ECLI:NL:RBDHA:2022:11509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
21/7403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een ambtenaar wegens wangedrag in verband met softdrugsgebruik en de evenredigheid van de sanctie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een ontslagbesluit van de minister van Defensie. Eiser, een ambtenaar werkzaam bij de Koninklijke Marine, was ontslagen wegens wangedrag na twee positieve drugstests op softdrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister het ontslag heeft verleend op basis van het drugsbeleid van Defensie, dat stelt dat het gebruik van softdrugs door militairen niet is toegestaan. Eiser voerde aan dat de aangetroffen hoeveelheden THC in zijn bloed niet voldoende waren voor een strafrechtelijke veroordeling en dat het ontslag daarom onterecht was. Hij betoogde ook dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder PTSS, niet in de besluitvorming waren meegenomen.

De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd voor het wangedrag, maar dat het ontslag niet evenredig was aan de ernst van het wangedrag. De rechtbank wees op de ingrijpende gevolgen van het ontslag voor eiser, die geen recht had op een WW-uitkering en moeilijk een nieuwe baan kon vinden. De rechtbank concludeerde dat de minister onvoldoende had onderzocht of er alternatieve, minder zware maatregelen mogelijk waren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van eiser. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, met de opdracht aan de minister om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.H. ten Wolde),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Nassiri).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van
19 april 2021 ontslag verleend wegens wangedrag.
Bij besluit van 14 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting behandeld op 5 april 2022. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Eiser werkte sinds 18 oktober 2010 als [functienaam] bij de Koninklijke Marine. Verweerder heeft eiser ontslagen wegens wangedrag [1] omdat hij twee keer positief is getest op het gebruik van softdrugs. Uit bloedonderzoek van het NFI [2] is gebleken dat op
7 september 2020 en 30 november 2020 1,5 microgram/liter THC en 1,2 microgram/liter THC in eisers bloed aanwezig was. Dit heeft niet geleid tot de vaststelling van een strafbaar feit, omdat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs de vastgestelde grenswaarde van 3 microgram/ liter THC niet heeft overschreden. [3]
Wat vinden verweerder en eiser in beroep?
2. Verweerder heeft eiser ontslagen omdat hij voor de tweede keer softdrugs heeft gebruikt. Dit is in strijd is met het drugsbeleid van Defensie. [4] Eisers gedrag is aan te merken als wangedrag, omdat het niet strookt met de eisen die wat betrouwbaarheid, integriteit en professionaliteit betreft aan een militair mogen worden gesteld. Een overtreding van het drugsbeleid hoeft niet te betekenen dat er ook altijd sprake moet zijn van een strafbaar feit. Het is verweerder niet gebleken dat het wangedrag eiser niet zou kunnen worden toegerekend. Daarom heeft verweerder vastgesteld dat sprake is van toerekenbaar wangedrag. Verweerder acht het ontslag evenredig aan de ernst van het wangedrag, waarbij verweerder de grote (financiële) gevolgen die het ontslag voor eiser heeft, heeft meegewogen. Verweerder is van mening dat zijn belang bij het verlenen van het ontslag zwaarder weegt dan eisers persoonlijke belang bij voortzetting van zijn dienstverband.
2.1.
Eiser voert aan dat, nu de bij hem aangetroffen hoeveelheid softdrugs niet wordt aangemerkt als een strafbaar feit, het gerechtvaardigd is om te betwijfelen of het drugsbeleid tot doel heeft om daaraan toch de zware maatregel van ontslag op grond van wangedrag te koppelen. Verder voert eiser aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat niet nader is onderzocht of ook andere verklaringen bestaan voor het terugvinden van sporen in gevallen dat een betrokkene niet (althans niet bewust) THC heeft gebruikt. Ook is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en heeft verweerder geen volledige heroverweging op grondslag van het bezwaar gemaakt.
Ten aanzien van de toerekenbaarheid voert eiser aan dat verweerder voorbij is gegaan aan de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Eiser lijdt aan PTSS, [5] die mede is ontstaan en/of verergerd door uitoefening van de dienst. Eiser heeft zijn medische dossier overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt. Verweerder had nader moeten onderzoeken of sprake was van PTSS gerelateerd softdrugsgebruik bij eiser.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van evenredigheid tussen de ernst van het verweten gedrag en het ontslag is ten onrechte nagelaten om te overwegen of een andere ontslaggrond met de vermelding eervol meer recht doet aan de onderliggende problematiek en oorzaken van het verweten gedrag.
Wat zijn de regels?
3. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [6] gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. [7] Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Deze rechtspraak is ook van toepassing op wangedrag. [8]
3.1.
