ECLI:NL:RBDHA:2022:11056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.17482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve intrekking van verblijfsvergunning asiel en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2022 uitspraak gedaan over de ambtshalve intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eiser, die de Iraakse nationaliteit heeft. Eiser had op 5 november 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 25 juni 2020 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare reden was voor deze termijnoverschrijding. Eiser stond sinds 4 juni 2019 geregistreerd in de Registratie Niet Ingezetenen (RNI) en had geen adreswijziging doorgegeven aan de verweerder. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van het besluit op de voorgeschreven wijze had plaatsgevonden, ondanks dat eiser in het buitenland verbleef. Eiser had geen goede reden voor de termijnoverschrijding, aangezien hij niet had onderbouwd dat hij psychisch in de war was en niet in staat om een adreswijziging door te geven. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat zij geen inhoudelijk oordeel kon geven over de zaak. Eiser kreeg geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17482
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Met het besluit van 25 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder:
  • de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiser ingetrokken, met terugwerkende kracht tot 5 december 2019;1
  • geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend;2
  • geen uitstel van vertrek verleend.3
Eiser heeft op 5 november 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Op 15 februari 2022 heeft de rechtbank een nadere reactie gevraagd aan partijen over onder meer de ontvankelijkheid van het beroep. Eiser heeft achtereenvolgens op 17 februari 2022 en 1 maart 2022 nadere beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft gereageerd met het briefverweer van 25 februari 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde, zijn dochter en een vriend. Ook was de tolk de heer S. Issa aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
1. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw en artikel 3.6a Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3 Op grond van artikel 64 van de Vw.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1966. In het verleden hebben verschillende juridische procedures gespeeld over de verblijfsstatus van eiser. Hij heeft een verblijfsvergunning asiel gekregen, die door verweerder is verlengd van
30 november 2017 tot 30 november 2022.
2. Verweerder heeft geconstateerd dat eiser van 4 juni 2019 tot het bestreden besluit geregistreerd heeft gestaan in de Registratie Niet Ingezetenen (RNI), wat betekent dat hij na uitschrijving niet op een ander adres in Nederland is geregistreerd.
3. Op 13 mei 2020 heeft verweerder een aangetekende brief naar het laatst bekende adres van eiser verzonden ( [adres] , [plaats] ). Eiser is in deze brief gevraagd contact op te nemen met de IND en aan te geven wat zijn huidige woon- en verblijfplaats is. Ook is verzocht kenbaar te maken of hij nog bescherming van de Nederlandse staat nodig heeft. Eiser is gevraagd binnen twee weken na de datum van de brief te reageren. Er is geen reactie ontvangen op de brief.
4. Daarna is op 4 juni 2020 per aangetekende brief het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel aan eiser verzonden. Hierin is ook het voornemen opgenomen niet ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en geen uitstel van vertrek te verlenen. Eiser is met dit voornemen in de gelegenheid gesteld schriftelijk zijn zienswijze naar voren te brengen. Het voornemen is echter op 16 juni 2020 ongeopend per retourpost door verweerder ontvangen.
5. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Dit is op 25 juni 2020 per aangetekende post naar eiser verzonden, dat wil zeggen naar het adres [adres] , [plaats] . Op verzoek van de gemachtigde van eiser is aan hem een afschrift van het besluit gezonden op 3 november 2021. Het beroep is digitaal door de rechtbank ontvangen op 5 november 2021.
Standpunt van verweerder over de ontvankelijkheid van het beroep
6. Verweerder vindt dat eisers beroep niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend. Eiser staat sinds 4 juni 2019 ingeschreven in de RNI en heeft geen nieuw adres doorgeven aan verweerder. Verweerder heeft het besluit van 25 juni 2020 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt door het aangetekend naar eisers laatst bekende adres ( [adres] , [plaats] ) te sturen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar paragraaf C1/3 in combinatie met C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Standpunt van eiser over de ontvankelijkheid van het beroep
7. Eiser is het hier niet mee eens. Hij vindt dat het besluit pas op 3 november 2021 (toen het aan zijn gemachtigde werd gestuurd) op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dat de beroepstermijn (dus) toen pas is gaan lopen. Zijn beroepschrift van 5 november 2021 is daarom op tijd ingediend.
8. Eiser heeft de volgende argumenten gegeven waarom hij vindt dat het besluit van 25 juni 2020 niet toen al op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt:
het kan eiser in redelijkheid niet worden verweten dat hij geen adreswijziging heeft doorgeven, want hij was in de periode dat hij in 2019 zijn huis heeft verlaten en (in Irak) op zoek ging naar zijn kinderen psychisch in de war. Voor zover sprake is een termijnoverschrijding, is deze daarom verschoonbaar.
toen het voornemen en het bestreden besluit werden verzonden, wist verweerder al dat eiser in het buitenland en niet meer op het adres aan de [adres] verbleef; toezending aan dit laatst bekende adres was daarom geen effectieve manier van bekendmaking van het bestreden besluit. De bekendmaking had moeten plaatsvinden door een publicatie van het besluit in de Staatscourant.4

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank oordeelt eerst over de vraag of het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Het antwoord op deze vraag is: ja. Ook de toezending van het besluit naar het laatst bekende adres (zoals geregistreerd in de BRP) kan een andere geschikte wijze van bekendmaking zijn in de zin van artikel 3:41, tweede lid, van de Awb. Dit geldt ook als het bestuursorgaan weet dat dit adres onjuist is. Dat eiser geen adreswijziging heeft doorgegeven aan verweerder en daardoor brieven heeft gemist, komt voor zijn risico. Dit is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in vreemdelingenzaken.5
10. De beroepstermijn was dus al verstreken toen het beroepschrift werd ingediend. De rechtbank beoordeelt vervolgens of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het antwoord op die vraag is: nee. Eiser stelt dat hij zodanig psychisch in de war was toen hij uit Nederland vertrok dat hij niet in staat was om een adreswijziging door te geven aan verweerder. Maar eiser heeft dit niet onderbouwd. De rechtbank kan dit in ieder geval niet afleiden uit de informatie van de huisarts en de psychiater waar eiser naar heeft verwezen. 6 Daaruit blijkt namelijk alleen dat eiser in oktober 2018 met depressieve klachten door zijn huisarts is doorverwezen naar de psychiater. Nadere psychiatrische diagnostiek heeft niet plaatsgevonden omdat eiser niet op de afspraken bij de psychiater verscheen. Zijn dossier is daarom in maart 2019 afgesloten. Hieruit blijkt niet dat eiser zó in de war was dat hij geen adreswijziging kon doorgeven aan verweerder. Bovendien was eiser in 2019 kennelijk wel in staat om zelfstandig naar Irak te reizen en heeft hij ook nadat hij in Irak was aangekomen en zijn kinderen had teruggevonden, geen adreswijziging doorgegeven aan verweerder.
11. De conclusie is dat het beroep te laat is ingediend en dat eiser daar geen goede reden voor heeft. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank geen oordeel mag geven over de inhoud van de zaak. Eiser krijgt zijn proceskosten niet vergoed.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
4 Op grond van artikel 3:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5 Vergelijk bijvoorbeeld ABRvS 1 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV2401, en 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2488.
6 Producties 10 en 11 bij de aanvullende beroepsgronden van 17 februari 2022.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
14 maart 2022
en zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl
Mr. J.G. Nicholson S. van den Broek
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces- verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State.