ECLI:NL:RBDHA:2022:11526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL21.4609 en NL 21.4613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familierechtelijke relatie en afhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was ingediend door [A] (referent) ten behoeve van zijn moeder, eiseres, en zijn kind, eiser, die in Irak verblijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet is aangetoond en dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar verschillende aspecten van de relatie tussen eiseres en referent, waaronder samenwoning, financiële afhankelijkheid, emotionele afhankelijkheid en medische afhankelijkheid. Het bleek dat referent en eiseres niet samenwoonden en dat er geen bewijs was van financiële afhankelijkheid. De emotionele band tussen hen was niet sterker dan gebruikelijk, en de medische klachten van eiseres waren niet voldoende om aan te tonen dat zij afhankelijk was van referent voor zorg.

Daarnaast heeft de rechtbank ook de situatie van eiser beoordeeld, waarbij het ontbreken van een geldige toestemmingsverklaring van de biologische moeder van eiser een belangrijke factor was. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had beslist dat de aanvraag van eisers moest worden afgewezen, omdat niet was aangetoond dat aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv was voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige toestemmingsverklaring en de noodzaak om te voldoen aan de vereisten van de Vreemdelingencirculaire.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.4613 en NL21.4609

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [v-nummer 1] ,

[eiser], eiser, V-nummer: [v-nummer 2] ,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 29 april 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van [A] (referent) ten behoeve van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij referent’, afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 16 maart 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 februari 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Referent is verschenen. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1.
Op 13 november 2019 heeft referent aanvragen ingediend om verlening van een mvv in het kader van nareis namens eisers. Aan referent is een asielvergunning voor bepaalde tijd verleend. Eiseres, geboren op [geboortedag 1] 1962, is de (gestelde) moeder van referent. Eiser, geboren op [geboortedag 2] 2011, is het (gestelde) kind van referent. Zij verblijven in Irak.
Wat heeft verweerder aan zijn besluiten ten grondslag gelegd?
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag bij de bestreden besluiten gehandhaafd. Wat betreft de aanvraag voor eiseres is volgens verweerder de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet aangetoond, dan wel aannemelijk gemaakt. En ook al zou de familierelatie kunnen worden aangetoond, dan zou dat volgens verweerder nog niet kunnen leiden tot honorering van de aanvraag, omdat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres. Verweerder is hierbij ingegaan op de volgende aspecten.
Samenwoning
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat referent heeft verklaard dat hij na de scheiding van zijn ouders in 1996 bij zijn vader woonde. Tot het hertrouwen van zijn moeder in 2002 verbleef referent nog wel af en toe bij zijn moeder. Verder heeft referent verklaard dat hij daarna niet meer bij zijn moeder heeft gewoond. Verder heeft hij verklaard dat hij zijn moeder voor het laatst gezien heeft bij zijn vertrek uit Irak in 2015. Referent heeft dus in ieder geval vanaf 2002 tot zijn vertrek in 2015 niet samengewoond met zijn moeder. Dit is een grote aanwijzing dat tussen referent en eiseres geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Financiële afhankelijkheid
Referent heeft verklaard dat hij zijn moeder niet financieel kan ondersteunen en dat zijn moeder zelfs referent financieel onderhoudt. Later heeft referent echter verklaard dat hij wel degelijk geld naar zijn moeder stuurt en dat zijn moeder zelf geen bron van inkomsten heeft. Verweerder heeft dit opmerkelijk geacht. Daarnaast heeft referent geen enkel bewijs overgelegd van de gestelde financiële afhankelijkheid van zijn moeder. Om deze redenen heeft referent niet aannemelijk gemaakt dat zijn moeder financieel afhankelijk van hem is.
Emotionele afhankelijkheid
Referent heeft verklaard dat hij, toen hij nog in Irak verbleef, altijd op zijn moeder lette en dat hij haar bracht waar ze moest zijn. Ook had referent de sterkste band met zijn moeder van al zijn broers. Momenteel belt referent zijn moeder om de dag. Referent heeft hierbij screenshots van zijn belgeschiedenis met zijn moeder overgelegd. Uit de overgelegde screenshots valt echter niet op te maken tussen wie er wordt gebeld. Verder heeft referent in de bijlage aangegeven dat hij een groot schuldgevoel heeft, omdat alle familieleden van zijn moeder met haar hebben gebroken door zijn homoseksualiteit. Ook stelt hij dat de emotionele band tussen hem en zijn moeder sterker is dan gebruikelijk, nu zijn moeder de zorg voor de zoon van referent op zich heeft genomen en daarbij haar overige familie en netwerk heeft opgegeven. Hoewel het duidelijk is dat referent en zijn moeder veel voor elkaar over hebben is dat op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn moeder. Dit overstijgt namelijk niet de gebruikelijke relatie tussen een moeder en haar kind.
