ECLI:NL:RBDHA:2022:11611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
SGR 21/5581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de WIA-uitkering en de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de herbeoordeling van de WIA-uitkering. Eiser, die sinds 2012 wegens psychische klachten arbeidsongeschikt is, heeft in 2020 een herbeoordeling aangevraagd. Het UWV heeft in verschillende besluiten de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld, waarbij het percentage varieerde van 61,11% tot 78,33%. Eiser was het niet eens met de vastgestelde percentages en heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van het UWV. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen procesbelang meer had. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit is gegrond verklaard, omdat de rechtbank van mening was dat het UWV ten onrechte een eerdere datum in geding had gehanteerd. De rechtbank heeft de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage naar 78,33% vastgesteld met ingang van 31 januari 2022 en heeft het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische rapportage zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de arbeidsongeschiktheid van eiser correct is vastgesteld op 78,33%.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5581

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: R.E. Zalm),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), het UWV
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

Met het besluit van 2 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV vastgesteld dat eiser meer arbeidsongeschikt is dan voorheen. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 61,11%.
Met het besluit van 23 juli 2021 (het bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiser gegrond verklaard en geoordeeld dat eiser per 3 februari 2021 63,32% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Met het besluit van 13 december 2021 (het bestreden besluit II) heeft het UWV het bestreden besluit I gewijzigd. Het UWV heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit I zodanig gewijzigd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser is vastgesteld op 78,33%.
Eiser heeft op het bestreden besluit II gereageerd, waarbij hij heeft aangegeven het nog steeds niet eens te zijn met de mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat het bestreden besluit II niet geheel tegemoet komt aan de bezwaren van eiser, heeft het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op dit besluit.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiser werkte als [functienaam]. Hij heeft zich op 3 september 2012 wegens psychische klachten ziekgemeld voor dit werk. Eiser ontving per 31 augustus 2014 een uitkering op grond van de Wet werk inkomen en arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. Eiser heeft op 13 oktober 2020 een herbeoordeling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid aangevraagd. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een arts [1] van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiser zijn eigen arbeid (nog steeds) niet kan verrichten, maar dat er drie functies (en twee reservefuncties) zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog wel zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 38,89% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 61,11%.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierop de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de gewijzigde FML vastgesteld dat er nog steeds drie functies zijn die eiser kan verrichten. Eiser kan nog 36,68% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit I genomen en de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 63,32%.
5. In het kader van de zorgvuldigheid van het onderzoek is eiser op 22 november 2021 alsnog gezien tijdens een fysiek spreekuur door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Aan de hand van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 30 november 2021 drie nieuwe functies geduid en is de arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 78,33%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit II genomen.

Wat eiseres vindt

7. Eiser is het niet met het UWV eens. Eiser vindt dat hij recht heeft op een IVA-uitkering. Eiser voert aan dat hij wegens zijn medische situatie niet onafgebroken vier uur achter elkaar kan werken. Hierdoor zou de werkgever voor eiser een slaapplek/bed moeten regelen wat onredelijk is om te verlangen van een werkgever. Eiser vraagt ook de inhoud van zijn bezwaarschrift als ingelast te beschouwen.
Waarover het gaat in deze zaak
8. Nu het bestreden besluit I door het UWV is gewijzigd met het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal beoordelen of het bestreden besluit II berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. In dat verband is de vraag of het UWV terecht stelt dat eiser voor 78,33% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Nu het UWV het bestreden besluit II heeft gebaseerd op functies die in beroep zijn geduid, is de datum in geding gewijzigd en gaat het gelet op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] om de medische toestand van eiser op 31 januari 2022 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

9. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
10. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van (verzekerings)artsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
11. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Zij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. De arts beschrijft onder andere de door eiser naar voren gebrachte klachten, het dagverhaal en de diagnose. Zij heeft aangenomen dat eiser verminderd belastbaar is als rechtstreeks gevolg van ziekte. De belastbaarheid is opgenomen de FML van 28 januari 2021.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en in de rapporten van 1 juli en 8 juli 2021 uiteengezet op welke punten hij tot een andere conclusie dan de arts komt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er aanleiding is om aanvullende beperkingen op te nemen voor beroepsmatig vervoer en het werken met gevaarlijke voorwerpen.
13. Als gevolg van het beroepschrift van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser gezien op het spreekuur en een fysiek onderzoek verricht op 22 november 2021. Zijn bevindingen en overwegingen heeft hij opgenomen in het rapport van 22 november 2021.
14
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in zijn beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapportage zorgvuldig tot stand is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de medische rapportage aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
15. De arts heeft aangenomen dat het huidige onderzoek bevestigt dat de situatie qua restklachten en belemmeringen in grote lijnen conform het eerdere WIA-onderzoek in juli 2014 stabiel is. Eiser blijft onder behandeling, echter is er thans geen sprake meer van een intensieve therapie zoals ten tijde van de vorige beoordeling wel het geval was. De eerder gestelde duurbeperking van 20 uur per week komt te vervallen nu een verminderde beschikbaarheid voor arbeid in verband met intensieve therapie niet meer aan de orde is. In de FML heeft de arts beperkingen opgenomen voor het persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden.
16. De verzekeringsarts bezwaar en beroep komt in zijn rapport van 22 november 2021 tot de conclusie dat er aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat het aannemelijk is dat de aandoeningen van eiser en zijn persoonlijkheid er toe hebben geleid dat er op basis van de eerste beoordeling en de destijds beschikbare informatie een te gunstig beeld is ontstaan van de duurbelastbaarheid. Hij heeft duidelijk hulp (en correctie) van anderen nodig om een reëel beeld van zijn belastbaarheid te schetsen. De eerder geconstateerde inconsistentie wordt daarmee nu verklaard.
17. Eiser stelt dat een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen. Hij voert aan dat zijn aandoening verergert zodra de geschiktheid om arbeid te gaan verrichten zich als reëel manifesteert. Die verergering is derhalve permanent latent aanwezig en toont zich actief bij de situatie dat eiser werk zal moeten gaan verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar de brief van GGZ Rivierduinen, en het schrijven van zijn dochters en zijn vrouw, die allen zorgen uiten over eiser ingeval hij zal moeten werken.
18. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt in zijn aanvullend rapport van 19 januari 2022 op dat het bij een preventieve urenbeperking gaat om aandoeningen die gepaard gaan met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van de klachten, zelfoverschatting of een beperkt zieke-inzicht. Dat kan het gevolg zijn van een manie. Eiser is depressief maar heeft geen recidiverende manische episodes waarin hij tegen overbelasting beschermd moet worden. Dat eiser druk ervaart door de beoordelingsuitkomst kan geen reden zijn om verdergaande urenbeperking aan te nemen. Hierdoor is een verdergaande urenbeperking op preventieve redenen niet noodzakelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt verder op dat ook al zou een verdergaande urenbeperking aangenomen worden wegens preventieve redenen, het niet duidelijk is waarom de reeds aangenomen urenbeperking – met alle overige beperkingen – niet voldoende tegemoetkomt aan zijn vermoeidheidsklachten.
19
.De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Zonder afbreuk te willen doen aan de door eiser ervaren impact van zijn klachten op het dagelijks leven, ontbreekt een preventieve noodzaak voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking. De ingediende stukken leiden er niet toe dat de rechtbank twijfelt aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De arbeidskundige beoordeling
20. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
21. Eiser voert aan dat er sprake is van een situatie zoals opgenomen in artikel 9 (de rechtbank begrijpt eiser zo dat hij bedoelt onder c) van het Schattingsbesluit. Voor eiser is het namelijk niet mogelijk om vier uur aaneengesloten te werken. Eiser dient tussendoor zijn rust te nemen door te slapen. De Werkgever zou in zijn geval een slaapplek – zoals een bed of een bank – moeten voorzien, wat onredelijk is om te verwachten van een werkgever.
22. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 januari 2022 gemotiveerd dat eiser vier uur aaneensluitend zou kunnen werken met (indien de werkdag 5 uur zou zijn) een langere pauze van twee tot drie uur en dan weer een uur zou kunnen werken. Dan is de beschikbare pauze ook meteen dusdanig lang dat er geen bed op de werkplek hoeft te zijn.
23. Maar zelfs áls er een bed beschikbaar zou moeten zijn op de werkplek, geldt het volgende. Wanneer een potentieel geschikte functie met behulp van een aanpassing of een hulpmiddel, zoals een bed/ bank, waarvan de aanschaf in redelijkheid van een werkgever kan worden gevraagd, geschikt kan worden gemaakt, kan die functie gelet op artikel 9 onder c van het Schattingsbesluit niet worden verworpen. Niet gebleken is dat in de geduide functies een bed/bank niet beschikbaar is dan wel beschikbaar gesteld kan worden. [3]
24. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 21,67% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als [functienaam], zodat eiser voor de overige 78,33% arbeidsongeschikt is.

Gevolgen gewijzigde datum in geding

25. Het UWV is in het bestreden besluit II ten onrechte uitgegaan van 3 februari 2021 als datum in geding. Door het duiden van nieuwe functies in beroep is de datum in geding verschoven naar 31 januari 2022. Het besluit kan op dit punt dus geen stand houden.

De conclusie van de rechtbank

26. Het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht bepaald op 78,33%.
27. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en tegen het bestreden besluit II gegrond. In het kader van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt dat de wijzing van het arbeidsongeschiktheidspercentage naar 78,33% ingaat op 31 januari 2022 en dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Omdat het UWV in het bestreden besluit is uitgegaan van een onjuiste datum in geding moet het UWV de door eiser gemaakte kosten vergoeden. De kosten van rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op een bedrag van € 759,-- (1 punt voor het beroepschrift). Ook moet het UWV het griffierecht van € 49,-- aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II voor wat betreft de ingangsdatum van de
wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage en bepaalt dat deze uitspraak
in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 759,-- aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,-- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2022 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Deve, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel in het rapport van 28 januari 2021 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
3.Zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1519,