ECLI:NL:RBDHA:2022:11596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering urgentieverklaring op basis van Huisvestingsverordening Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had verzocht om een urgentieverklaring voor huisvesting, omdat zij met haar zes kinderen in een te kleine woning woonde. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag door verweerder was afgewezen, omdat het te klein zijn van de woning geen urgent huisvestingsprobleem oplevert. Eiseres had haar gezin uitgebreid met vijf kinderen na de verhuizing, wat volgens verweerder had kunnen worden voorzien. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, en dat er geen reden was om de hardheidsclausule toe te passen. Eiseres voerde aan dat haar kinderen lijden onder de huidige woonsituatie en dat de Huisvestingsverordening in strijd is met hogere regelgeving, waaronder internationale verdragen. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om de urgentieverklaring te weigeren, en dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden niet leidden tot onbillijkheden die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen urgentieverklaring kreeg en dat verweerder niet verplicht was om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1537

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 22 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen zijn gehoord via een beeldverbinding op 19 oktober 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. [A] , kantoorgenoot van haar gemachtigde. Ook was [B] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft verzocht om een urgentieverklaring, omdat haar huidige woning te klein is voor haar gezin, bestaande uit haarzelf en zes kinderen. Twee van de kinderen volgen speciaal onderwijs. Verweerder heeft de aanvraag onder meer afgewezen, omdat het te klein zijn van een woning geen urgent huisvestingsprobleem oplevert en als al sprake zou zijn van een huisvestingsprobleem, dit voorzienbaar was.
Wat heeft verweerder beslist?
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 4:5, aanhef onder b en d, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. [1] Te klein wonen is geen urgent woonprobleem. [2] Verder heeft eiseres nadat zij in de woning is gaan wonen haar gezin uitgebreid met vijf kinderen. Zij had kunnen voorzien dat zij door de grootte van de woning een woonprobleem kon krijgen. Er is volgens verweerder geen reden om de hardheidsclausule toe te passen. In bezwaar heeft verweerder aan de weigeringsgronden toegevoegd dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond waarom het woonprobleem niet opgelost zou kunnen worden door het huren van een woning op de particuliere woningmarkt.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat sprake is van een huisvestigingsprobleem, omdat de woning waar zij nu met haar kinderen woont te klein is. Haar kinderen kunnen niet aan hun schoolwerk zitten en kunnen er geen kind zijn. Niemand in het gezin kan uitgerust de dag beginnen. Haar kinderen lijden door de huidige woonsituatie en lopen achterstand op in hun leerontwikkelingen. Door te stellen dat het woonprobleem redelijkerwijs kon worden voorkomen of voorzien, bemoeit verweerder zich ten onrechte met haar huishouden. Verweerder kan niet stellen dat zij verwijtbaar heeft gehandeld doordat zij haar gezin probeert uit te breiden. Zij heeft ook niet de financiële middelen om particulier te gaan huren. De Huisvestingsverordening en het bestreden besluit zijn in strijd met hogere regelgeving, onder meer met de Huisvestingswet, en met de bedoeling van de wetgever. De Huisvestingsverordening is gebrekkig gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Verweerder heeft niet bewezen dat hij na invoering van de verordening in 2015 actief bezig is geweest om de problemen op de woningmarkt op te lossen en heeft niet aangetoond dat een nieuwe verordening in 2019 noodzakelijk was. Eiseres meent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 en 27 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 8 van het EVRM. Ten slotte had verweerder toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule, omdat sprake is van een persoonlijke noodsituatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is de Huisvestingsverordening in strijd met de Huisvestingswet?
4. Ten aanzien van de beroepsgronden die namens eiseres zijn aangevoerd over de Huisvestingsverordening, merkt de rechtbank op dat deze overeenkomen met de gronden die de gemachtigde van eiseres en kantoorgenoten van de gemachtigde hebben aangevoerd in eerdere procedures. Nu de rechtbank zich hier al eerder over heeft uitgelaten, volstaat zij met een verwijzing naar eerdere uitspraken. [3]
Is er een urgent woonprobleem?
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem in de Huisvestingsverordening verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring, gelet op de tekst ervan, een bepaalde mate van beoordelings- en beleidsruimte toekomt. Dit leidt er toe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen heeft als doel de verdeling van de woningvoorraad onder de vele woningzoekenden op een zo rechtvaardig mogelijke manier te regelen. Het verlenen van voorrang aan de één betekent namelijk dat andere woningzoekenden langer op een woning moeten wachten. Bij het verlenen van urgentieverklaringen is verweerder gehouden aan de weigeringsgronden uit het opgestelde beoordelingssysteem. Dit beleid is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. [4] Het woningtekort is een landelijk probleem en leidt niet tot de conclusie dat verweerder een ruimer beleid zou moeten voeren bij het toekennen van urgentieverklaringen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiseres niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt, omdat de weigeringsgronden van artikel 4:5, aanhef onder b en d, van de Huisvestingsverordening van toepassing zijn. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een urgent woonprobleem. Zij heeft niet aangetoond dat de leerachterstanden van haar dochter Haifa verband hebben met de huidige woning of dat er daarom een noodzaak bestaat te verhuizen. Ook heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij moeite heeft met traplopen in verband met een keizersnede. Verder heeft eiseres haar gezin met vijf kinderen uitgebreid nadat zij in de woning is gaan wonen. Verweerder stelt terecht dat eiseres had kunnen voorzien dat zij hierdoor, gelet op de grootte van de woning, een woonprobleem zou krijgen. Ten slotte heeft eiseres niet aangetoond dat zij niet op de particuliere woningmarkt een woning kan huren.
Is de weigering in strijd met internationale verdragen of de Grondwet?
7. Het betoog van eiseres dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, slaagt niet. Uit artikel 8 van het EVRM vloeit geen positieve verplichting voort tot verstrekking van een urgentieverklaring. Het betoog van eiseres dat sprake is van schending van artikel 3 en 27 van het IVRK, slaagt evenmin. Deze bepalingen bevatten geen normen die vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing door de rechter. Zij zijn daarvoor niet voldoende concreet en behoeven nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving. Voor zover eiseres heeft betoogd dat de (de urgentieregeling in) Huisvestingsverordening in strijd is met andere internationale verdragen of de Grondwet verwijst de rechtbank nogmaals naar een eerdere uitspraak. [5]
Had verweerder toepassing moeten geven aan de hardheidsclausule?
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiseres geschetste omstandigheden niet leiden tot onbillijkheden van overwegende aard waardoor verweerder gehouden was om, in afwijking van het beleid, alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. Hierbij is van belang dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een urgent woonprobleem.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen urgentieverklaring krijgt. Verweerder hoeft de kosten die eiseres voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met de uitspraak op het beroep, dan kunt u een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:5 van de huisvestingsverordening weigert verweerder de urgentieverklaring indien naar zijn oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
2.Zie artikel 2.1.2, onder c, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019.
3.Zie de uitspraken van deze rechtbank van 14 april 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:3481) en 16 februari 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1045) en de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 24 september 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:4727), 2 november 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:5701) en 1 december 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:5870).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:628).
5.Zie de eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank van 16 februari 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1045).