ECLI:NL:RBDHA:2017:10630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
AWB 17/1433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing MVV-aanvraag voor 81-jarige alleenstaande moeder op basis van artikel 8 EVRM en de beoordeling van emotionele banden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) voor een 81-jarige alleenstaande moeder, eiseres, die in Syrië verblijft. De aanvraag was ingediend door haar zoon, referent, met als doel gezinshereniging. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had de aanvraag afgewezen op 30 mei 2016, met als argument dat er tussen eiseres en referent geen sprake zou zijn van 'familieleven' in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres en referent maakten bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 22 december 2016. Hierop hebben zij beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de IND niet voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van meer dan normale emotionele banden tussen eiseres en referent. De rechtbank verwijst naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waarin wordt gesteld dat gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen kan worden aangenomen als er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. De rechtbank concludeert dat de IND ten onrechte het oude beleid heeft toegepast, dat niet in overeenstemming was met de recente jurisprudentie van het EHRM. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met artikel 8 van het EVRM en vernietigt het bestreden besluit. Tevens wordt de IND opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
eiseres,
[referent],
geboren op [geboortedatum] ,
v-nummer [v-nummer] ,
referent,
beiden staatloos,
(gemachtigde: mr. D.W. Beemers),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Procesverloop

Op 3 februari 2016 heeft referent een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) voor eiseres met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’. Bij besluit van 30 mei 2016 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Daartegen hebben eiseres en referent op 22 juni 2016 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 december 2016 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 18 januari 2017 hebben eiseres en referent beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 juni 2017. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, samen met referent. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.A.M. Janssen.

Beoordeling

1. Eiseres is de moeder van referent en verblijft thans in [plaatsnaam] in de buurt van Damascus, Syrië. Zij is Palestijnse en ten tijde van de aanvraag 81 jaar oud.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv, omdat er tussen haar en referent geen sprake is van familieleven (
family life)dat valt onder de bescherming van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en voert daartoe aan dat artikel 8 van het EVRM wordt geschonden, omdat tussen haar en referent sprake is van meer dan de normale emotionele banden (
more than the normal emotional ties).
4.1
De rechtbank overweegt dat het al gedurende enige tijd vaste jurisprudentie is van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) dat pas sprake is van (beschermenswaardig) gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid (
additional elements of dependency). Het EHRM heeft dat bijvoorbeeld overwogen in rechtsoverweging 32 van het arrest in de zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk van 12 juni 2010 (no. 47486/06). De uitzondering daarop is als sprake is van jongvolwassen, nog thuiswonende kinderen, zoals aan de orde in de zaak Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2008 (no. 1638/03). In die gevallen wordt in principe aangenomen dat sprake is van beschermenswaardig gezinsleven, net als in het geval van minderjarige kinderen. Als geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en dus niet van beschermenswaardig gezinsleven, hoeft ook geen belangenafweging te worden gemaakt, omdat dan per definitie geen sprake kan zijn van schending van artikel 8 van het EVRM.
4.2
Het beleid zoals verweerder dit hanteerde tot 8 september 2016 was niet in overeenstemming met de bovengenoemde jurisprudentie van het EHRM. Volgens het beleid van paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) zoals dat gold tot en met 7 september 2016 ging verweerder ervan uit dat tussen meerderjarige kinderen en hun ouders in principe wel sprake was van beschermenswaardig gezinsleven. Verweerder beoordeelde vervolgens in het kader van de belangenafweging of er sprake was van meer dan de gebruikelijke emotionele banden.
Op 4 september 2016 heeft verweerder het beleid van paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000 middels WBV 2016/11 gewijzigd en dat beleid is op 8 september 2016 in werking getreden. In paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000 staat nu dat verweerder familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (
more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s). Ook Werkinstructie 2015/4 is gewijzigd.
