201607737/1/V1.
Datum uitspraak: 18 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 september 2016 in zaak nr. 16/13786 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2016 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 25 mei 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 18 februari 2016 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Kroes, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Bij besluit van 18 februari 2016 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als kennismigrant' met terugwerkende kracht tot 15 januari 2015 ingetrokken. Aan de intrekking heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat op die dag het dienstverband van de vreemdeling bij IBM Nederland B.V. (hierna: IBM Nederland) is beëindigd en zij in dienst is getreden bij IBM International Group B.V. (hierna: IBM International Group), terwijl laatstgenoemde onderneming op dat moment niet erkend was als referent in de zin van artikel 2c van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris ten onrechte de verblijfsvergunning van de vreemdeling heeft ingetrokken. Daartoe heeft de rechtbank van belang geacht dat de staatssecretaris er ten onrechte vanuit is gegaan dat de vreemdeling per 15 januari 2015 niet langer in dienst was van een referent. De arbeidsovereenkomst die de vreemdeling met IBM Nederland had gesloten komt vrijwel woordelijk overeen met die van IBM International Group. Voorts heeft de vreemdeling na de indiensttreding bij IBM International Group dezelfde werkzaamheden verricht, werd zij aangestuurd door een leidinggevende van IBM Nederland en werkte zij op dezelfde locatie. De vreemdeling is slechts met terugwerkende kracht per 15 januari 2015 in de salarisadministratie van IBM International Group ondergebracht wegens administratieve en bedrijfseconomische redenen, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft voorts overwogen dat niet is komen vast te staan dat IBM Nederland per 15 januari 2015 niet langer in de positie was om de op haar als referent rustende verplichtingen te vervullen.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
4. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat de omstandigheid dat de vreemdeling op dezelfde werklocatie dezelfde werkzaamheden bleef verrichten onder dezelfde leidinggevende, er niet aan afdoet dat zij niet meer werkzaam was voor een erkend referent in de zin van artikel 2c van de Vw 2000. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat IBM Nederland per 15 januari 2015 nog aan de op haar als referent rustende verplichtingen kon voldoen, aldus de staatssecretaris.
4.1. Uit artikel 2a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, gelezen in verbinding met artikel 1.9, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) volgt dat een werkgever die is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en met wie een vreemdeling een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten als referent kan optreden.
In de Werkinstructie 2013/3 (hierna: de werkinstructie) is het volgende vermeld:
"Uitgangspunt is dat een vreemdeling slechts één referent heeft. In het geval de bedrijfsstructuur uit meerdere onderdelen bestaat, moet de referent zelf bepalen welk onderdeel referent wordt, bijvoorbeeld de beheersholding of de onderhangende BV. Als het de holding is dan kan de kennismigrant bij meerdere vestigingen werken. Als het de onderhangende BV is (die een eigen KvK nr. heeft) dan kan de kennismigrant alleen bij de betreffende onderhangende BV werken. Als het in dat geval vestigingen betreft die afzonderlijk zijn ingeschreven in het Handelsregister en zij lenen of detacheren personeel aan elkaar uit, dan moet het bedrijf dat via een in- uitleen overeenkomst aantoonbaar maken."
4.2. De staatssecretaris betoogt terecht dat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft toegekend aan de omstandigheden dat de vreemdeling, na indiensttreding bij IBM International Group, dezelfde werkzaamheden heeft verricht, werd aangestuurd door een leidinggevende van IBM Nederland, op dezelfde locatie werkte en de arbeidsovereenkomst gelijkluidend is aan die met IBM Nederland, alsmede aan de omstandigheid dat IBM Nederland al dan niet aan haar verplichtingen als referent kon voldoen. De vreemdeling heeft een arbeidsovereenkomst afgesloten bij IBM International Group en is daar op 15 januari 2015 in dienst getreden. Op dat moment was deze werkgever van de vreemdeling geen erkend referent in de zin van artikel 2c van de Vw 2000. Voorts is niet komen vast te staan dat de vreemdeling werkzaam was voor een holding als bedoeld in de werkinstructie. Derhalve betoogt de staatssecretaris terecht dat de vreemdeling op dat moment niet voldeed aan de beperking waaronder haar verblijfsvergunning is verleend. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grief slaagt.
5. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond.
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
6. Het betoog van de vreemdeling, dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op het verzoek om schadevergoeding, faalt. Uit voorgaande alsmede hetgeen hierna zal worden overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep ongegrond zal worden verklaard, zodat reeds hierom geen aanleiding bestaat om aan het verzoek om schadevergoeding tegemoet te komen. Derhalve zal de Afdeling het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
7. Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. Hetgeen de vreemdeling overigens in incidenteel hoger beroep heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
Conclusie hoger beroep
8. De aangevallen uitspraak moet, gelet op hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 25 mei 2016 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
In het beroep van de vreemdeling
9. De vreemdeling voert in beroep aan dat de staatssecretaris haar ten onrechte niet heeft gehoord.
9.1. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
9.2. Gezien de motivering van het besluit van 18 februari 2016 en hetgeen de vreemdeling daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan, zodat de beroepsgrond faalt.
