201601774/1/V2.
Datum uitspraak: 19 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 maart 2016 in zaak nr. NL16.265 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, hem de toegang tot Nederland geweigerd, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 4 maart 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling, laatstgenoemde vertegenwoordigd door mr. D.G. Metselaar, advocaat te Alkmaar, hoger beroepen ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader, zoals dat gold ten tijde van belang, is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op 29 januari 2016 is de vreemdeling krachtens artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 5, van Verordening (EG) nr. 562/2006 (PB 2006 L 105) de toegang tot Nederland geweigerd en is hij krachtens artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering in verzekering gesteld. Op 31 januari 2016 heeft de vreemdeling verzocht om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nadat de vreemdeling in vrijheid was gesteld en was overgedragen aan de afdeling 'asiel en artikel 4' van de Koninklijke Marechaussee, is onder verwijzing naar artikel 3, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) het besluit tot toegangsweigering opgeschort, dat wil zeggen dat het besluit over de toegang tot Nederland is uitgesteld voor de duur van het onderzoek in de grensprocedure (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451). Vervolgens is de vreemdeling opgenomen in de grensprocedure en is aan hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. 2.1. Het besluit van 14 februari 2016, waarbij de aanvraag van de vreemdeling in de grensprocedure krachtens artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000 is afgewezen als kennelijk ongegrond, geldt ingevolge artikel 3, zesde lid, van de Vw 2000 als besluit tot toegangsweigering (zie voormelde uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2016). Omdat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft hij de vreemdeling krachtens artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 een vertrektermijn onthouden en heeft hij krachtens artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. Ten slotte heeft de staatssecretaris aan de vreemdeling krachtens artikel 6, zesde lid, van de Vw 2000 een vrijheidsontnemende maatregel, bedoeld in het eerste en tweede lid, opgelegd.
2.2. Bij uitspraak van 2 maart 2016 in zaak nr. NL16.267 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertegen is geen hoger beroep ingesteld. De rechtmatigheid van die maatregel staat dus in rechte vast.
2.3. De rechtbank heeft, in hoger beroep onbestreden, overwogen dat hetgeen de staatssecretaris ten grondslag heeft gelegd aan zijn standpunt dat de aanvraag van de vreemdeling kennelijk ongegrond is dat standpunt niet kan dragen, het beroep om die reden gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Vervolgens heeft zij overwogen dat zij geen mogelijkheid ziet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, reeds omdat de verkorting van de vertrektermijn van de vreemdeling is gestoeld op de afwijzing van de aanvraag als kennelijk ongegrond. Zij heeft de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Beoordeling van de hoger beroepen
3. De staatssecretaris klaagt in zijn grief terecht dat de rechtbank, door hem op te dragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen, ten onrechte niet heeft onderzocht of anderszins een mogelijkheid bestaat het geschil finaal te beslechten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2999). De grief slaagt.
4. Hetgeen de vreemdeling in zijn hogerberoepschrift heeft aangevoerd over de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
Conclusie
5. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond en het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling bezien op welke wijze het geschil finaal kan worden beslecht.
Beroepstermijn, schorsende werking en recht op opvang
6. Uit de Vw 2000 volgt dat op een besluit waarbij de staatssecretaris een aanvraag van een vreemdeling krachtens artikel 30b, eerste lid, van die wet heeft afgewezen als kennelijk ongegrond andere bepalingen van toepassing zijn dan op een afwijzing krachtens artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, in die zin dat er een kortere termijn is voor het instellen van beroep (artikel 69, tweede lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000), het instellen van beroep geen schorsende werking heeft (artikel 82, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000) en - bijgevolg - dat het moment waarop het recht op opvang eindigt eerder intreedt dan wanneer de werking van het besluit hangende beroep wordt opgeschort (artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005).
6.1. De feitelijke gevolgen die het door de rechtbank vernietigde besluit van 14 februari 2016 heeft gehad, kunnen naar hun aard niet ongedaan worden gemaakt. Gelet hierop en nu uit hetgeen onder 4. is overwogen volgt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning bestaat, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in zoverre in stand blijven.
Vertrektermijn en inreisverbod
7. Uit de Vw 2000 volgt verder dat de staatssecretaris een vreemdeling, van wie hij de aanvraag krachtens artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000 heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, een vertrektermijn kan onthouden (artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000) en tegen hem - wegens het onthouden van die vertrektermijn - een inreisverbod kan uitvaardigen (artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
7.1. Hiertoe kon de staatssecretaris in dit geval echter niet overgaan, omdat hij de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Gelet hierop, en nu het besluit er geen blijk van geeft dat er voor de staatssecretaris ook andere gronden waren om de vreemdeling een vertrektermijn te onthouden, ziet de Afdeling aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat de vertrektermijn van de vreemdeling, overeenkomstig artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000, vier weken bedraagt en dat deze termijn aanvangt op de dag na verzending van een afschrift van deze uitspraak aan partijen.
7.2. Dat de staatssecretaris de vreemdeling ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden, heeft tot gevolg dat de grondslag aan het inreisverbod is ontvallen. Dat betekent dat het inreisverbod van meet af aan onrechtmatig is.
