ECLI:NL:RBDHA:2022:11501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
NL22.589 en NL22.590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod van eiseres op basis van ongeloofwaardigheid van asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres, een Colombiaanse vrouw, had aangevoerd dat zij bedreigd werd door haar ex-partner, die haar tijdens haar zwangerschap zou hebben geprobeerd te vergiftigen en haar later zou hebben bedreigd en ontvoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres als tegenstrijdig of ongeloofwaardig moesten worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit gedeeltelijk in stand gelaten. Dit houdt in dat de vertrektermijn van eiseres vier weken bedraagt, en dat het inreisverbod onrechtmatig is verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.277,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, nu het beroep gegrond is verklaard en er geen connexiteit meer is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.589 en NL22.590

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 5 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook heeft verweerder aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL22.589). Ook heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (NL22.590).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 3 februari 2022 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres is verschenen. Namens verweerder is mr. [A] verschenen. Als tolk is verschenen E.E.H Willems. Omdat het ter zitting niet mogelijk bleek om de telehoorverbinding met eiseres tot stand te brengen, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 10 februari 2022 voortgezet en het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op zitting behandeld. Eiseres is (via telehoren) verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Als tolk is verschenen V. Duivensteijn.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [v-nummer] 1983 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Aan haar asielaanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij problemen heeft met de vader van haar dochter. Hij heeft namelijk geprobeerd om eiseres tijdens haar zwangerschap te vergiftigen en nadat eiseres in 2018 verzocht om verhoging van de alimentatie heeft hij haar bedreigd, is ze achtervolgd en ook een keer ontvoerd. Eiseres vreest hierom (bij terugkeer naar Colombia) door hem te worden vermoord.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 identiteit, nationaliteit en herkomst;
 problemen met de heer [B] vanwege conflict
rond zijn vaderschap
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig worden geacht. Verweerder acht het tevens geloofwaardig dat de heer [B] de vader is van de dochter van eiseres en dat sprake is van een conflict tussen hem en eiseres rond dit vaderschap en de daaruit voortvloeiende alimentatieverplichtingen. Volgens verweerder zijn de verdere
levensbedreigende problemen die eiseres vanwege dit conflict stelt te hebben gehad echter ongeloofwaardig. Omdat verweerder de verklaringen van eiseres duidelijk onwaarschijnlijk en tegenstrijdig acht, is haar asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte de problemen vanwege haar ex-partner [B] ongeloofwaardig heeft bevonden. Eiseres voert hiertoe aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de door haar aangeleverde bewijsstukken niet met haar te bespreken en die bewijsstukken te laten vertalen door een tolk die niet bij het nader gehoor betrokken was. Verder vindt eiseres dat zij wel degelijk geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over de vergiftiging door haar ex-partner en de bedreiging, achtervolging en de ontvoering die plaatsvonden nadat zij had verzocht om verhoging van de alimentatie. Ook voert zij aan dat hier geen sprake is van enkel een familiair conflict en dat zij geen effectieve bescherming van de Colombiaanse autoriteiten zal kunnen krijgen. Eiseres betoogt verder dat verweerder haar aanvraag niet als kennelijk ongegrond heeft kunnen afdoen, nu zij niet duidelijk onwaarschijnlijk dan wel tegenstrijdig heeft verklaard en zij bovendien veel relevant bewijs heeft overgelegd. Tot slot voert eiseres aan dat haar geen inreisverbod opgelegd mag worden, gelet op het feit dat zij familie in Europa heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bespreking en vertaling overgelegde bewijsstukken
4. De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiseres dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de door haar aangeleverde bewijsstukken niet met haar te bespreken en die bewijsstukken te laten vertalen door een tolk die niet bij het nader gehoor betrokken was, niet slaagt. De rechtbank stelt vast dat de door eiseres overgelegde bewijsstukken zijn vertaald door een beëdigde tolk en eiseres ter zitting heeft aangegeven het niet oneens te zijn met die vertaling. De rechtbank overweegt dat de bewijsstukken tijdens het nader gehoor met eiseres zijn besproken en dat zij op verschillende momenten tijdens het nader gehoor de mogelijkheid heeft gehad om een toelichting op de bewijsstukken te geven. Voor zover eiseres het oneens is met de waardering van de bewijsstukken door verweerder, overweegt de rechtbank dat dit een juridisch geschilpunt is dat eiseres in deze procedure aan de rechter kan voorleggen. Dat een verschil van inzicht bestaat tussen eiser en verweerder over de bewijswaarde die aan de overgelegde documenten kan worden toegekend, maakt niet dat sprake is van en procedurele onzorgvuldigheid bij de totstandkoming van het bestreden besluit.
Geloofwaardigheid problemen met ex-partner
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verklaringen van eiseres over de vergiftiging door haar ex-partner niet ten onrechte vaag en onvoldoende onderbouwd heeft geacht. Verweerder heeft zich in dit kader niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar zus ziek zijn geworden door het eten van een vergiftigde donut van haar ex-partner. De enkele verklaring van eiseres dat een arts dit aan haar zou hebben bevestigd, heeft verweerder niet hoeven volgen nu eiseres heeft nagelaten hiervan enig bewijs te overleggen. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat eiseres geen aangifte heeft gedaan van de vermeende vergiftiging, hetgeen opmerkelijk is nu zij wel aangifte heeft gedaan van de gestelde latere bedreigingen van haar ex-partner. Alhoewel eiseres verschillende omstandigheden heeft aangedragen die zouden verklaren waarom zij ten tijde van de vergiftiging geen aangifte heeft gedaan, blijft onduidelijk waarom eiseres wel aangifte heeft gedaan van (latere) bedreigingen maar niet van een daadwerkelijke moordaanslag.
