ECLI:NL:RBDHA:2022:11418

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
NL22.18014
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 9 september 2022, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Tijdens de zitting in Breda op 28 oktober 2022 zijn zowel de eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser had de last om aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen, maar is hierin niet geslaagd. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat de autoriteiten mogen uitgaan van de goede uitvoering van verdragsverplichtingen door andere lidstaten. De door de eiser overgelegde rapporten van Amnesty International en andere organisaties gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de situatie in Italië.

De rechtbank concludeerde dat er geen reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM bestond bij overdracht aan Italië. Bovendien heeft de eiser niet voldoende feiten en omstandigheden aangedragen die zouden wijzen op een kennelijke hardheid bij overdracht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18014
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In geschil is of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich had moeten trekken.
2. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. [2] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet (langer) het geval is. Eiser is hier niet in geslaagd. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak [naam3] [3] , ligt de lat hiervoor hoog.
3. Uit de door eiser overgelegde rapporten van Amnesty International [4] , SFH/OSAR [5] en AIDA [6] is niet gebleken dat de problemen in Italië zodanig structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Italië op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [7] of artikel 3 van het EVRM. [8] Verweerder stelt terecht dat eiser niet uit persoonlijke ervaringen kan putten over de opvangvoorzieningen in Italië, nu eiser nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Italië. Daarbij stelt verweerder terecht dat eiser bij voorkomende problemen dient te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat deze eiser niet willen of kunnen helpen.
4. Verder heeft eiser nagelaten om uiteen te zetten welke feiten en omstandigheden zo bijzonder zijn dat overdracht zou leiden tot kennelijke hardheid. Verweerder heeft daarom in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan zijn discretionaire bevoegdheid om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. [9]
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2497), 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1324), 24 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1788) en 10 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:49).
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
4.Amnesty International ‘Human Rights in Europe Review of 2019’.
5.Rapport SFH/OSAR, 21 januari 2020.
6.Asylum Information Database (AIDA) country report Italy, 27 mei 2020.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Verordening (EU) nr. 604/2013.