4.3
Dat het oude beleid niet in overeenstemming was met de jurisprudentie van het EHRM is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in haar uitspraak van 29 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1417). Hierin heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen grond bestaat voor een beoordelingswijze waarin de emotionele banden tussen vreemdeling en referent worden betrokken in kader van de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM. Uit dit artikel volgt naar het oordeel van de Afdeling dat de vraag of meer dan de normale emotionele banden bestaan, alleen van belang is voor de vaststelling van gezinsleven (
family life). Als daarvan geen sprake is, kan de bescherming van artikel 8 van het EVRM niet worden ingeroepen en hoeft geen belangenafweging plaats te vinden.
5. Ter zitting is ter sprake gekomen of verweerder de meer dan normale emotionele banden tussen eiseres en referent terecht heeft betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft ter zitting onderkend dat het bestreden besluit niet expliciet blijk geeft van de toepassing van de door de Afdeling en het EHRM bedoelde beoordelingswijze, maar heeft verklaard dat deze er wel aan ten grondslag ligt. De rechtbank begrijpt dit standpunt van verweerder zo dat de motivering ten aanzien van de door verweerder afwezig geachte meer dan normale emotionele banden in het kader van de belangenafweging, heeft te gelden als motivering voor de vaststelling van gezinsleven.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit, conform zijn tot 8 september 2016 gehanteerde beleid, gezinsleven tussen eiseres en referent heeft aangenomen en dat hij vervolgens in de belangenafweging heeft meegewogen dat tussen hen geen sprake is van meer dan de normale emotionele banden. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit van 22 december 2016 het nieuwe beleid reeds in werking was getreden. Verweerder heeft derhalve ten onrechte dit nieuwe beleid niet toegepast en heeft een beoordelingswijze gevolgd die niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM. Bijgevolg heeft verweerder, gelet op de onder 4.3 aangehaalde uitspraak van de Afdeling, in de belangenafweging ten onrechte gewicht toegekend aan het feit dat naar zijn oordeel geen meer dan de normale emotionele banden bestaan. Hierdoor heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met artikel 8 van het EVRM.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd vanwege schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
8. In het belang van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank vervolgens beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Vast staat dat in dit geval referent geen jongvolwassene is die feitelijk tot het gezin van eiseres behoorde zodat niet reeds daarom kan worden aangenomen dat er sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. Ingevolge bovengenoemde jurisprudentie dient dan onderzocht te worden of er sprake is van ‘more than normal emotional ties’ (een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie) tussen eiseres en referent. De rechtbank dient te onderzoeken of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Als deze ontbreekt, is immers geen sprake van gezinsleven dat wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM en zou de afwijzing van de aanvraag geen schending van dit artikel opleveren.
9. Uit vaste rechtspraak van het EHRM, waaronder het arrest van Kopf en Liberda tegen Oostenrijk van 17 april 2012 (no. 1598/06), volgt dat de vraag of sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
10. Eiseres stelt in de gronden van beroep en de aanvulling daarop het volgende. Na het overlijden van haar echtgenoot in 2011, is zij bij referent ingetrokken en tot aan zijn vertrek in 2014 door hem verzorgd. Eiseres is niet in staat zelfstandig te wonen, vanwege haar leeftijd en partiële verlamming. Zij heeft medische verklaringen overgelegd van 5 mei 2015, van 21 april 2016 en van 17 september 2016. Uit de verklaring van het UNRWA van 21 april 2016 blijkt dat eiseres lijdt aan hoge bloeddruk, uitstraling in het rechterbeen als gevolg van een hernia en verlamming aan de rechterzijde heeft als gevolg van een beroerte. Uit de medische verklaring van dr. [naam] blijkt dat eiseres medicatie gebruikt vanwege verhoogde bloeddruk, astma en chronisch hartfalen. Ook vermeldt de arts dat zij als gevolg van deze ziekten, de eenzaamheid en het gebrek aan mensen die geïnteresseerd zijn in haar gezondheid, lijdt aan depressie en ernstige angsten, waarvoor zij eveneens medicatie krijgt.