10. De vreemdeling betoogt dat het door de staatssecretaris bij de intrekking van haar verblijfsvergunning toegepaste beleid, waarmee een vergissing van administratieve aard verricht door een werkgever op haar kan worden afgewenteld, onredelijk is. De vreemdeling wijst erop dat het beleid onduidelijk is en voorbijgaat aan het doel van de beoordeling, namelijk het toetsen van de betrouwbaarheid en de continuïteit van een onderneming. Verder betoogt de vreemdeling dat de staatssecretaris van zijn beleid had moeten afwijken, gelet op de nadelige gevolgen van de intrekking van haar verblijfsvergunning. Zij voert daartoe aan dat zij door het ontstane verblijfsgat later in aanmerking zal komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en toekomstige naturalisatie. Voorts wijst de vreemdeling erop dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat zich geen situatie van misbruik van de regels van de kennismigrantenregeling heeft voorgedaan.
10.1. De Afdeling acht het beleid van de staatssecretaris zoals opgenomen in de werkinstructie en inhoudende dat bij afzonderlijke bedrijven met een eigen inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, afzonderlijke erkenningen in de zin van artikel 2c van de Vw 2000 vereist zijn, niet onredelijk. Daarbij is van belang dat, indien sprake is van een bedrijfsstructuur met meer onderdelen, het de werkgever vrij staat om te kiezen voor welk onderdeel het referentschap wordt aangevraagd. Voorts volgt uit de artikelen 1.18 en 1.19 van het Vb 2000 dat bij de aanvraag om erkenning als referent een beoordeling wordt verricht naar de continuïteit en solvabiliteit alsmede de betrouwbaarheid van de aanvrager. Deze beoordeling kan per bedrijfsonderdeel verschillen en derhalve tot een andere uitkomst leiden.
10.2. Voorts is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 november 2017; ECLI:NL:RVS:2017:3294, overweging 4.1), het belang van de juiste toepassing van de voorwaarden van de kennismigrantenregeling een legitiem belang en kunnen de gevolgen van het handelen van een werkgever voor rekening van een vreemdeling worden gebracht. Voorts is de koppeling tussen de referentstelling en de verblijfsvergunning van een vreemdeling, die verblijf beoogt als kennismigrant, bewust aangebracht om te voorkomen dat een werkgever, zonder zich referent te stellen, toch het gewenste verblijf van de desbetreffende vreemdeling kan bewerkstelligen. Dat de vreemdeling niet verwijtbaar heeft gehandeld en zij later in aanmerking zal komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en naturalisatie, zijn geen gevolgen die onevenredig zijn in verhouding met de met het beleid te dienen doelen en die de staatssecretaris noopten om van zijn beleid af te wijken en van de intrekking van de verblijfsvergunning af te zien. Daarbij is tevens in aanmerking genomen dat de vreemdeling thans in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning en zij haar verblijf in Nederland dus kan voortzetten. Het betoog faalt.
Conclusie beroep
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 september 2016 in zaak nr. 16/13786;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
V. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Paaschen, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Paaschen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2018
766. BIJLAGE
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…] erkende referent: de referent die krachtens artikel 2c als zodanig is erkend; […].
Artikel 2a
Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling in Nederland, niet zijnde een gemeenschapsonderdaan, kan in ieder geval als referent optreden:
a. […]
c. een onderneming of rechtspersoon, dan wel een vestiging daarvan, die is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007,
die ten behoeve van het voorgenomen verblijf op grond van een machtiging tot voorlopig verblijf of het verblijf op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van een vreemdeling een schriftelijke verklaring heeft afgelegd, of die door Onze Minister als referent is aangewezen. […]
Artikel 2c
1. Onze Minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot erkenning als referent in te willigen, af te wijzen, dan wel niet in behandeling te nemen, en
b. de erkenning als referent te schorsen, in te trekken dan wel te wijzigen.
2. De erkenning als referent houdt verband met het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven.
3. De erkenning als referent geldt voor onbepaalde tijd.
4. De beschikking op een aanvraag omtrent de erkenning als referent wordt gegeven binnen drie maanden […].
5. De aanvrager is in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag omtrent de erkenning als referent. Artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
6. Onze Minister houdt een openbaar register van erkende referenten.
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 1.9
1. Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor het verrichten van arbeid als kennismigrant, kan als referent optreden de krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende werkgever, met wie de vreemdeling een arbeidsovereenkomst of gastovereenkomst heeft gesloten of die de vreemdeling heeft aangesteld en die, voor zover op grond van de Handelsregisterwet 2007 vereist, is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet.
2. […].
Artikel 1.18
1. Bij de beoordeling van de aanvraag om erkenning als referent worden in ieder geval gegevens uit het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, betrokken met betrekking tot de continuïteit en solvabiliteit van de aanvrager.
2. De aanvraag om erkenning als referent kan in ieder geval worden afgewezen, indien de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend.
Artikel 1.19
1. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanvrager worden in ieder geval betrokken:
a. uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen, […];
b. opgelegde boetes […];
c. op grond van artikel 28 van de Wet op de loonbelasting 1964 opgelegde verplichtingen tot het doen van een eerstedagsmelding.
2. Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanvrager wordt tevens betrokken dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van een eerdere aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een visum of een verblijfsvergunning hebben geleid of zouden hebben geleid van een vreemdeling voor wie als referent werd opgetreden.