5.1.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres oppervlakkige verklaringen heeft afgelegd over de connecties van haar ex-partner met de paramilitaire groepering [groepering]. Dat de ex-partner van eiseres de Instagram pagina van deze groepering volgt, betekent niet dat daarmee aannemelijk is geworden dat hij ook een daadwerkelijke connectie heeft met [groepering] aangezien iedereen iemand op Instagram kan volgen. Verder is van belang dat eiseres haar aannames over de vermeende connecties van haar ex-partner met [groepering] slechts baseert op verklaringen van de broer van haar ex-partner. Dat die broer aangifte heeft gedaan tegen haar ex-partner, maakt nog niet aannemelijk dat haar ex-partner connecties heeft met [groepering]. De rechtbank ziet gelet hierop dan ook geen reden om deze zaak aan te houden in afwachting van nadere documentatie over de aangifte die broer van de ex-partner van eiseres heeft gedaan.
5.2.
De rechtbank overweegt verder dat eiseres in het nader gehoor heeft verklaard te vrezen voor haar ex-partner in verband met het verdelen van de erfenis. In dat licht heeft verweerder het ongerijmd kunnen vinden dat eiseres later verklaart dat de doodsbedreigingen en de opdracht haar te volgen en ontvoeren pas zijn begonnen nadat ze om een hogere alimentatie heeft gevraagd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat als de kern van het probleem is dat haar ex-partner een buitenrechtelijke dochter heeft en een erfenis verdeeld moet worden, niet valt in te zien dat de bedreigingen van eiseres pas zijn begonnen nadat zij om een hogere alimentatie heeft gevraagd. In dat kader heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat alhoewel de verklaring van eiseres over de latere agressie naar aanleiding van het conflict over de hogere alimentatie reëel is, in dat geval vaag blijft hoe dit zich verhoudt tot de eerdere verklaringen van eiseres tijdens het nader gehoor.
5.3.
Verder heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiseres over de poging tot ontvoering en de achtervolgingen vaag en oppervlakkig heeft verklaard. Met betrekking tot de ontvoering neemt eiseres aan dat het hier gaat om personen van een paramilitaire groepering, maar dit baseert zij enkel op hun uiterlijk en op het feit dat zij op dat moment alleen met haar ex-partner problemen heeft. Uit het voorgaande volgt dat dat de banden van de ex-partner van eiseres met [groepering] niet aannemelijk zijn, hetgeen afbreuk doet aan deze aannames van eiseres. Ten aanzien van de gestelde achtervolgingen van eiseres in opdracht van haar ex-partner heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat eiseres wel het gevoel kan hebben gehad achtervolgd te worden en zij daar een beveiliger van haar ex-partner kan hebben herkend, maar dit nog niet maakt dat aannemelijk is dat die achtervolging ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Ook het feit dat eiseres aangifte heeft gedaan van deze vermeende achtervolging, maakt op zichzelf niet alsnog aannemelijk dat van daadwerkelijke achtervolging sprake was.
5.4
Verweerder heeft zich ten slotte terecht op het standpunt gesteld dat eiseres na de eerste dreigementen nog een lange tijd in Colombia heeft kunnen verblijven zonder dat haar geweld is aangedaan. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat niet valt in te zien dat de ex-partner, als hij inderdaad een invloedrijk man is, eiseres niet kon bereiken terwijl zij bij haar moeder in huis binnenbleef.
6. Nu verweerder niet ten onrechte de problemen van eiseres met haar ex-partner ongeloofwaardig heeft gevonden, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of eiseres vanwege de gestelde problemen de bescherming van de Colombiaanse autoriteiten kan inroepen.
Afwijzing als kennelijk ongegrond
7. De rechtbank overweegt dat eiseres terecht betoogt dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de overwegingen 5 tot en met 5.4 volgt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres vaag en oppervlakkig heeft verklaard, maar dat maakt nog niet dat verweerder de aanvraag met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen, noch in het bestreden besluit, bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas aan eiseres tegenwerpt dat zij tegenstrijdig heeft verklaard. Dan past het niet dat verweerder vervolgens onder het kopje ‘kennelijk ongegrond’ in het bestreden besluit voor het eerst stelt dat de verklaringen tegenstrijdig zouden zijn. Verweerder heeft verder onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen tegenstrijdig of duidelijk onwaarschijnlijk zijn. Dat eiseres een deel van haar asielrelaas baseert op eigen aannames maakt niet dat sprake is van tegenstrijdige of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen.
7.1.
Omdat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft verweerder eiseres ook ten onrechte een vertrektermijn onthouden. Dit betekent dat ook de grondslag aan het inreisverbod is ontvallen en het inreisverbod van meet af aan onrechtmatig geweest.
Conclusie
8. Het beroep van eiseres is daarom gegrond. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres ten onrechte als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] volgt dat in dat geval de grondslag aan het bestreden besluit is komen te ontvallen en het bestreden besluit in zijn geheel voor vernietiging in aanmerking komt. Aangezien verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit gedeeltelijk in stand te laten. De rechtbank ziet verder aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat de vertrektermijn van eiseres, overeenkomstig artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000, vier weken bedraagt en dat deze termijn aanvangt op de dag na verzending van een afschrift van deze uitspraak aan partijen. [2] Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, nu het beroep gegrond is verklaard en er niet langer sprake is van connexiteit.
9. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven, behoudens het onthouden van een vertrektermijn, de verplichting Nederland onmiddellijk te verlaten en het inreisverbod voor de duur van twee jaar;
- bepaalt dat de vertrektermijn vier weken bedraagt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.277,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, voor zover deze ziet op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2999.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1331.