Overwegingen
1. Eisers stellen te zijn geboren op [Geboortedatum 1] en [Geboortedatum 2] en van Noord- Koreaanse nationaliteit te zijn. Op 1 september 2021 hebben zij aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag van eiseres ziet tevens op hun kinderen [Naam 3] (geboren [Geboortedatum 3]) en [Naam 4] (geboren [Geboortedatum 4]).
2. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.1 Verweerder heeft de verklaringen van eisers over hun problemen in Noord-Korea geloofwaardig bevonden.
1. Vreemdelingenwet 2000.
Verweerder concludeert echter dat eisers van rechtswege ook de Zuid-Koreaanse nationaliteit bezitten en dat Noord-Koreanen in Zuid-Korea als eigen onderdanen worden beschouwd. Eisers hebben geen gegronde redenen om te vrezen voor vervolging of ernstige schade in Zuid-Korea, zodat eisers zich daar veilig kunnen vestigen.
3. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat Zuid-Korea voor hen niet als een veilig vestigingsalternatief kan worden gezien. In hun aanvullend beroepschrift van 12 juli 2022 stellen zij dat zij vrezen bij gedwongen vestiging in Zuid-Korea terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, wat een schending oplevert van artikel 3 van het EVRM2 en artikel 4 van het Handvest.3 Daarnaast hebben eisers in het aanvullend beroepschrift van 12 juli 2022 gewezen op de gevolgen voor hun nog in Noord-Korea verblijvende familieleden indien eisers zich (moeten) vestigen in Zuid-Korea. Eisers stellen in dat verband dat er in Zuid-Korea veel Noord-Koreaanse spionnen zijn en dat daarmee een reëel risico bestaat dat de Noord-Koreaanse autoriteiten op de hoogte zullen raken van hun verblijf in Zuid-Korea. Zij vrezen dat vervolgens hun familie in Noord-Korea onderworpen zal worden aan bij artikel 3 van het EVRM verboden handelingen. Eisers hebben ter nadere onderbouwing van hun standpunt informatie overgelegd van prof. R.E. Breuker, hoogleraar Koreastudies aan de Universiteit van Leiden (hierna: Breuker).
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Vast staat dat eisers als (Zuid-)Koreaanse onderdanen het recht hebben om zich in Zuid-Korea te vestigen. Voor zover zij in de gronden van beroep hebben aangevoerd dat zij in Zuid-Korea persoonlijk vrezen om terecht te komen in een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, hebben zij ter zitting gesteld dat zij die persoonlijke vrees niet aannemelijk kunnen maken.
5. Verweerder moet bij het beantwoorden van de vraag of in redelijkheid van een Noord-Koreaanse vreemdeling kan worden verwacht dat hij zich onder de bescherming van de Zuid-Koreaanse autoriteiten stelt alle door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden betrekken, waaronder de mogelijke gevolgen die vestiging van de vreemdeling in Zuid-Korea kan hebben voor zijn in Noord-Korea achtergebleven familieleden.4
6. Verweerder heeft zijn besluit onder meer gebaseerd op de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 6 november 2013 (kenmerk DCM/MA-2013/257). Daarin wordt onder punt 7 vermeld dat in Noord-Korea verblijvende familie van overlopers negatieve gevolgen kunnen ondervinden bij vestiging in Zuid-Korea. Dit hangt vooral af van de status en het niveau van de overloper. Een hooggeplaatste of waardevolle overloper brengt zijn familie ernstiger in gevaar dan een gewone burger. Het feit is echter dat er zoveel mensen vluchten dat het regime onmogelijk al hun familieleden kan straffen, ook wanneer de autoriteiten ontdekt hebben dat er mensen gevlucht zijn.
2 Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7. De Afdeling heeft geoordeeld5 dat uit deze brief volgt dat de aandacht van Noord- Koreaanse spionnen in Zuid-Korea in het bijzonder is gericht op de categorie hooggeplaatste, dan wel voor het Noord-Koreaanse regime waardevolle personen in Zuid- Korea en dat familieleden van deze categorie personen ernstige gevolgen kunnen ondervinden ingeval de desbetreffende persoon in Zuid-Korea wordt ontdekt.
De Afdeling heeft verder in haar uitspraak van 4 juni 20156 geoordeeld dat uit de door partijen in die zaak overgelegde stukken weliswaar kon worden opgemaakt dat in Zuid- Korea Noord-Koreaanse spionnen actief zijn, maar dat, mede gelet op het aantal inwoners van Zuid-Korea, daaruit niet kan worden opgemaakt dat het gaat om aantallen die op zichzelf duiden op een reëel risico op ontdekking van iedere uit Noord-Korea afkomstige vreemdeling die zich in Zuid-Korea vestigt.