Sinds 2014 is eiseres tijdelijk opgevangen door een buurvrouw, maar is daar niet langer welkom. Dit blijkt uit vertalingen van bijgevoegde WhatsApp-berichten van augustus 2016. Haar zoons en kleinkinderen zijn allemaal uit Syrië gevlucht. De verblijfsvergunningen van referent en zijn broers zijn overgelegd. Eiseres heeft geen andere familieleden of vrienden die haar onderdak en ondersteuning kunnen bieden. Daarom slaapt zij thans in een stal tussen koeien en leeft zij van het geld dat referent haar via een contactpersoon in Syrië stuurt en dat wat zij verdient door te bedelen. Het gebrek aan mensen die zich om haar bekommeren, zorgt voor een verdere verslechtering van haar gezondheid. Dit wordt bevestigd in de medische verklaring van 17 september 2016. Nader bewijs dat er niemand is die voor haar kan zorgen kan niet worden verkregen en gelet op hetgeen hierover wel is overgelegd, lag het op de weg van verweerder om nader onderzoek te verrichten. Nu verweerder dit heeft nagelaten en eveneens heeft nagelaten om referent te horen, is sprake van onzorgvuldige besluitvorming. Het standpunt van verweerder dat geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent is onvoldoende onderbouwd.
11. Verweerder stelt dat hij dat standpunt voldoende heeft onderbouwd en vindt daarbij het volgende van belang.
Het moet als gangbaar worden beschouwd dat een oudere moeder bij het gezin van haar zoon inwoont. Dit leidt derhalve niet tot het aannemen van het bestaan van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Uit het feit dat eiseres sinds het vertrek van referent door een andere persoon wordt verzorgd dan referent, blijkt dat eiseres niet specifiek afhankelijk is van de zorg die exclusief door referent kan worden verleend. Dit laatste is noodzakelijk wil er sprake zijn van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. De stelling dat er niemand is die de zorg op zich kan nemen is niet onderbouwd. De overgelegde WhatsApp-berichten zijn niet afkomstig uit een objectief verifieerbare bron en zelfs indien wordt aangenomen dat de buurvrouw niet langer in staat is om de zorg op zich te nemen, kan de zorg ook door anderen worden geboden. De stelling dat referent ervoor zorgt dat eiseres geld ontvangt in Syrië is niet met bewijzen onderbouwd en zelfs indien hiervan wordt uitgegaan, is het niet ongewoon dat kinderen hun bejaarde ouders financieel ondersteunen. Veel ouderen krijgen last van medische klachten en dat betekent dus niet dat er sprake is van meer dan gebruikelijke banden. Uit de overgelegde medische verklaring blijkt dat eiseres een arts kan bezoeken en uit de overgelegde foto blijkt dat zij de beschikking heeft over medicijnen.
12.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en daarmee van beschermenswaardig gezinsleven onvoldoende heeft onderbouwd. Hierbij is het volgende van belang.
12.2
Verweerder stelt dat het als gangbaar moet worden beschouwd dat een oudere moeder bij het gezin van haar zoon inwoont en dit niet leidt tot het aannemen van het bestaan van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder gaat er echter aan voorbij dat samenwoning een van de factoren is die volgens het EHRM bij de beoordeling van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie betrokken dient te worden en derhalve wel een relevant element is.