Grensprocedure en toegangsweigering
8. Ten slotte geldt dat, zolang redelijkerwijs kan worden aangenomen dat met toepassing van artikel 30b van de Vw 2000 zal worden beslist op een bij de grens ingediende aanvraag van een vreemdeling, die niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland, de behandeling ervan plaatsvindt in de grensprocedure (artikel 3.109b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000; hierna: het Vb 2000). Dat betekent dat de toepasselijkheid van artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000 een voorwaarde vormde voor de verdere behandeling van de aanvraag van de vreemdeling in de grensprocedure. Nu de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte krachtens die bepaling heeft afgewezen, kon achteraf gezien niet in de grensprocedure op de aanvraag worden beslist. De vreemdeling had, zo volgt uit artikel 3.109b, eerste lid, van het Vb 2000 en paragraaf C1/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, van rechtswege toegang tot Nederland moeten worden verleend en de aanvraag had verder in de algemene of de verlengde asielprocedure moeten worden behandeld.
8.1. Zoals ook onder 2.1. is overwogen, geldt het besluit van 14 februari 2016, waarbij de aanvraag van de vreemdeling in de grensprocedure krachtens artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000 is afgewezen als kennelijk ongegrond, als besluit tot toegangsweigering. Met de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 14 februari 2016 is dus ook het besluit tot toegangsweigering vernietigd.
Samenvatting
9. De rechtbank heeft, in hoger beroep onbestreden, overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ten onrechte krachtens artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000 heeft afgewezen als kennelijk ongegrond en het besluit van 14 februari 2016 vernietigd. Met de vernietiging van dat besluit is het besluit tot toegangsweigering eveneens vernietigd. De staatssecretaris heeft zich in dat besluit evenwel terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning bestaat. Gelet hierop en omdat de feitelijke gevolgen die het vernietigde besluit heeft gehad naar hun aard niet ongedaan kunnen worden gemaakt, ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in zoverre in stand blijven. Het inreisverbod is van meet af aan onrechtmatig, omdat het is gestoeld op het onthouden van een vertrektermijn terwijl daarvoor geen grondslag bestond. Wat die vertrektermijn betreft, ziet de Afdeling aanleiding te bepalen dat deze vier weken bedraagt en dat deze aanvangt met ingang van de dag na verzending van een afschrift van deze uitspraak naar partijen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 4 maart 2016 in zaak nr. NL16.265, voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen;
IV. bepaalt dat, voor zover het door de rechtbank vernietigde besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 14 februari 2016, V-nummer [nummer], al feitelijke gevolgen heeft gehad, de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
V. bepaalt dat de vertrektermijn vier weken bedraagt;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, griffier.
w.g. Verheij w.g. Klinkers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2017
549. BIJLAGE
Verordening (EG) nr. 562/2006 (PB 2006 L 105)
Artikel 5
1. Voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen, gelden voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden:
[…]
Artikel 13
1. Indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 5, lid 1, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en niet tot de in artikel 5, lid 4, genoemde categorieën personen behoort, wordt hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de toepassing van bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet.
[…]
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:72
[…]
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b) zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
[…]
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 3
[…]
4. Indien de grensprocedure wordt toegepast, wordt een besluit omtrent de weigering van toegang tot Nederland uitgesteld of opgeschort voor ten hoogste vier weken.
[…]
6. De beschikking waarbij een aanvraag met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling wordt genomen, niet-ontvankelijk wordt verklaard of wordt afgewezen als kennelijk ongegrond, geldt tevens als weigering van toegang in het eerste lid dan wel de herleving hiervan.
[…]
Artikel 6
1. De vreemdeling aan wie toegang is geweigerd kan worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.
2. Een ruimte of plaats, bedoeld in het eerste lid, kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
3. De vreemdeling wiens aanvraag overeenkomstig artikel 3, derde lid, wordt behandeld in de grensprocedure, kan eveneens worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats, die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
[…]
6. Onze Minister kan de maatregel, bedoeld in het eerste en tweede lid, opleggen aan de vreemdeling wiens aanvraag als bedoeld in artikel 28 in de grensprocedure is afgewezen indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert.
Artikel 30b
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
[…]
c) de vreemdeling Onze Minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.
[…]
Artikel 62
1. Nadat tegen de vreemdeling een terugkeerbesluit is uitgevaardigd dan wel, indien het een gemeenschapsonderdaan betreft, nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is geëindigd, dient hij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.
2. Onze Minister kan de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien:
[…]
b) de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
[…]
Artikel 66a
1. Onze Minister vaardigt een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland:
a) onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid;
[…]
Artikel 69
[…]
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de beroepstermijn één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28:
[…]
d) is afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b.
[…]
Artikel 82
1. De werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist;
2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien:
[…]
c) de aanvraag is afwezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, met uitzondering van artikel 30b, eerste lid, onderdeel h.
[…]
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.109b
1. Indien een vreemdeling die niet voldoet aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland, aan de grens te kennen geeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, vindt behandeling van de aanvraag in een grensprocedure plaats zolang redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hierop kan worden besloten met toepassing van artikel 30, 30a of 30b van de Wet;
[…]
Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005
Artikel 5
1. Het recht op opvang van een asielzoeker wiens asielaanvraag die recht op opvang heeft gegeven is afgewezen, eindigt indien de vertrektermijn als bedoeld in artikel 62 Vw 2000 is verstreken, tenzij:
a) de uitzetting van betrokkene ingevolge de Vw 2000 of een rechterlijke uitspraak achterwege dient te blijven, of
[…]
Vreemdelingencirculaire 2000
Paragraaf C1/2.5
[…]
Indien de IND concludeert dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de grensprocedure verder kan worden behandeld, dan wordt van rechtswege de toegang verleend en de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 opgeheven.
[…]
De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal in dit geval worden opgeschort en verder worden behandeld in de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. […]