ECLI:NL:RBDHA:2022:1131

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
NL21.19029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse minderjarige met problemen door maffia

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse minderjarige. De eiser, die problemen heeft gehad met de maffia in Marokko, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de door eiser gestelde problemen niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat eiser rechtmatig verblijf heeft gekregen door het verlenen van (voorlopig) uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit betekent dat er geen sprake is van illegaal verblijf en dat er geen terugkeerbesluit kon worden opgelegd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de besluitvorming zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Eiser had tijdens zijn asielprocedure verschillende verklaringen afgelegd over zijn verleden, waaronder mishandeling door de politie en bedreigingen door de maffia. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van eiser niet voldoende onderbouwd waren en dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de besluitvormingsprocedure en de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas verworpen.

De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij in gevaar verkeerde en dat de afwijzing van zijn asielaanvraag terecht was. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.C. ten Hoopen. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19029

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Verbaas).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Voorts heeft verweerder eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Wel heeft verweerder eiser op grond van artikel 64 van de Vw 2000 voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 voor een periode van maximaal zes maanden van 2 december 2021 tot 2 juni 2022 of zoveel korter, als eerder op de ambtshalve beoordeling is beslist.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2021 op zitting behandeld. Eisers gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, omdat eiser niet aanwezig was.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voortgezet op 6 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het navolgende.
1.1.
Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
1.2.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Hij is in 2011, toen hij zeven jaar oud was, in de problemen geraakt doordat hij is opgepakt voor het smokkelen van hasj. Hij heeft hasj gesmokkeld voor zijn vader, die dit deed voor of in samenwerking met de maffia. Eiser is door de politie mishandeld. Onder druk heeft hij toen verklaringen afgelegd over de smokkel door zijn vader en de maffia. Om die reden wordt hij nog steeds gezocht door de maffia. De maffia heeft uit wraak in 2013 het huis van eiser afgebrand en in 2021 zijn vader vermoord.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst en verweerder de door eiser gestelde problemen niet geloofwaardig acht. Voorts heeft verweerder ambtshalve besloten eiser geen verblijfsvergunning regulier te verlenen. Wel heeft verweerder in afwachting van de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 eiser uitstel van vertrek verleend op grond van dit artikel voor een periode van maximaal zes maanden, van 2 december 2021 tot 2 juni 2022 of zoveel korter als eerder op de ambtshalve beoordeling is beslist. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat het verlenen van uitstel van vertrek tot gevolg heeft dat eiser voor de duur van het verleende uitstel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, eerste lid, onder j, van de Vw 2000 en dat het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag daarom niet geldt als terugkeerbesluit.
3. Eiser vindt in de eerste plaats dat de besluitvormingsprocedure niet zorgvuldig is geweest. Volgens hem heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere feiten en omstandigheden die zijn gebleken tijdens de gehoren en uit de correcties en aanvullingen. Eiser is minderjarig. Hij heeft pijn aan zijn been en als gevolg daarvan heeft hij slaapproblemen en last van vermoeidheidsklachten. Ook gebruikt hij medicatie waar je suf van kan worden. Voorts wijst eiser op de lange duur van het gehoor en de inzet van een telefonische tolk daarbij. Verder heeft eiser aangegeven dat hij zich slecht voelt sinds hij heeft gehoord van het overlijden van zijn vader. Ten slotte vindt hij dat er onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat hij een onstabiel leven heeft, wat van invloed is op zijn ontwikkeling, en dat hij in feite een jongen van de straat is.