Medische afhankelijkheid
Eiseres is zevenenvijftig jaar oud. Referent heeft verklaard dat zijn moeder te kampen heeft met verschillende medische klachten. Zo is zij slechtziend, heeft zij last van haar wervels waardoor zij slecht kan bewegen, en heeft zij suikerziekte, hoge bloeddruk, astma en een allergie. Referent heeft een aantal medische verklaringen overgelegd. Al deze medische documenten zijn door Bureau Documenten onderzocht en niet te beoordelen geacht. Daarom kan aan de documenten niet de waarde worden gehecht die referent eraan zou willen hechten. Verder is opmerkelijk dat in beide verklaringen waarin een leeftijd van eiseres wordt genoemd, de genoemde leeftijd onjuist is. In 2019 was eiseres immers zevenenvijftig. Om deze reden kan ook aan de inhoud van deze verklaringen worden getwijfeld en kan aan deze verklaringen minder waarde worden gehecht. Bij de overige documenten staat niet genoteerd dat deze eiseres betreffen en kan reeds om die reden minder waarde aan de documenten worden gehecht. Voor zover wel van de medische klachten moet worden uitgegaan heeft referent niet aannemelijk gemaakt in hoeverre eiseres dagelijks (medische) zorg nodig heeft van referent. Ook heeft referent niet aannemelijk gemaakt dat juist hij degene is die zorg aan eiseres moet verlenen.
2.1.
Ten aanzien van eiser werpt verweerder tegen dat een door de achterblijvende ouder (de biologische moeder van eiser, tevens ex-echtgenote van referent) ondertekende toestemmingsverklaring ontbreekt. Referent heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een omstandigheid die maakt dat een toestemmingsverklaring redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
Wat vinden eisers in beroep?
3.
Eisers zijn het niet eens met verweerder. Op wat zij aanvoeren, voor zover relevant, gaat de rechtbank hierna in.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Wat betreft eiseres overweegt de rechtbank het volgende.
4.1.
Niet in geschil is dat tussen eiseres en referent slechts beschermenswaardig familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] kan bestaan, als sprake is van een afhankelijkheidsrelatie die de gebruikelijke banden tussen een ouder en een meerderjarig kind overstijgt. Er moet dan sprake zijn van ‘more than the normal emotional ties’ tussen eiseres en referent. Dit staat in paragraaf B7/3.8.1 van de Vc. [2]
4.2.
Het is vaste rechtspraak van het EHRM [3] dat pas kan worden gesproken van (beschermenswaardig) gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie; er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (additional elements of dependancy). [4]
Verder volgt uit vaste rechtspraak van het EHRM, dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. De rechtbank wijst in dit verband ook op een uitspraak van de Afdeling uit 2016. [5] Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld, dat niet aannemelijk is gemaakt dat tussen eiseres en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. In hetgeen eiseres hierover in beroep naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om hier anders over te oordelen, nu dit grotendeels een herhaling is van hetgeen eiseres in bezwaar tegen het primaire besluit naar voren heeft gebracht. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit hierop uitgebreid en voldoende gemotiveerd is ingegaan. Nu eiseres niet heeft aangegeven waarom de weerlegging van die bezwaren onjuist is dan wel op welke andere wijze het bestreden besluit de toets in rechte niet kan doorstaan, kan een enkele herhaling van zetten niet tot enig resultaat leiden. [6] De verwijzing door eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 juli 2017 [7] doet niet aan het bestreden besluit af, omdat dit geen soortgelijk geval betreft. In die zaak speelden relevante andere feiten en omstandigheden. Zo was in die zaak, anders dan in de onderhavige zaak, sprake van een (circa 80-jarige) moeder die al in het land van herkomst bij haar meerderjarige zoon (de referent in die zaak) was ingetrokken, en voor wie die referent had gezorgd tot aan zijn vertrek uit het land van herkomst.
5. Wat betreft eiser overweegt de rechtbank het volgende.
5.1.
De beroepsgronden voor zover deze zien op het door referent niet in staat zijn om in contact te komen met zijn ex-partner en een toestemmingsverklaring te overleggen, zijn achterhaald, nu eiser in beroep alsnog een toestemmingsverklaring heeft overgelegd. Deze gronden laat de rechtbank daarom onbesproken.
5.2.
Verweerder stelt zich met betrekking tot de in beroep door eiser overgelegde toestemmingsverklaring op het standpunt dat dit geen geldige toestemmingsverklaring betreft. Deze kan daarom niet afdoen aan het bestreden besluit.
