In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2022 uitspraak gedaan over de ambtshalve intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eiser, die de Iraakse nationaliteit heeft. Eiser had op 5 november 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 25 juni 2020 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare reden was voor deze termijnoverschrijding. Eiser stond sinds 4 juni 2019 geregistreerd in de Registratie Niet Ingezetenen (RNI) en had geen adreswijziging doorgegeven aan de verweerder. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van het besluit op de voorgeschreven wijze had plaatsgevonden, ondanks dat eiser in het buitenland verbleef. Eiser had geen goede reden voor de termijnoverschrijding, aangezien hij niet had onderbouwd dat hij psychisch in de war was en niet in staat om een adreswijziging door te geven. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat zij geen inhoudelijk oordeel kon geven over de zaak. Eiser kreeg geen proceskosten vergoed.