3.1.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat de besluitvorming zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft zijn besluit terecht gebaseerd op de verklaringen van eiser in het nader gehoor. Uit het advies van Medifirst blijkt dat eiser gezondheidsklachten heeft, waarbij hij moeite heeft met lang zitten en dat hij geopereerd gaat worden. Gesteld noch gebleken is dat verweerder bij het nader gehoor geen rekening heeft gehouden met het advies van Medifirst. Verweerder heeft het nader gehoor in blokken opgedeeld en tussendoor pauzes gehouden. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser niet lang kan zitten. De rechtbank is van oordeel dat de overige door eiser geschetste feiten en omstandigheden niet maken dat verweerder niet heeft kunnen uitgaan van eisers verklaringen in het nader gehoor. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt niet dat de tolk haar werk telefonisch niet goed heeft kunnen doen. Het gehoor was opgedeeld in blokken met pauzes en de tolk heeft zelf geen opmerkingen gemaakt over de duur van het tolken. Voorts heeft eiser niet met een medisch stuk onderbouwd dat hij, gelet op zijn medische situatie, achteraf gezien niet gehoord kon worden. Dat eiser pijnklachten heeft en zich moe voelde en dat hij zich slecht voelde vanwege het verlies van zijn vader heeft verweerder zonder nadere onderbouwing met medische stukken onvoldoende kunnen achten om niet van eisers verklaringen in het nader gehoor uit te gaan. Verweerder heeft in dit verband kunnen afgaan op het advies van Medifirst waarin deze aspecten niet worden benoemd. Verweerder heeft zonder medische stukken geen aanleiding hoeven zien een nieuw advies aan Medifirst te vragen. Ten slotte heeft verweerder blijkens het nader gehoor voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Zoals eisers gemachtigde ook heeft erkend zijn de vragen op een begrijpelijke manier aan eiser gesteld. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd in welke zin verweerder bij de besluitvorming meer met de door hem vermelde feiten en omstandigheden rekening had moeten houden en wat gelet op eisers referentiekader ten onrechte is tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Voorts stelt eiser dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat verweerder ter zitting het vermelde in het bestreden besluit dat Ceuta tot Marokko behoort heeft laten vallen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat de politie eiser en zijn broertje, toen zij zeven en zes jaar oud waren, een meldplicht heeft opgelegd, waarbij zij zich twee keer in de week moesten melden en niet naar buiten mochten na half negen ’s avonds, en deze maatregel zeven of acht jaar heeft gehandhaafd. Uit objectieve informatie over Marokko blijkt immers dat de minimale leeftijd voor strafrechtelijke aansprakelijkheid in Marokko twaalf jaar is. Eiser heeft dit ter zitting ook aangegeven. Voorts heeft verweerder het ongerijmd kunnen achten dat eiser van 2011 tot 2018 zou hebben voldaan aan de meldplicht, terwijl de maffia naar hem op zoek was en de politie volgens eiser geen bescherming kon bieden. Dat Oujda een stad is met veel steegjes maakt dit niet anders. Dat de meldplicht een beschermingsmaatregel zou zijn heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Ook de stelling dat de infrastructuur van de stad, met zijn vele stegen, hielp om aan de maffia te ontkomen en de inwoners van de stad onrustig werden als de maffia in de stad kwamen en de politie dan meteen kwam, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten. Eiser stelt immers dat hij zeven jaar zich twee maal per week heeft gemeld bij de politie zodat niet valt in te zien hoe hij nooit door de maffia is gevonden. Daarnaast heeft verweerder het onwaarschijnlijk kunnen achten dat de maffia inmiddels bijna tien jaar lang op zoek zouden zijn naar eiser, die als kind van zeven jaar oud iets over de maffia zou hebben gezegd bij de politie.
Voorts heeft verweerder het ongerijmd kunnen vinden dat de maffia pas twee jaar nadat eiser hen bij de politie had verlinkt wraak zouden hebben genomen door het laten afbranden van het huis van eiser. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat eiser kennis had van documenten, waaruit blijkt dat de maffia eerst waren gevlucht naar Turkije of Italië en zij pas in 2013 hun criminele activiteiten konden voortzetten.
