ECLI:NL:RBDHA:2022:11512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL21.8793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, met als doel verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot. De aanvraag werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU rechtvaardigde. Eiseres stelde dat haar echtgenoot, vanwege zijn medische problemen, afhankelijk was van haar zorg en dat het weigeren van verblijf aan haar zou leiden tot zijn gedwongen vertrek uit Nederland.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van de gestelde afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen uitzonderlijke situatie was die een afgeleid verblijfsrecht rechtvaardigde. Eiseres had niet aangetoond dat haar echtgenoot zonder haar zorg niet zelfstandig kon functioneren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres geen recht had op een verblijfsdocument op basis van de door haar gestelde afhankelijkheid.

De rechtbank benadrukte dat de afgifte van een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 geen verdergaande strekking heeft dan het bevestigen van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. Eiseres werd geadviseerd om, indien zij meende dat er medische redenen waren die haar verblijf in Nederland rechtvaardigden, een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier in te dienen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was voor een andere beslissing en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8793

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [v-nummer]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER [1] afgewezen.
Bij besluit van 11 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiseres en referent waren aanwezig, vergezeld door [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1966 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Op
21 oktober 2019 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot afgifte van een EU/EER document, waaruit een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU [2] en het arrest Chavez-Vilchez [3] blijkt. Zij beoogt verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot, [B], geboren op [geboortedag 2] 1965 (referent). Eiseres stelt dat sprake is van een zeer bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres, als bedoeld in het arrest K.A. [4] Referent is vanwege zijn medische problematiek zodanig afhankelijk van de mantelzorg van eiseres dat het weigeren van verblijf aan eiseres in Nederland ertoe zal leiden dat referent zal zijn gedwongen het grondgebied van de lidstaten te verlaten.
2. Verweerder handhaaft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag. Alleen in uitzonderlijke situaties kan een familielid van een meerderjarige burger van de Unie een afgeleid verblijfrecht op grond van artikel 20 van het VWEU hebben. Volgens verweerder is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in het arrest K.A. Eiseres heeft niet aangetoond dat sprake is van een zodanige afhankelijkheid dat zij op geen enkele wijze van referent kan worden gescheiden. Evenmin is aangetoond dat het weigeren van verblijf aan eiseres ertoe zal leiden dat referent zal zijn gedwongen het grondgebied van de lidstaten te verlaten. Eiseres heeft dus geen afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met verweerder. Op wat zij tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De afhankelijkheidsrelatie
4. Uit het arrest K.A. volgt dat een derdelander niet uitsluitend een verblijfsaanspraak aan artikel 20 van het VWEU kan ontlenen indien hij verblijf beoogt bij zijn minderjarig kind dat Unieburger is, maar dat ook een afgeleid verblijfsrecht kan ontstaan op grond van artikel 20 van het VWEU als een derdelander verblijf beoogt bij een meerderjarig familielid die burger van de Unie is. In het arrest is uitgelegd dat een situatie waarin tussen twee volwassen familieleden een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat deze een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU doet ontstaan, in uitzonderlijke gevallen voorstelbaar is.
4.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in het arrest K.A., waarin sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat eiseres en referent op geen enkele wijze van elkaar kunnen worden gescheiden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat referent zodanig afhankelijk is van eiseres, dat hij zich in Nederland zonder haar aanwezigheid niet staande kan houden en dus met haar de Europese Unie zou moeten verlaten.
4.2.
De rechtbank volgt verweerder in de stelling dat eiseres en referent met betrekking tot de gestelde afhankelijkheidsrelatie onvoldoende naar voren hebben gebracht, terwijl het wel op hun weg had gelegen hun afhankelijkheidsrelatie te onderbouwen. [5] Zoals verweerder in het bestreden besluit al voldoende heeft toegelicht, is verweerder ingegaan op de overgelegde medische stukken, waarbij is geconcludeerd dat niet is gebleken dat referent dusdanige medische problemen heeft dat hij zich niet zelfstandig staande zou kunnen houden zonder de hulp/mantelzorg van eiseres of derden. Evenmin zijn er objectief verifieerbare stukken overgelegd, bijvoorbeeld medische verklaringen van een arts of andere behandelaar, waaruit blijkt dat eiseres de enige is die de gestelde mantelzorg aan referent kan bieden.
4.3.
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende toegelicht dat in dit geval geen aanleiding bestaat het BMA [6] advies uit te laten brengen. Daarbij is van belang dat het BMA geen uitspraken kan doen of de mantelzorg slechts door één specifieke persoon kan worden gedaan. De rechtbank volgt eiseres daarom niet in haar stelling dat verweerder het BMA advies had moeten vragen over de door eiseres overgelegde medische gegevens en bescheiden.
4.4.
Evenmin is gebleken dat de door eiseres gestelde medische klachten een medische noodsituatie vormen op grond waarvan eiseres niet kan reizen. Zoals verweerder in het bestreden besluit al heeft toegelicht dient eiseres indien zij van mening is dat hiervan wel sprake is een aanvraag in te dienen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’.
4.5.
Ook het beroep van eiseres op het arrest Jeunesse [7] en de verwijzing naar de Guidance van de EC [8] van 3 april 2014 helpen eiseres niet. Op deze argumenten is verweerder al ingegaan in het bestreden besluit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, [9] heeft de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 geen verdere strekking dan dat het bestaan van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wordt bevestigd. Een beroep op artikel 8 van het EVRM [10] kan nooit leiden tot afgifte van het gevraagde document. Als eiseres haar aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM wil laten beoordelen, kan zij een daartoe strekkende aanvraag indienen.
4.6.
De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, nu dit grotendeels een herhaling is van wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiseres heeft immers niet aangegeven wat niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
5. In wat eiseres verder nog in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel.
6. Van een onzorgvuldig tot stand gekomen besluit is de rechtbank niet gebleken.
Hoorplicht
7. Van horen kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. [11] Hiervan is slechts sprake indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidende beslissing dan in het primaire besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Arrest van het Hof van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.
5.Uitspraak van 16 april 2021 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2021:789.
6.Het Bureau Medisch Advies.
7.Arrest van het EHRM van 3 oktober 2014 in de zaak Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810.
8.Communication from the Commission to the European Parliament and Council on guidance for application of Directive 2003/86/EC on the right to family reunification van 3 april 2014.
9.Uitspraak van de Afdeling van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790.
10.Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.