ECLI:NL:RVS:2012:BV2401

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103818/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na niet verschijnen bij geschiktheidsonderzoek

In deze zaak gaat het om de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de appellant door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op 30 september 2008. Het CBR heeft deze beslissing genomen omdat de appellant niet is verschenen voor een geschiktheidsonderzoek op 13 september 2008, zonder geldige reden. Het bezwaar van de appellant tegen deze ongeldigverklaring werd door het CBR niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank Arnhem heeft op 25 februari 2011 de uitspraak van het CBR bevestigd, waarop de appellant hoger beroep heeft ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 1 februari 2012 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog dat de bekendmaking van het besluit van het CBR op de juiste wijze had plaatsgevonden, aangezien het besluit naar het laatst bekende adres van de appellant was gestuurd. De appellant betoogde dat het CBR had moeten weten dat hij niet meer op dat adres woonde, maar de Raad van State oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om een adres te kiezen waar hij post kon ontvangen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de termijnoverschrijding voor het indienen van bezwaar niet verschoonbaar was, en dat het CBR het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren bleef daarmee in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

201103818/1/A3.
Datum uitspraak: 1 februari 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 februari 2011 in zaak nr. 10/2186 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2008 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard voor alle categorieën.
Bij besluit van 20 mei 2010 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 februari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 april 2011.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.H.M. Essink, advocaat te Nijmegen, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de bekendmaking, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Bij het besluit van 30 september 2008 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard, omdat hij naar het oordeel van het CBR niet de vereiste medewerking heeft verleend aan een onderzoek naar de geschiktheid in de zin van artikel 132 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: het geschiktheidsonderzoek). Het CBR heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] zonder geldige reden van verhindering niet op 13 september 2008 bij het geschiktheidsonderzoek is verschenen. Het CBR heeft het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de termijn voor het maken van bezwaar is ontvangen. Van gronden waarop de termijnoverschrijding kan worden verschoond, is volgens het CBR niet gebleken.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 30 september 2008 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, althans dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is. Hij voert daartoe aan dat het CBR het besluit heeft gestuurd naar het adres Ganzenheuvel 35 te Nijmegen, hoewel hij daar niet woonde. Het CBR had dat kunnen weten, aangezien het aangetekend naar dat adres gestuurde besluit waarbij het geschiktheidsonderzoek is opgelegd en de aangetekend naar dat adres gestuurde brief waarbij hij is opgeroepen voor het geschiktheidsonderzoek, beide zijn teruggekomen met de melding 'vertrokken'. Daarnaast is in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Nijmegen (hierna: de GBA) vermeld dat hij sinds 28 augustus 2008 niet meer op dat adres woonde. Gezien de gevolgen van de ongeldigverklaring, in verband waarmee het besluit als een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) moet worden aangemerkt, was temeer aanleiding voor het CBR om zich ertoe in te spannen dat het besluit hem zou bereiken, aldus [appellant].
2.3.1. Volgens de GBA woonde [appellant] tot 28 augustus 2008 op het adres Ganzenheuvel 35 te Nijmegen en is hij met ingang van die datum vertrokken naar een onbekende bestemming. Derhalve kon het CBR het besluit van 30 september 2008 niet overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendmaken door uitreiking dan wel toezending van dat besluit aan [appellant]. Ingevolge het tweede lid van dat artikel diende de bekendmaking van het besluit op een andere geschikte wijze te geschieden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het CBR op grond van die bepaling het besluit naar het laatst bekende adres van [appellant] mocht sturen. Dat toezending van het besluit naar het laatst bekende adres in een geval als het onderhavige een geschikte wijze van bekendmaking is, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2006 in zaak nr.
200508776/1. De Afdeling neemt voorts in aanmerking dat het op de weg lag van [appellant] om een adres te kiezen waar voor hem bestemde geschriften hem zouden bereiken. Gelet hierop, vormen de gestelde ingrijpende gevolgen van het besluit van 30 september 2008 geen reden om de door het CBR gekozen wijze van bekendmaking ongeschikt te achten. De Afdeling merkt daarbij op dat, zoals is overwogen in de uitspraak van 15 januari 2001 in zaak nr. 200003188/1 (www.rechtspraak.nl), de ongeldigverklaring van een rijbewijs geen 'criminal charge' is in de zin van artikel 6 van het EVRM.
2.3.2. Aangezien het besluit van 30 september 2008 naar het adres Ganzenheuvel 35 te Nijmegen is verzonden, is dat besluit, gelet op het vorenoverwogene, op die datum bekendgemaakt. [appellant] heeft op 11 mei 2010 en derhalve niet overeenkomstig de artikelen 6:7 tot en met 6:9 van de Awb binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft deze termijnoverschrijding terecht niet verschoonbaar geacht. [appellant] heeft aan zichzelf te wijten dat het besluit van 30 september 2008 is gestuurd naar een adres waar hij niet meer woonde, nu hij heeft nagelaten een adres te kiezen waar voor hem bestemde geschriften konden worden bezorgd.
2.3.3. Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het CBR het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012
582-730.