Voorts heeft verweerder bij zijn standpunt kunnen betrekken dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat hij ook via Facebook zou zijn bedreigd door de maffia. Verweerder heeft het verder ongerijmd kunnen vinden dat eiser foto’s van zichzelf op herkenbare locaties in Marokko zou plaatsen op Facebook, terwijl hij weet dat de maffia hem al zo lang zoeken en willen doden. Ook heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft weten te maken hoe de maffia steeds achter zijn wisselende accounts kwamen. Verweerder heeft eisers verklaringen vaag en summier kunnen achten.
Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vader is vermoord. Verweerder heeft het onwaarschijnlijk kunnen achten dat de maffia na tien jaar nog wraak zouden nemen voor
wat een kind van 7 jaar bij de politie heeft verklaard. Eiser heeft geen documenten overgelegd waaruit de moord op zijn vader blijkt. Uit de foto van een graf die eiser heeft overgelegd blijkt, voor zover gevolgd kan worden dat dit het graf van zijn vader betreft, niet dat moord de doodsoorzaak was. Het document van het ziekenhuis van het overlijden van zijn vader, dat zijn tante heeft, heeft eiser niet overgelegd. Eisers verklaring ter zitting dat het document nu bij de politie ligt, omdat de politie een autopsie zou willen laten verrichten in verband met het onderzoek naar de moord op zijn vader, heeft verweerder bevreemdend kunnen vinden. Nu verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser over de overige aspecten van zijn gestelde problemen niet geloofwaardig heeft verklaard, heeft verweerder eiser niet ten onrechte ook niet gevolgd in zijn verklaringen over de dood van zijn vader.
4.2.
Nu eiser afkomstig is uit een land dat door verweerder als een veilig land van herkomst is aangemerkt en eiser tegen deze aanwijzing als veilig land van herkomst geen gronden heeft ingediend, heeft verweerder de asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
5. Ten slotte stelt eiser dat verweerder met het bestreden besluit niet heeft voldaan aan het bepaalde in het arrest T.Q. tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 (ECLI:C:2021:9) wat betreft het bieden van zekerheid aan niet-begeleide minderjarige vreemdelingen over hun wettelijke status en toekomst. Het toegekende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is volgens eiser niet gelijk te stellen aan statusverlening en daarmee gepaard gaand perspectief, vereist door het Hof van Justitie in T.Q. als geen terugkeerbesluit wordt opgelegd. Eiser beroept zich op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 15 maart 2021 met nummer ECLI:NL:RBDHA:2021:2376 en van 30 november 2021 met nummer ECLI:NL:RBDHA:2021:13174.
5.1.
De rechtbank overweegt dat eiser met het door verweerder ambtshalve verleende uitstel van vertrek in afwachting van de beoordeling van de toepasselijkheid van artikel 64 van de Vw 2000 rechtmatig verblijf is verleend op grond van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000. Van illegaal verblijf in Nederland is tijdens dit uitstel van vertrek geen sprake. Verweerder heeft eiser daarom bij het bestreden besluit geen terugkeerbesluit kunnen opleggen, nu een dergelijk besluit de vaststelling van illegaal verblijf behelst. De rechtbank ziet hiervoor bevestiging in artikel 6, vierde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) op grond waarvan de lidstaten te allen tijde in schrijnende gevallen, om humanitaire of om andere redenen kunnen beslissen een onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven. In dat geval wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Indien al een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, wordt het ingetrokken of opgeschort voor de duur van de geldigheid van de verblijfsvergunning of andere vorm van toestemming tot legaal verblijf. Uit dit artikel volgt dat wanneer een lidstaat een andere vorm van toestemming tot verblijf geeft, zoals in het geval van eiser het rechtmatige verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 na het verlenen van (voorlopig) uitstel van vertrek, er geen terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd. Van strijd met de zekerheid die in het arrest T.Q. wordt vereist voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen is naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheid, met het verlenen van een tijdelijk verblijfsrecht, geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de datum van bekendmaking.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.