In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was ingediend door [A] (referent) ten behoeve van zijn moeder, eiseres, en zijn kind, eiser, die in Irak verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet is aangetoond en dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar verschillende aspecten van de relatie tussen eiseres en referent, waaronder samenwoning, financiële afhankelijkheid, emotionele afhankelijkheid en medische afhankelijkheid. Het bleek dat referent en eiseres niet samenwoonden en dat er geen bewijs was van financiële afhankelijkheid. De emotionele band tussen hen was niet sterker dan gebruikelijk, en de medische klachten van eiseres waren niet voldoende om aan te tonen dat zij afhankelijk was van referent voor zorg.
Daarnaast heeft de rechtbank ook de situatie van eiser beoordeeld, waarbij het ontbreken van een geldige toestemmingsverklaring van de biologische moeder van eiser een belangrijke factor was. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had beslist dat de aanvraag van eisers moest worden afgewezen, omdat niet was aangetoond dat aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv was voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige toestemmingsverklaring en de noodzaak om te voldoen aan de vereisten van de Vreemdelingencirculaire.