ECLI:NL:RBDHA:2022:10986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 22/3418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontslagverzoek met toekenning van een gegarandeerd minimum inkomen voor deeltijdmedewerker

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een fysiotherapeut werkzaam bij de staatssecretaris van Defensie, en de verweerder over de afwijzing van een ontslagverzoek met toekenning van een gegarandeerd minimum inkomen (GMI). Eiser, die sinds 1 juni 1996 in dienst is, had een verzoek ingediend om ontslag voor 14 uur per week met een GMI. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, waarna eiser met ingang van 1 februari 2022 eervol werd ontslagen voor de volledige omvang van zijn aanstelling van 38 uur wegens overtolligheid. Eiser stelde dat de regelgeving ook voor deeltijders een GMI zou moeten toestaan en dat verweerder ongerechtvaardigd onderscheid maakte tussen deeltijders en voltijders.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de regelgeving niet voorziet in een GMI voor medewerkers met een deeltijdaanstelling van 24 uur. Verweerder heeft gemotiveerd dat een GMI alleen is bedoeld voor medewerkers die volledig vertrekken en dat het niet mogelijk is om een GMI te ontvangen terwijl men in deeltijd blijft werken. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het ontslagverzoek door verweerder op juiste gronden was gedaan en dat er geen reden was om het bestreden besluit te vernietigen. Eiser heeft geen voldoende gespecificeerde beroepsgronden ingediend tegen het overtolligheidsontslag, waardoor de rechtbank de juistheid van dit ontslag bevestigde.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de regelgeving omtrent GMI en de rechten van deeltijdmedewerkers binnen de defensiesector.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3418
uitspraak van de enkelvoudige militaire kamer van 24 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. N.I. van Os),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: majoor mr. B.C.J.L. Mol-van Hout en mr. B. van der Bruggen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder eisers ontslagverzoek voor 14 uur met toekenning van een Gegarandeerd maandelijks inkomen (GMI) [1] afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2021 (het primaire besluit II) is eiser met ingang van 1 februari 2022 eervol ontslagen voor de volledige omvang van zijn aanstelling van 38 uur wegens overtolligheid. [2]
Bij besluit van 25 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op de zitting van 28 september 2022 behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiser werkt sinds 1 juni 1996 bij verweerder als fysiotherapeut. Zijn dienstbetrekking bedroeg 38 uur. Eiser is aangemerkt als herplaatsingskandidaat in de zin van het SBK 2012.
1.1.
Eiser heeft op 8 september 2021 een verzoek om ontslag ingediend voor veertien uur met toekenning van een GMI. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit I afgewezen. Eiser is bij het primaire besluit II met ingang van 1 februari 2022 eervol ontslagen voor de volledige omvang van zijn aanstelling van 38 uur wegens overtolligheid. Vervolgens is eiser opnieuw aangesteld voor 24 uur en is hij dezelfde werkzaamheden gaan verrichten als voor zijn overtolligheidsontslag.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de afwijzing van eisers verzoek om ontslag gehandhaafd. Volgens verweerder is het niet mogelijk dat een werknemer met een deeltijdaanstelling van 24 uur voor de overige uren een GMI krijgt. Een GMI is alleen mogelijk als een werknemer volledig vertrekt en eindigt zodra een werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt of zodra hij ‘wederom’ werkzaamheden gaat verrichten bij of voor verweerder. [3] In eisers bezwaren gericht tegen het overtolligheidsontslag ziet verweerder geen reden om het primaire besluit II te herzien.
3. Eiser voert aan dat een GMI ook in deeltijd kan worden toegekend. Bovendien gaat hij niet ‘wederom’ werkzaamheden verrichten bij of voor verweerder, maar verricht hij die werkzaamheden voor 24 uur al sinds langere tijd. Hij valt onder het SBK 2012 en voldoet aan de voorwaarden van artikel 17b van het BBU. Verweerder maakt een ongerechtvaardigd onderscheid tussen deeltijders en voltijders (naar arbeidsduur) door deze handelswijze. Verweerder handelt in strijd met artikel 12p van de Wet ambtenaren Defensie. Hierbij verwijst eiser naar een uitspaak van 28 mei 2013 van rechtbank Gelderland. [4] Eiser voelt zich hierdoor benadeeld. Daarbij komt dat als hij geen GMI krijgt hij in een situatie terecht komt van een (bovenwettelijke) WW-uitkering voor die veertien uur met een sollicitatieplicht. Verweerder had daarom eisers verzoek niet op grond van arbeidsduur mogen afwijzen. Gelet hierop kan ook het overtolligheidsontslag niet in stand blijven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eiser is ontslagen voor 38 uur en vervolgens opnieuw is aangesteld voor 24 uur. Tijdens zijn voltijdsaanstelling was eiser voor 14 uur in het SBK 2012 opgenomen.
Het ontslagverzoek
4.1.
De vraag die voorligt in deze zaak is of de regelgeving erin voorziet dat een medewerker met een deeltijdaanstelling van 24 uur voor de overige uren een GMI krijgt.
4.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat een GMI alleen is bedoeld voor medewerkers die volledig vertrekken. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de doelstelling van het GMI, namelijk het stimuleren van vrijwillig vertrek om de herplaatsingsmogelijkheden voor andere herplaatsingskandidaten te vergroten.
GMI is een afkoopregeling van rechten die de werknemer anders als het dienstverband had doorgelopen had behouden. [5] Het ziet op een gegarandeerd minimum maandelijks inkomen terwijl het in de situatie van eiser zou gaan om een loonaanvullende maatregel. Hiermee heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom het niet mogelijk is dat eiser met behoud van een deeltijdaanstelling een GMI krijgt. Uit het dossier blijkt bovendien dat verweerder dit ook in verschillende gesprekken in 2020 met eiser heeft besproken.
4.3.
De rechtbank ziet in wat eiser in beroep aanvoert geen reden om hier anders over te oordelen. In het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van deze argumenten in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
4.4.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen deeltijders en voltijders. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het gemaakte onderscheid voldoende objectief gerechtvaardigd, gelet op de gegeven motivering in het verweerschrift onder verwijzing naar bestreden besluit.
4.5.
Verweerder heeft daarom op juiste gronden eisers ontslagverzoek met toekenning van een GMI afgewezen.
Overtolligheidsontslag
5. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen het in bezwaar gehandhaafde overtolligheidsontslag geen nader gespecificeerde beroepsgronden heeft ingediend. Daarom gaat de rechtbank uit van de juistheid van het overtolligheidsontslag.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in hoofdstuk 8 van het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016 (SBK 2012).
2.Op grond van artikel 116, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard).
3.Zie artikel 17b, vijfde lid, van het BBU Besluit Bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid voor de sector defensie (BBU)
5.Uitspraak van rechtbank Overijssel van 12 augustus 2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:3753.