12.3
Verweerder heeft niet weersproken dat eiseres vanwege haar slechte gezondheid, partiële verlamming en hoge leeftijd niet in staat is zelfstandig te wonen. Verweerder heeft ook niet weersproken dat alle kinderen van eiseres zich verspreid over Europa bevinden en dat er voor hen een objectieve belemmering bestaat om terug te keren naar Syrië. Verder heeft verweerder niet weersproken dat eiseres sinds het vertrek van referent in 2014 is verzorgd door een buurvrouw. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de door de buurvrouw verleende (mantel)zorg is weggevallen dan wel dat de reële kans bestaat dat de door de buurvrouw verleende (mantel)zorg zal wegvallen. Eiseres heeft ter onderbouwing hiervan WhatsApp-berichten overgelegd. Hoewel deze niet afkomstig zijn van een objectief verifieerbare bron, dient verweerder rekening te houden met de lastige bewijspositie van eiseres. Bovendien is het niet ondenkbeeldig, gelet op de al geruime tijd aanhoudende geweldssituatie in Syrië en de moeilijke leefsituatie aldaar, dat de door een buurvrouw verleende (mantel)zorg geen permanent karakter heeft en ieder moment kan wegvallen. Hoewel de algemene politieke en veiligheidssituatie in Syrië op zichzelf niet betrokken dient te worden bij een aanvraag als deze, kan deze wel betrokken worden bij de vraag hoe reëel het is om ervan uit te gaan dat hulp kan worden geboden door buren of kennissen in een gebied waar steeds meer mensen zijn gevlucht in verband met die slechte veiligheidssituatie. In dit verband wordt vastgesteld dat de stelling van eiseres dat het gebied waar zij verblijft regelmatig wordt gefrequenteerd door IS en haar dorp op 500 meter van IS-gebied is gelegen, door verweerder niet is weersproken. Naast de WhatsApp berichten heeft eiseres tevens een verklaring van een arts overgelegd waaruit blijkt dat eiseres behoefte heeft aan gezondheidszorg en aan mensen die zich om haar bekommeren. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiseres een begin van bewijs heeft geleverd en verweerder ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij niet nader heeft onderbouwd dat er niemand is die voor haar kan zorgen.
12.4
Uit het feit dat een buurvrouw enige tijd de zorg voor eiseres op zich heeft genomen, heeft verweerder afgeleid dat eiseres niet specifiek afhankelijk is van haar zoon. Dat eiseres specifiek van haar zoon afhankelijk zou moeten zijn, wil er sprake zijn van beschermenswaardig gezinsleven, volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet uit de jurisprudentie van het EHRM (zie ook de uitspraak van 14 maart 2017 van deze rechtbank, zittingplaats Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2017:1829, en die van 22 juni 2017 van zittingplaats ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:RBAMS:2017:3324).
Daarnaast is niet gebleken dat verweerder rekening heeft gehouden met de mate van emotionele afhankelijkheid van eiseres, nu al haar kinderen in Europa wonen.
12.5
Verweerder heeft verder nog gesteld dat nu eiseres toegang heeft tot een arts er kennelijk wel medische zorg aanwezig is en dat er medicijnen beschikbaar zijn. Ook hiervoor geldt echter dat aannemelijk is dat vanwege haar zeer slechte lichamelijke toestand iemand eiseres zal moeten helpen om toegang te krijgen tot een arts en om medicijnen te kunnen halen, en dat die mantelzorg nu juist is weggevallen dan wel dreigt weg te vallen. Gelet op het feit dat niet is weersproken dat eiseres medische behandeling behoeft, doet de aanwezigheid van een arts in de omgeving van eiseres en de omstandigheid dat zij over medicatie beschikte toen een van de overgelegde foto’s werd genomen, niet af aan de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent.
13. Hieruit volgt dat het bestreden besluit ook gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 12 is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om de rechtsgevolgen in stand te houden
.
14. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden en de in bezwaar aangevoerde stellingen en overgelegde stukken, ten onrechte heeft geoordeeld dat uit het bezwaarschrift reeds aanstonds bleek dat de bezwaren ongegrond waren en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de conclusie. Verweerder heeft dan ook ten onrechte afgezien van het horen van referent waardoor het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Awb.
15. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal wegens strijd met de artikelen 7:2, 7:3 en 7:12 van de Awb worden vernietigd. Verweerder zal daarom opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Gelet op de aard van de zaak gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder dit zo spoedig mogelijk zal doen.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres en referent het door hen betaalde griffierecht zal vergoeden. Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres en referent gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 22 december 2016;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast dat verweerder het door eiseres en referent betaalde griffierecht van € 186 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres en referent ten bedrage van € 990.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.S.T. Belt, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. drs. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).