ECLI:NL:RBDHA:2022:11558
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verlenging verblijfsvergunning en verblijfsgat in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlenging van een verblijfsvergunning. Eiseres, een Iraakse vrouw, had op 13 januari 2021 een aanvraag ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning, die geldig was tot 5 november 2020. De aanvraag was te laat ingediend, wat resulteerde in een verblijfsgat. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, had de aanvraag goedgekeurd, maar de ingangsdatum van de verlenging vastgesteld op de datum van aanvraag, 13 januari 2021. Eiseres was van mening dat de ingangsdatum op 5 november 2020 had moeten worden vastgesteld, omdat zij in die periode voldeed aan de voorwaarden voor verblijf.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning terecht was vastgesteld op 13 januari 2021, omdat de aanvraag op die datum was ingediend. De rechtbank nam daarbij in overweging dat er geen effectieve belemmering van het gezinsleven was geweest, aangezien eiseres haar verblijf in Nederland ongehinderd had kunnen voortzetten. Bovendien had verweerder de mogelijkheid om het verblijfsgat niet tegen te werpen in de naturalisatieprocedure. De rechtbank concludeerde dat het verblijfsgat geen onevenredig gevolg was van het bestreden besluit en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met de uitspraak.