Binnen Defensie wordt uitvoering gegeven aan het drugsbeleid zoals opgenomen in de Aanwijzing. Dit drugsbeleid houdt in dat een militair die binnen of buiten het grondgebied van Nederland:
( a) zich op enigerlei wijze inlaat met harddrugs of softdrugs of deze bereidt, bewerkt, verwerkt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert of vervaardigt, binnen of buiten Nederlands grondgebied (punt 1.2, aanhef en onder a, van de Aanwijzing);
( b) meer dan de gebruikershoeveelheid softdrugs aanwezig heeft (punt 1.2, aanhef en onder c, van de Aanwijzing); of
( c) in privé-tijd softdrugs - tot maximaal een gebruikershoeveelheid - aanwezig heeft of gebruikt. Indien het gebruik plaatsvindt met - of ten overstaan van - andere militairen;
wordt voorgedragen voor ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder 1, van het AMAR. De gebruikershoeveelheid is gedefinieerd in punt 1.1, onder d, van de Aanwijzing en bedraagt maximaal 5 gram softdrugs.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Vaststelling van de feiten
4. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de beschikbare gegevens uit de rapporten van het NFI moet worden vastgesteld dat eiser de verweten gedragingen heeft begaan. Voor zover eiser meent dat de rapporten van het NFI niet juist zijn, moet eiser dit aantonen door een contra-expertise over te leggen. Niet in geschil is dat eiser dit niet heeft gedaan. Verweerder heeft deze rapporten daarom aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Dat softdrugs in eisers bloed zijn aangetroffen zonder dat hij softdrugs heeft gebruikt, heeft eiser niet aangetoond. De rechtbank gaat daarom voorbij aan deze stelling. Bovendien heeft eiser zelf verklaard dat hij softdrugs heeft gebruikt.
4.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende heeft toegelicht dat de maatstaf die in het ambtenarenrecht wordt gehanteerd anders is dan in het strafrecht. Dat in beide strafzaken is overgegaan tot een sepot doet daarom niets af aan verweerders bevoegdheid om in een rechtspositionele zaak op grond van de vrije bewijsleer in het bestuursrecht te komen tot een eigen vaststelling van de feiten. Verweerder heeft overeenkomstig zijn beleid gehandeld. Een overtreding van het drugsbeleid hoeft niet te betekenen dat er ook altijd sprake moet zijn van een strafbaar feit. Verweerder heeft deze feiten gelet op de Aanwijzing mogen aanmerken als wangedrag.
4.2.
Zoals verweerder heeft toegelicht heeft verweerder gezien haar bijzondere positie en bijzondere taakstelling groot belang bij handhaving van het vigerende drugsbeleid omdat geen enkele twijfel mag bestaan dat die bijzondere taakstelling bij haar niet in goede handen zou zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het gebruik, het bezit en de handel in drugs nauw samenhangt met vormen van georganiseerde criminaliteit die de samenleving en de Staat der Nederlanden trachten te ondermijnen. In die context heeft verweerder groot belang bij het weren van iedere vorm van betrokkenheid bij drugs uit haar organisatie. Volgens vaste rechtspraak is dit een redelijke beleidsbepaling. [9] Daarbij heeft verweerder mogen meewegen dat eiser gelet op de waarschuwingsbrief van 2 oktober 2020 nadrukkelijk op de gevolgen is gewezen van een volgende overtreding van het drugsbeleid.
Toerekenbaarheid
4.3.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit zou kunnen blijken dat het wangedrag aan eiser niet kan worden toegerekend. Gelet op het medische dossier dat eiser heeft overgelegd overweegt de rechtbank dat de PTSS die bij eiser is vastgesteld wellicht (mede) het gedrag van eiser zou kunnen verklaren, maar daaruit komt niet naar voren dat eiser de ontoelaatbaarheid van de verweten gedragingen niet kon inzien en evenmin dat hij niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Eiser heeft geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou kunnen blijken dat het wangedrag niet toerekenbaar is. Verweerder was dan ook bevoegd om aan eiser ontslag te verlenen wegens wangedrag.
Evenredigheid
4.4.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt dat sprake is van evenredigheid tussen de opgelegde straf en de ernst van het verweten wangedrag. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de gevolgen van het oneervol ontslag voor eiser zeer ingrijpend zijn. Eiser heeft geen recht op een WW-uitkering en daarom geen inkomsten en komt moeilijk aan een nieuwe arbeidsbetrekking, terwijl eiser sinds 2010 goede beoordelingen heeft gehad, bij eiser PTSS is gediagnosticeerd en hij bij verweerder melding heeft gemaakt van zijn psychische problematiek en de verweten gedragingen relatief licht zijn.
Goed werkgeverschap
4.5.
Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar achterliggende oorzaken van het verweten wangedrag. Van verweerder mag worden verwacht, gelet op het door eiser overgelegde medische dossier en de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden, zoals de PTSS, zijn depressie waarvoor hij hulp heeft gezocht en de familieomstandigheden, dat ondanks het zero-tolerancebeleid ook een andere (eervolle) ontslaggrond of lichtere maatregel wordt afgewogen die meer recht zou kunnen doen aan de situatie waarin eiser verkeert.
Conclusie
5. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Het beroep is gegrond. De overige aangevoerde beroepsgronden hebben dan ook geen bespreking meer nodig. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat, naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal immers nog nader onderzoek moeten verrichten. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Vergoeding van het griffierecht en de proceskosten
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor aanwezigheid op de zitting, wegingsfactor 1, met een waarde van € 759,- per punt).
7. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181, - aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.
griffier rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (het AMAR).
2.Nederlands Forensisch Instituut.
3.Zie artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
4.Zie de Aanwijzing Secretaris-Generaal A/925 van 28 maart 2007 (de Aanwijzing).
5.Posttraumatische-stressstoornis.
6.De Centrale Raad van Beroep (de Raad).
7.Zie de uitspraak van de Raad van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.
8.Zie de uitspraak van de Raad van 3 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3053.
9.Zie de uitspraak van de Raad van 15 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0297.