ECLI:NL:RBDHA:2022:1155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
NL21.16694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende geloofwaardige verklaringen en valse identiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Nigerese jongeman, heeft in Nederland asiel aangevraagd, omdat hij niet terug kan keren naar Niger vanwege de dreiging van Boko Haram. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de geloofwaardig geachte verklaringen van eiser niet voldoende zwaarwegend werden geacht om een verblijfsvergunning te verlenen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Niger te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en geboortedatum niet geloofwaardig zijn, en dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser in Italië asiel heeft aangevraagd onder een andere naam en geboortedatum. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de juiste beoordelingskaders heeft toegepast en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16694

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

ProcesverloopBij besluit van 19 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en tegen hem een inreisverbod van twee jaar uitgevaardigd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.16695, op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Umar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser, naar zijn eigen zeggen geboren in 2004 en van Nigerese nationaliteit, heeft op 14 november 2020 in Nederland asiel aangevraagd, omdat hij niet naar Niger kan terugkeren vanwege de aanwezigheid van Boko Haram in het land. Eiser heeft verklaard dat hij in 2014 uit Niger is gevlucht omdat zijn woonplaats door Boko Haram werd aangevallen. Bij een aanval in 2015 is de moeder van eiser door Boko Haram vermoord. De vader van eiser is vermoord door de [groepering] .
2. Verweerder volgt eiser in zijn verklaringen omtrent zijn nationaliteit en herkomst, en dat Boko Haram in zijn woonplaats actief was. Ook acht verweerder geloofwaardig dat de moeder van eiser door een aanval van Boko Haram om het leven is gekomen en dat de vader van eiser door de [groepering] is vermoord. Verweerder acht echter de door eiser opgegeven identiteit niet aannemelijk. Uit informatie van Eurodac en van de Italiaanse autoriteiten is het verweerder gebleken dat eiser in Italië in 2017 asiel heeft aangevraagd onder andere personalia, te weten als [A] , geboren op [geboortedag] 1998. Nu eiser geen identificerende documenten heeft overlegd waarmee hij zijn gestelde minderjarigheid (geboortedatum 2004) kan bewijzen, gaat verweerder op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ervan uit van de geboortedatum die de Italiaanse autoriteiten ten aanzien van eiser hebben geregistreerd.
Verweerder vindt de geloofwaardig geachte relevante elementen van het asielrelaas onvoldoende zwaarwegend voor verlening van een verblijfsvergunning asiel.
Omdat sprake is van het verstrekken van valse informatie over de identiteit, heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond [1] . Vanwege de toepassing van deze afwijzingsgrond, heeft verweerder eiser een vertrektermijn onthouden [2] en tegen eiser een inreisverbod [3] uitgevaardigd.
Wat stellen eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt dat verweerder het voorgeschreven beoordelingskader van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, zoals vastgesteld in werkinstructie 2014/10 (hierna: WI 2014/10), onjuist heeft toegepast. Onvoldoende is getoetst of eiser gevaar loopt in Niger bij terugkeer. Verweerder had in de geloofwaardigheidsbeoordeling moeten meewegen dat de aanwezigheid van Boko Haram wel tot gevolg heeft gehad dat de moeder van eiser hierdoor is overleden en dat eiser door de aanwezigheid van Boko Haram in zijn woonplaats, niet terug daar naar toe kan.
Eiser stelt verder dat hij verweerder niet heeft misleid over zijn identiteit. Verweerder heeft met betrekking tot de leeftijd van eiser ten onrechte geen nader onderzoek [4] verricht, hetgeen in strijd is met werkinstructie ‘WI 2018/19 Leeftijdsbepaling’ (hierna: WI 2018/19).
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Integrale geloofwaardigheidsbeoordeling
5. Uit het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen blijkt dat verweerder de in WI 2014/10 voorgeschreven stappen heeft gevolgd: verweerder heeft de relevante elementen van het asielrelaas vastgesteld en deze op geloofwaardigheid beoordeeld. Daarbij heeft verweerder – zoals dit uit het bestreden besluit en het verweerschrift blijkt – gebruik gemaakt van externe indicatoren, waaronder de door eiser in de zienswijze aangedragen openbare informatiebronnen. Eiser heeft niet nader geconcretiseerd waarom deze informatiebronnen verweerder tot een andere conclusie hadden moeten leiden. Verweerder heeft het asielrelaas, met uitzondering van de personalia van eiser, als geloofwaardig beoordeeld. Conform de werkinstructie heeft verweerder beoordeeld of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de geloofwaardig geachte relevante elementen te vrezen [5] heeft voor vervolging of schade bij terugkeer naar Niger. Gezien het vorenstaande kan de stelling van eiser, dat verweerder een onjuist beoordelingskader heeft toegepast, niet slagen.
Vrees voor vervolging en/of schade
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat de geloofwaardig geachte verklaringen van eiser, niet tot de conclusie kunnen leiden dat eiser bij terugkeer naar Niger te vrezen heeft voor vervolging en/of ernstige schade.
6.1.
