28 juli 2022. [4] In de uitspraak van de Afdeling is te lezen dat het de afwijzing van eisers aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen betreft. De Afdeling heeft het verzoek toegewezen, waardoor eiser rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder h, van de Vw. Gezien deze omstandigheid is artikel 59b van de Vw de juiste grondslag voor de maatregel van bewaring, en niet langer artikel 59. Verweerder heeft daarbij gekozen voor artikel 59b, eerste lid en onder d, van de Vw en heeft dit uitgebreid en voldoende gemotiveerd.
4. Eiser stelt dat deze wijziging van de grondslag onrechtmatig is. Hij heeft er belang bij om het bepaalde in artikel 59 van de Vw gecontinueerd op hem van toepassing te laten zijn, omdat in het kader van de onderhavige bewaringsgrondslag het voortvarendheidsvereiste niet geldt. Verder merkt eiser op dat hij enkel in bewaring wordt gehouden omdat hij een gevaar voor de nationale veiligheid zou vormen. Er is daarom sprake van misbruik van bevoegdheid, nu met artikel 59b van de Vw als grondslag de bewaring geen nadere motivering omtrent het onttrekkingsgevaar of het belemmeren van zijn vertrek kent. Eiser meent overigens geen gevaar voor de nationale veiligheid te zijn.
5. Zoals eerder overwogen legt verweerder artikel 59b, eerste lid en onder d, van de Vw terecht ter grondslag aan de maatregel. Het belang van de vreemdeling daarbij bepaalt niet de (on)rechtmatigheid van de grondslag. Gelet op de grondslag is het enkel vormen van een gevaar voor de nationale veiligheid voldoende om de maatregel te dragen. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen over het vermoeden dat bestaat dat eiser een gevaar is voor de nationale veiligheid dan reeds is geoordeeld in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 20 juni 2022. [5]
6. Eiser voert aan dat de bewaring nu ruim 15 maanden duurt en voortdurend wisselt van grondslag. Dit zou al moeten leiden tot invrijheidsstelling. Verder zal de maximale termijn voor de maatregel op grond van artikel 59b van de Vw binnen enkele dagen verstrijken en het is onwaarschijnlijk dat de Afdeling voor die tijd uitspraak zal doen op het hoger beroep. De termijn kan ook niet worden verlengd op grond van artikel 59b, vijfde lid, van de Vw, omdat de aanvraagfase reeds is verstreken. In het kader van de belangenafweging dient daarom beoordeeld te worden of de bewaring nog langer voort kan duren.
7. Dat veel wordt gewisseld van grondslag is minst genomen mede aan eiser te wijden. Verweerder handelt naar aanleiding van de ontwikkelingen in de verblijfsprocedure(s) van eiser. Verder blijkt uit het dossier dat de eerdere maatregel op grond van artikel 59b van de Vw is opgeheven, waarna aan eiser een maatregel op grond van artikel 59 van de Vw is opgelegd. Vervolgens heeft eiser weer zelf om een voorlopige voorziening gevraagd, welke is toegewezen. Daarmee dient ook de grondslag gewijzigd te worden. De termijn is daardoor opnieuw gaan lopen. Dat na de opheffing van de eerdere maatregel op grond van artikel 59b de opvolgende maatregel op grond van artikel 59 (al snel) weer is beëindigd, betekent niet dat moet worden doorgeteld op de eerdere maatregel op grond van artikel 59b. Door de onderbreking is met de onderhavige maatregel een nieuwe termijn aangevangen.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.202204586/3/V2.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.