ECLI:NL:RBDHA:2022:11558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21/6309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging verblijfsvergunning en verblijfsgat in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verlenging van een verblijfsvergunning. Eiseres, een Iraakse vrouw, had op 13 januari 2021 een aanvraag ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning, die geldig was tot 5 november 2020. De aanvraag was te laat ingediend, wat resulteerde in een verblijfsgat. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, had de aanvraag goedgekeurd, maar de ingangsdatum van de verlenging vastgesteld op de datum van aanvraag, 13 januari 2021. Eiseres was van mening dat de ingangsdatum op 5 november 2020 had moeten worden vastgesteld, omdat zij in die periode voldeed aan de voorwaarden voor verblijf.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning terecht was vastgesteld op 13 januari 2021, omdat de aanvraag op die datum was ingediend. De rechtbank nam daarbij in overweging dat er geen effectieve belemmering van het gezinsleven was geweest, aangezien eiseres haar verblijf in Nederland ongehinderd had kunnen voortzetten. Bovendien had verweerder de mogelijkheid om het verblijfsgat niet tegen te werpen in de naturalisatieprocedure. De rechtbank concludeerde dat het verblijfsgat geen onevenredig gevolg was van het bestreden besluit en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Rog).

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verlenging van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingewilligd.
In het besluit van 13 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Als tolk is verschenen de heer Kanane.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [1993] . Op 13 januari 2021 heeft eiseres een aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning regulier ingediend. Deze verblijfsvergunning was geldig tot 5 november 2020.
Besluit verweerder
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiseres verlengd voor een periode van vijf jaar met ingang van 13 januari 2021, de datum van de aanvraag [1] . Omdat de aanvraag tot verlenging na het verstrijken van de geldigheid van de verblijfsvergunning is ingediend en die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, is een onderbreking van het verblijfsrecht (verblijfsgat) ontstaan. Dat eiseres hierdoor later in aanmerking komt voor naturalisatie of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is geen onevenredig gevolg van het genomen besluit, aldus verweerder.
Gronden beroep
3. Eiseres voert aan dat verweerder de ingangsdatum van de verblijfsvergunning ten onrechte heeft vastgesteld op 13 januari 2021. Verweerder had de ingangsdatum moeten vaststellen op 5 november 2020, zodat de verlenging aansluit op de datum waarop de eerdere vergunning is verlopen. Het Unierecht [2] en het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel verzetten zich tegen de gehanteerde ingangsdatum. Eiseres voldeed namelijk ook in de periode van 5 november 202 tot 13 januari 2021 aan de voorwaarden voor verblijf. Het verblijfsgat dat nu is ontstaan staat haaks op de bevordering van de integratie, zoals de Gezinsherenigingsrichtlijn beoogt. De te late aanvraag tot verlenging is daarom geen reden om haar in die periode rechtmatig verblijf te onthouden. Verder voert eiseres aan dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd. Daarom is het besteden besluit gebrekkig gemotiveerd.
Uitspraak rechtbank in de zaak over naturalisatie
4. Op 25 januari 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op het beroep dat eiseres heeft ingesteld naar aanleiding van de afwijzing van haar verzoek om naturalisatie. [3] Dat verzoek was afgewezen in verband met het hiervoor genoemde verblijfsgat. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat het verzoek om naturalisatie niet enkel kon worden afgewezen omdat eiseres in de periode van 20 november 2020 tot 13 januari 2021 niet beschikte over een verblijfsdocument. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van de Handleiding RWN 2003 op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft in die procedure het besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak.
Tijdens de zitting heeft eiseres verklaard dat verweerder op dat moment nog geen nieuw besluit had genomen of hoger beroep had ingesteld tegen de uitspraak van 25 januari 2022.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de ingangsdatum van de verblijfsvergunning terecht heeft vastgesteld op 13 januari 2021. De aanvraag is op die datum ingediend. Op dat moment heeft eiseres aangetoond dat zij aan alle voorwaarden voor verlenging voldoet. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt de verblijfsvergunning met ingang van die dag verleend. Dat eiseres nu een verblijfsgat heeft betekent mogelijk dat het langer duurt voordat zij voor naturalisatie of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in aanmerking komt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen onevenredig gevolg van het bestreden besluit. [4] De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er geen effectieve belemmering van het gezinsleven is geweest, omdat eiseres haar verblijf in Nederland ongehinderd heeft kunnen voortzetten. Bovendien heeft verweerder de mogelijkheid om (met toepassing van artikel 4:84 van de Abw) het verblijfsgat niet tegen te werpen in de naturalisatieprocedure en kan tegen de afwijzing van het naturalisatieverzoek worden opgekomen, zoals eiseres ook heeft gedaan. De rechtbank volgt eiseres niet in het standpunt dat verweerder niet is ingegaan op de bezwaargronden. Uit het bestreden besluit kan worden afgeleid dat verweerder de bezwaargronden wel heeft beoordeeld, maar hierop een andere visie heeft dan eiseres.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 26 Vreemdelingenwet 2000
2.artikel 4, eerste lid, artikel 13, tweede lid en artikel 16 tot en met 18 van Richtlijn 2003/86 (Gezinsherenigingsrichtlijn)
4.De rechtbank verwijst naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:173.