4.3Dat het oude beleid niet in overeenstemming was met de jurisprudentie van het EHRM is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) in haar uitspraak van 29 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1417). Hierin heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen grond bestaat voor een beoordelingswijze waarin de emotionele banden tussen vreemdeling en referent worden betrokken in kader van de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM. Uit dit artikel volgt naar het oordeel van de Afdeling dat de vraag of meer dan de normale emotionele banden bestaan, alleen van belang is voor de vaststelling van gezinsleven (family life). Als daarvan geen sprake is, kan de bescherming van artikel 8 van het EVRM niet worden ingeroepen en hoeft geen belangenafweging plaats te vinden. 5. Ter zitting is ter sprake gekomen of verweerder de meer dan normale emotionele banden tussen eiseres en referent terecht heeft betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft ter zitting onderkend dat het bestreden besluit niet expliciet blijk geeft van de toepassing van de door de Afdeling en het EHRM bedoelde beoordelingswijze, maar heeft verklaard dat deze er wel aan ten grondslag ligt. De rechtbank begrijpt dit standpunt van verweerder zo dat de motivering ten aanzien van de door verweerder afwezig geachte meer dan normale emotionele banden in het kader van de belangenafweging, heeft te gelden als motivering voor de vaststelling van gezinsleven.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit, conform zijn tot 8 september 2016 gehanteerde beleid, gezinsleven tussen eiseres en referent heeft aangenomen en dat hij vervolgens in de belangenafweging heeft meegewogen dat tussen hen geen sprake is van meer dan de normale emotionele banden. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit van 22 december 2016 het nieuwe beleid reeds in werking was getreden. Verweerder heeft derhalve ten onrechte dit nieuwe beleid niet toegepast en heeft een beoordelingswijze gevolgd die niet in overeenstemming is met de jurisprudentie van het EHRM. Bijgevolg heeft verweerder, gelet op de onder 4.3 aangehaalde uitspraak van de Afdeling, in de belangenafweging ten onrechte gewicht toegekend aan het feit dat naar zijn oordeel geen meer dan de normale emotionele banden bestaan. Hierdoor heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvraag in overeenstemming is met artikel 8 van het EVRM.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd vanwege schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
8. In het belang van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank vervolgens beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Vast staat dat in dit geval referent geen jongvolwassene is die feitelijk tot het gezin van eiseres behoorde zodat niet reeds daarom kan worden aangenomen dat er sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. Ingevolge bovengenoemde jurisprudentie dient dan onderzocht te worden of er sprake is van ‘more than normal emotional ties’ (een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie) tussen eiseres en referent. De rechtbank dient te onderzoeken of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Als deze ontbreekt, is immers geen sprake van gezinsleven dat wordt beschermd door artikel 8 van het EVRM en zou de afwijzing van de aanvraag geen schending van dit artikel opleveren.
9. Uit vaste rechtspraak van het EHRM, waaronder het arrest van Kopf en Liberda tegen Oostenrijk van 17 april 2012 (no. 1598/06), volgt dat de vraag of sprake is van ‘more than the normal emotional ties’ een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
10. Eiseres stelt in de gronden van beroep en de aanvulling daarop het volgende. Na het overlijden van haar echtgenoot in 2011, is zij bij referent ingetrokken en tot aan zijn vertrek in 2014 door hem verzorgd. Eiseres is niet in staat zelfstandig te wonen, vanwege haar leeftijd en partiële verlamming. Zij heeft medische verklaringen overgelegd van 5 mei 2015, van 21 april 2016 en van 17 september 2016. Uit de verklaring van het UNRWA van 21 april 2016 blijkt dat eiseres lijdt aan hoge bloeddruk, uitstraling in het rechterbeen als gevolg van een hernia en verlamming aan de rechterzijde heeft als gevolg van een beroerte. Uit de medische verklaring van dr. [naam] blijkt dat eiseres medicatie gebruikt vanwege verhoogde bloeddruk, astma en chronisch hartfalen. Ook vermeldt de arts dat zij als gevolg van deze ziekten, de eenzaamheid en het gebrek aan mensen die geïnteresseerd zijn in haar gezondheid, lijdt aan depressie en ernstige angsten, waarvoor zij eveneens medicatie krijgt.
Sinds 2014 is eiseres tijdelijk opgevangen door een buurvrouw, maar is daar niet langer welkom. Dit blijkt uit vertalingen van bijgevoegde WhatsApp-berichten van augustus 2016. Haar zoons en kleinkinderen zijn allemaal uit Syrië gevlucht. De verblijfsvergunningen van referent en zijn broers zijn overgelegd. Eiseres heeft geen andere familieleden of vrienden die haar onderdak en ondersteuning kunnen bieden. Daarom slaapt zij thans in een stal tussen koeien en leeft zij van het geld dat referent haar via een contactpersoon in Syrië stuurt en dat wat zij verdient door te bedelen. Het gebrek aan mensen die zich om haar bekommeren, zorgt voor een verdere verslechtering van haar gezondheid. Dit wordt bevestigd in de medische verklaring van 17 september 2016. Nader bewijs dat er niemand is die voor haar kan zorgen kan niet worden verkregen en gelet op hetgeen hierover wel is overgelegd, lag het op de weg van verweerder om nader onderzoek te verrichten. Nu verweerder dit heeft nagelaten en eveneens heeft nagelaten om referent te horen, is sprake van onzorgvuldige besluitvorming. Het standpunt van verweerder dat geen sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent is onvoldoende onderbouwd.
11. Verweerder stelt dat hij dat standpunt voldoende heeft onderbouwd en vindt daarbij het volgende van belang.
Het moet als gangbaar worden beschouwd dat een oudere moeder bij het gezin van haar zoon inwoont. Dit leidt derhalve niet tot het aannemen van het bestaan van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Uit het feit dat eiseres sinds het vertrek van referent door een andere persoon wordt verzorgd dan referent, blijkt dat eiseres niet specifiek afhankelijk is van de zorg die exclusief door referent kan worden verleend. Dit laatste is noodzakelijk wil er sprake zijn van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referent. De stelling dat er niemand is die de zorg op zich kan nemen is niet onderbouwd. De overgelegde WhatsApp-berichten zijn niet afkomstig uit een objectief verifieerbare bron en zelfs indien wordt aangenomen dat de buurvrouw niet langer in staat is om de zorg op zich te nemen, kan de zorg ook door anderen worden geboden. De stelling dat referent ervoor zorgt dat eiseres geld ontvangt in Syrië is niet met bewijzen onderbouwd en zelfs indien hiervan wordt uitgegaan, is het niet ongewoon dat kinderen hun bejaarde ouders financieel ondersteunen. Veel ouderen krijgen last van medische klachten en dat betekent dus niet dat er sprake is van meer dan gebruikelijke banden. Uit de overgelegde medische verklaring blijkt dat eiseres een arts kan bezoeken en uit de overgelegde foto blijkt dat zij de beschikking heeft over medicijnen.