201202113/1/A1.
Datum uitspraak: 7 november 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2012 in zaak nr. 11/3394 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois.
Bij besluit van 1 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur zijn beslissing om jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het op 1 januari 2008 ontmantelen van een hennepkwekerij in de woning aan de [locatie] te Rotterdam (hierna: de woning) op schrift gesteld. Daarbij heeft het college bepaald dat de aan de bestuursdwang verbonden kosten voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 29 juni 2011 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 16 januari 2012, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 20 januari 2012, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2012, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.S. Wijling, advocaat te Rotterdam, is verschenen.
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur zijn bezwaarschrift ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat het besluit van 1 februari 2008 niet overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb is bekendgemaakt, zodat de bezwaartermijn niet eerder is aangevangen dan nadat hij op 12 mei 2011 bekend werd met de inhoud van het besluit. Vervolgens is binnen zes weken bezwaar gemaakt, aldus [appellant]. In dit verband voert [appellant] aan dat dS+V (dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting) bij de ontruiming van de hennepkwekerij op 1 januari 2008 onder meer foto's heeft genomen van in de woning aangetroffen poststukken, waaruit blijkt dat [appellant] op 29 december 2006 in Duitsland in voorlopige hechtenis is genomen. Het dagelijks bestuur had op grond daarvan redelijkerwijs kunnen weten dat [appellant] niet langer in de woning woonachtig was en had niet zonder meer kunnen volstaan met toezending van het besluit aan het in de Gemeentelijke Basisadministratie (hierna: GBA) opgenomen adres.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur niet had mogen besluiten tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar zonder hem te horen.
1.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur het besluit van 1 februari 2008 door toezending daarvan aan het in de GBA opgenomen adres van [appellant] op de daarvoor voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat [appellant], door de inschrijving in het GBA-register ongewijzigd te laten gedurende zijn detentie in Duitsland, het risico heeft genomen dat hem correspondentie als hier aan de orde niet zou bereiken. De omstandigheid dat één van de door dS+V tijdens de ontruiming genomen foto's van in de woning aangetroffen poststukken een brief toont waaruit blijkt dat [appellant] op 29 december 2006 in voorlopige hechtenis is genomen, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur ten tijde van het nemen van het besluit van 1 februari 2008 niet langer mocht uitgaan van de juistheid van het in de GBA opgenomen adres, omdat die brief niet aangeeft tot wanneer deze hechtenis zou duren. Dat de verhuurder van de woning [appellant] wel heeft getraceerd in Duitsland leidt evenmin tot het oordeel dat het dagelijks bestuur wist of had moeten weten dat [appellant] niet op voormeld adres woonde en verder onderzoek naar de verblijfplaats van [appellant] had moeten doen. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting bij de rechtbank onweersproken gesteld dat het bij grote woningcorporaties geen navraag doet naar huurders.
Het dagelijks bestuur heeft in het in bezwaar aangevoerde terecht geen aanleiding gezien om [appellant] voorafgaand aan het nemen van het besluit van 29 juni 2011 te horen. Nu binnen de bezwaartermijn gerekend vanaf de dag dat het besluit van 1 februari 2008 aan [appellant] is verzonden geen bezwaren zijn ingediend en [appellant], buiten de hierboven besproken en niet tot verschoonbaarheid leidende redenen, niet heeft gesteld dat en waarom sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het dagelijks bestuur het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft geacht.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012