8. Breuker schrijft in zijn door eisers overgelegde brief van 6 juli 2015 dat het risico om gedetecteerd te worden bij het aanvragen van politiek asiel en de Zuid-Koreaanse nationaliteit relatief groot is vanwege het feit dat Noord-Koreanen opvallen in Zuid-Korea; vanwege de meermalen aangetoonde aanwezigheid van informanten of agenten van de Noord-Koreaanse veiligheidsdiensten in Zuid-Korea; vanwege voorvallen uit het verleden waarbij vluchtelingen zijn vermoord, ontvoerd, bedreigd of geïntimideerd door (afgevaardigden van) de Noord-Koreaanse veiligheidsdiensten.
Deze rechtbank heeft deze brief reeds eerder7 beoordeeld. Daarbij is niet alsnog aannemelijk geacht dat alle in Zuid-Korea verblijvende Noord-Koreanen gegronde vrees hebben om te worden gedetecteerd en vervolgens in de negatieve aandacht komen te staan van de Noord- Koreaanse autoriteiten. Ook nu ziet de rechtbank geen reden voor dit oordeel. De brief spreekt slechts in het algemeen over een
relatiefgroot risico en gaat daarbij niet verder op het risico voor de doorsnee Noord-Koreaan in Zuid-Korea, terwijl de brief anderzijds bevestigt dat de aandacht van de Noord-Koreaanse autoriteiten niet in de eerste plaats naar hen uitgaat.
9. In de door eisers overgelegde brief van Breuker van 9 september 2022 schrijft deze dat zijn standpunt in grote lijnen onveranderd is gebleven ten opzichte van de eerdergenoemde brief. Hij merkt op dat van ruwweg 3% van de Noord-Koreanen die zich in Zuid-Korea hebben gevestigd (ongeveer 33.000) niet bekend is waar zij zich bevinden. Het vermoeden is dat een deel van hen onder dwang is gerepatrieerd naar Noord-Korea, al dan niet doordat de Noord-Koreaanse staat in Noord-Korea achtergebleven familieleden onder druk heeft gezet. Daarnaast herhaalt Breuker dat de Noord-Koreaanse gemeenschap in Zuid- Korea tevens geïnfiltreerd is geraakt door Noord-Koreaanse agenten. Hij spreekt over “een behoorlijke aanwezigheid in Zuid-Korea” van de Noord-Koreaanse veiligheidsdienst.
Ook deze informatie bevat naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat iedere Noord-Koreaan in Zuid-Korea, ongeacht diens status of de status van zijn familieleden, moet verwachten dat hij zal worden opgespoord door de Noord-Koreaanse autoriteiten en dat hij daardoor in de negatieve belangstelling zal komen te staan.
10. Voor zover Breuker in de brief van 9 september 2022 verwijst naar een veranderde houding van de Zuid-Koreaanse staat ten opzichte van Noord-Koreaanse ballingen
7 Zie uitspraken van 3 november 2016 ECLI:NL:RBZW B:2016:6808 en 19 juli 2018 (ECLI:NL:RBZW B:2018:5297).
gedurende het bewind van Zuid-Koreaanse president Moon Jae, volgt daaruit niet een specifiek verhoogd risico voor eisers. De door Breuker genoemde deportatie van Noord- Koreanen betrof twee van moord verdachte vissers. De door Breuker genoemde uitlatingen van de speciale rapporteur van de VN voor mensenrechten in Noord-Korea hielden verband met de vrijheid van meningsuiting van Noord-Koreaanse politieke activisten in Zuid-Korea.
11. De brieven van Breuker bevatten ook overigens geen informatie die betrekking heeft op de situatie van eisers en waaruit hun persoonlijke risico kan worden afgeleid. Uit de door eisers afgelegde verklaringen volgt evenmin dat zij in de bijzondere belangstelling staan of zullen komen te staan van de Noord-Koreaanse autoriteiten. Zij hebben niet gesteld dat zij zijn aan te merken als prominente of hooggeplaatste personen of personen die over voor de Noord-Koreaanse staat gevoelige kennis beschikken. Eisers hebben ook niet gesteld dat hun in Noord-Korea achtergebleven familieleden dusdanige vooraanstaande posities hebben (bekleed) dat de Noord-Koreaanse autoriteiten bijzondere belangstelling voor eisers zullen hebben.
12. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat de problemen van eisers in Noord-Korea niet leiden tot inwilliging van hun asielaanvraag, aangezien eisers zich veilig kunnen vestigen in Zuid-Korea.
13. De beroepen zijn ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.