Verweerder merkt op dat door eiser niet is toegelicht hoe het contact met de ex-echtgenote van referent is hersteld en waarom zij nu wel een toestemmingsverklaring wil en kan afgeven. Voorts merkt verweerder op dat niet de gegevens van referent zijn ingevuld onder punt 2 “Details of the parent with whom your child will be living in the Netherlands”, maar die van de moeder van eiser. Daarnaast valt op dat de naam van de moeder van eiser onder punt 3 “Signing by the biological parent remaining behind” verkeerd is gespeld. De gegevens van de moeder van eiser op de toestemmingsverklaring zijn voorts niet te controleren nu er een handtekening ontbreekt op het (verlopen) paspoort en de identiteitskaart van de moeder van eiser. Om te kunnen spreken van een geldige toestemmingsverklaring is het van belang dat, in dit geval, de moeder van eiser de toestemmingsverklaring ondertekent bij een ambassade en zich hierbij identificeert, aldus verweerder.
5.3.
Eiser is kort gezegd van mening, dat het standpunt van verweerder in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn, [8] waarin het uitgangspunt is dat de lidstaten gezinshereniging begunstigen en in het bijzonder rekening houden met het belang van de betrokken minderjarige kinderen. Ook uit het arrest van het Hof van Justitie van 13 maart 2019 inzake E. [9] volgt, dat verweerder rekening moet houden met het hogere belang van het kind, hetgeen verweerder met zijn standpunt in de zaak van eiser, niet doet.
5.4.
De rechtbank overweegt dat volgens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (geldend ten tijde van de aanvraag) de IND uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid van de Vw verleent als:
- de achterblijvende biologische ouder toestemming geeft voor het vertrek van het kind naar Nederland, of;
- de referent recente documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder, dan wel de gezaghebbende volwassene, geen toestemmingsverklaring kan overleggen, of;
- de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat het toestemmingsvereiste tot doel heeft te voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan de macht en het gezag van degene aan wie het rechtmatige gezag over een buitenlands kind toekomt, dan wel die dat uitoefent. Een geldige toestemmingsverklaring is dus vereist om kinderontvoering te voorkomen en is daarmee zowel in het belang van de openbare orde, als in het belang van het betreffende kind.
In het verweerschrift van 16 februari 2022 heeft verweerder terecht aangegeven, dat en waarom de in beroep overgelegde toestemmingsverklaring niet voldoet aan de daarvoor geldende vereisten. Verweerder heeft onder andere mogen tegenwerpen, dat de handtekening van de biologische moeder van eiser op het overgelegde toestemmingsformulier niet is te verifiëren, nu op haar identiteitsbewijs een handtekening ontbreekt. Verweerder heeft hierbij mede van belang mogen achten dat de biologische moeder van eiser in 2017 eiser met zich mee terug heeft genomen naar Irak, onder achterlating van referent in Nederland. Verweerder heeft hieruit mogen concluderen dat daaruit volgt, dat de moeder van eiser in elk geval op dat moment geen afstand heeft willen nemen van eiser. Hetgeen referent daarover heeft aangevoerd, berust enkel op vermoedens en speculaties. Zo heeft referent vanaf de aanvraagfase in oktober/november 2019 tot in de beroepsfase steeds opnieuw aangegeven, dat het “onmogelijk” was om contact te krijgen met de biologische moeder van eiser, hetgeen onjuist bleek.
Onder deze omstandigheden mag verweerder ook verlangen, dat referent zelf contact opneemt met de moeder van eiser, om te bewerkstelligen dat zij zich tot de ambassade wendt om zich te identificeren.
5.6.
Met betrekking tot het beroep van eiser op de Gezinsherenigingsrichtlijn en het arrest E., stelt de rechtbank vast dat verweerder hierop voldoende is ingegaan in het bestreden besluit (pagina 5 en 6 van het bestreden besluit). Verweerder heeft hierbij ook, gelet op wat eiser hierover heeft aangevoerd, de belangen van eiser voldoende betrokken.
5.7.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat, nu niet vast staat dat de achterblijvende ouder toestemming geeft voor het vertrek van eiser, en niet aannemelijk is geworden dat de biologische moeder van eiser geen geldige toestemmingsverklaring kan overleggen, eiser reeds hierom niet aan de voorwaarden voldoet voor de verkrijging van een mvv.
6. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte beslist dat de aanvraag van eisers moet worden afgewezen.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Zie het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 17 april 2012 in de zaak van Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.
4.Zie het arrest van het EHRM in de zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:176.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:601, rechtsoverweging 3.1.
8.Richtlijn 2003/86/EG.
9.ECLI:EU:C:2019:192, hierna: het arrest E.