Het asielrelaas bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser in de negatieve aandacht van Boko Haram staat of heeft gestaan. Verweerder stelt terecht dat uit de verklaringen van eiser in het nader gehoor blijkt dat de aanval in de woonplaats van eiser in 2014, een algemeen, niet op de persoon van eiser gerichte, aanval was en dat eiser toen niet, en later ook niet, in aanraking met Boko Haram is geweest. De problemen die eiser in verband brengt met Boko Haram, waaronder het overlijden van zijn moeder bij een aanval, zien op de algemene veiligheidssituatie. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op grond van zijn persoonlijke situatie te vrezen heeft voor vervolging door Boko Haram.
6.2.
De algemene veiligheidssituatie in Niger heeft verweerder geen aanleiding gegeven om ten aanzien van Niger een land gebonden asielbeleid te voeren. Eiser heeft met de door hem (met de zienswijze) overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk (met geciteerde zinnen uit rapporten en overige stukken), niet aangetoond dat de veiligheidssituatie in Niger thans dusdanig verslechterd is, dat eiser enkel door zijn aanwezigheid daar een reëel risico op ernstige schade loopt. Verder is gesteld noch gebleken dat eiser tot een groep behoort die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade. Het asielrelaas van eiseres biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Eiser heeft niet onderbouwd hoe de voornoemde informatie over de algemene situatie in Niger, in verhouding staat tot zijn persoonlijke situatie. Verweerder heeft in dit verband erop gewezen dat er plekken zijn waar Boko Haram niet, of in minder mate, actief is in Niger. Eiser is niet erin geslaagd om de juistheid van deze informatie in twijfel te trekken.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat familieleden van eiser in het verleden geweld hebben ondervonden van de zijde van Boko Haram, niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat eiser bij terugkeer ditzelfde gevaar loopt.
6.3.
Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de geloofwaardig geachte relevante elementen van het asielrelaas, een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Niger loopt, hoefde verweerder geen onderzoek te doen of ten aanzien van eiser van een vestigingsalternatief [6] sprake is.
Leeftijdsbepaling
7. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder voor de leeftijdsbepaling van eiser niet juist heeft gehandeld. Uit de stukken blijkt dat, conform het bepaalde in werkinstructie WI 2018/19, schouw heeft plaatsgevonden door medewerkers van de AVIM en de IND, en dat vanwege de bij hen gerezen twijfel over eisers leeftijd, een nader onderzoek is verricht, in het kader waarvan Eurodac en de Italiaanse autoriteiten zijn geraadpleegd.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn geboortedatum door de Italiaanse autoriteit onjuist is geregistreerd. De enkele, niet nader onderbouwde stelling, is daartoe onvoldoende.
Gelet op de ten aanzien van eiser in Eurodac geregistreerde gegevens, hoefde verweerder (conform het bepaalde in WI 2018/19) geen medisch leeftijdsonderzoek aan eiser aan te bieden, maar mocht op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel [7] uitgaan van de door de Italiaanse autoriteiten geregistreerde geboortedatum van eiser.
7.1.
Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg (ECLI:NL:RBDHA:2021:14546), slaagt niet, reeds omdat in die zaak de vreemdeling documenten had overgelegd om zijn gestelde minderjarigheid te onderbouwen, waardoor er niet zonder meer van de in Italië geregistreerde geboortedatum kon worden uitgegaan. Een vergelijkbare situatie doet zich in het geval van eiser niet voor.
De verwijzing door eiser naar een artikel uit ‘Asiel & Migrantenrecht 2021-10’ over leeftijdsbepaling in asielzaken, kan in het licht van het vorenstaande en zonder nadere motivering niet tot het oordeel leiden dat verweerder ten aanzien van eiser onzorgvuldig heeft gehandeld door van de gegevens van de Italiaanse autoriteiten uit te gaan.
Kennelijk ongegrond
8. Voor zover eiser stelt dat verweerder artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ten onrechte heeft toegepast, kan deze stelling niet slagen. Nu eiser gebruik heeft gemaakt van aliassen en verschillende geboortedata, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser bij zijn onderhavige asielaanvraag valse informatie heeft verstrekt en hiermee hem heeft geprobeerd te misleiden, teneinde in een gunstigere positie (van een minderjarige asielzoeker) te komen.
Dat uit het ten aanzien van eiser uitgebrachte FMMU-advies blijkt dat hij moeite heeft om over data te vertellen, doet aan het vorenstaande niet aan af, nu daaruit niet blijkt dat hij (vanwege beperkingen) ook over zijn naam en identiteit, waaronder zijn leeftijd, niet correct kan verklaren.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
3.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
4.Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van 22 december 2021 van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg (ECLI:NL:RBDHA:2021:14546 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:14546)) en een artikel in ‘Asiel & Migrantenrecht 2021-10’ van M.G. Wijnkoop en E.R. Brouwer.
5.Zie voetnoot 15 bij paragraaf 4.1 van WI 2014/10 : bij de beoordeling van de aannemelijkheid van vermoedens kan in plaats van ‘vermoedens’ ook over ‘vrees’ gesproken worden.
6.Zie paragraaf 4.3 van WI 2014/10.
7.Zie bijvoorbeeld bijv. ECLI:NL:RVS:2021:2659 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@127720/202101306-1-v3/).