ECLI:NL:RBOVE:2015:3753

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
Awb 15/100
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een gegarandeerd maandelijks inkomen aan een ambtenaar en de gevolgen van de pensioengerechtigde leeftijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de toekenning van een gegarandeerd maandelijks inkomen (GMI) aan eiser, een ambtenaar die wegens overtolligheid eervol ontslag heeft gekregen. Eiser, geboren op 4 maart 1961, heeft bezwaar gemaakt tegen de einddatum van de GMI, die is vastgesteld op de datum waarop hij 65 jaar wordt, in plaats van de AOW-gerechtigde leeftijd van 67 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Minister van Defensie, op juiste gronden de GMI heeft toegekend tot de 65-jarige leeftijd van eiser, aangezien de wetgeving dit voorschrijft. De rechtbank heeft overwogen dat het GMI niet kan worden aangemerkt als een inkomensvervangende uitkering, en dat eiser zelf de keuze heeft gemaakt om ontslag te nemen, waardoor hij het risico op een terugval in inkomen heeft aanvaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.W.M. Bunt, met griffier Y. van der Zaan-van Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/100

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te Nijverdal, eiser,

gemachtigde: mr. W.E. Louwerse,
en

de Minister van Defensie,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser wachtgeld toegekend tot 3 maart 2026.
Bij besluit van 11 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Hendriks.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op 4 maart 1961, is bij besluit van 9 april 2014 met ingang van 1 augustus 2014 eervol ontslag verleend wegens overtolligheid in de zin van artikel 116, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard). Op 13 mei 2014 heeft eiser een aanvraag om een Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering Defensiepersoneel SBK 2012 ingediend. Bij het primaire besluit van 4 september 2014 heeft verweerder eiser tot 3 maart 2026 een bovenwettelijke uitkering in de vorm van een gegarandeerd maandelijks inkomen (GMI) toegekend van 37,5% van het laatstgenoten bruto maandsalaris inclusief vakantie-uitkering. De einddatum van dit GMI is hierbij gesteld op de voor eiser op grond van het ABP-pensioenreglement geldende pensioengerechtigde leeftijd.
2. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat de einddatum gebaseerd is op de datum waarop hij de leeftijd van 65 jaar zal bereiken, terwijl hij eerst bij het bereiken van de leeftijd van 67 jaar een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) zal ontvangen. Verweerders besluit heeft dan ook tot gevolg dat hij tussen zijn 65e en 67e jaar geen GMI meer krijgt uitbetaald, hetgeen niet de bedoeling kan zijn.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het recht op het GMI op grond van artikel 17b, vijfde lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie (BWDEF) eindigt zodra de gerechtigde de voor hem geldende pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Onder pensioengerechtigde leeftijd wordt verstaan het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
Het is nimmer zo geweest dat iedere uitkering ingevolge het BWDEF een looptijd heeft tot het bereiken van de (toentertijd) geldende AOW-gerechtigde leeftijd. Daarnaast is de leeftijd van 65 jaar niet een synoniem van het moment waarop voorheen aanspraak op een AOW-uitkering ontstond. Het is wel de leeftijd van ontslag als genoemd in artikel 122, eerste lid van het Bard. Dat het opschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd een wijziging in de maximale einddatum van het recht op bovenwettelijke uitkering te weeg zal moeten brengen is derhalve onjuist. Gelet op het feit dat eiser het AOW-gat kan repareren via het keuzepensioen van het ABP, zal eiser een behoorlijke levenspeil behouden.
4. De rechtbank stelt vast dat het geschil tussen partijen zich beperkt tot de duur van de aan eiser toegekende bovenwettelijke uitkering. De rechtbank zal zich dan ook tot bespreking van dit geschilpunt beperken.
Artikel 17b van het BWDEF handelt over het Gegarandeerd maandelijks inkomen.
In de nota van toelichting bij dit artikel is opgenomen:

Onderdeel J
Artikel 17b voorziet in een gegarandeerd maandelijks inkomen voor degene die met overtolligheidsontslag werd bedreigd, maar die uiteindelijk op eigen verzoek ontslag is verleend na een diensttijd bij Defensie van tenminste 24 jaar. Het gegarandeerd maandelijks inkomen wordt berekend aan de hand van het bruto maandsalaris plus de maandelijkse opbouw van vakantie-uitkering die degene daadwerkelijk heeft genoten. Dat betekent dat voor iemand die in deeltijd werkt (bijvoorbeeld de militair met buitengewoon verlof), het gegarandeerd maandelijks inkomen wordt berekend met inachtneming van de deeltijdfactor. Degene die in aanmerking komt voor dit instrument dient altijd melding te maken van andere inkomsten uit arbeid of bedrijf. Deze inkomsten worden echter alleen op het gegarandeerd maandelijks inkomen in mindering gebracht als zij de WOPT-norm (Balkenendenorm) overschrijden. Uit het vijfde lid volgt onder meer dat het gegarandeerd maandelijks inkomen niet eindigt als degene als zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) voor Defensie werkzaamheden gaat verrichten. Met de keuze voor het gegarandeerd maandelijks inkomen ziet hij af van alle rechten tegenover Defensie. Opgebouwde BWW-aanspraken vervallen, alsmede de aanspraak op verdere pensioenopbouw. Er bestaat geen aanspraak meer op arbeidsbemiddeling of andere begeleiding door Defensie.”
Uit de ter zitting gegeven en niet weersproken nadere informatie (die overigens ook beschikbaar is via internet) is gebleken dat indien een betrokkene een GMI ontvangt, op hem niet de verplichting rust om beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt en om te solliciteren.
Om in aanmerking te komen voor een GMI dient de betrokkene zelf ontslag te nemen.
De met een andere werkkring verworven gelden moeten weliswaar aan verweerder worden opgegeven maar deze worden niet gekort op het gegarandeerd maandelijks inkomen.
Dat GMI staat dus los van alle inkomsten die eiser nadien verwerft.
De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat een GMI in feite niets anders is dan een afkoopregeling van rechten die eiser anders, als zijn dienstverband had doorgelopen, had behouden.
Doordat een GMI alleen wordt toegekend als de werknemer zelf ontslag neemt, krijgt het nog meer het karakter van een afkoopregeling, waarbij de één toezegt ontslag te vragen en de ander zegt dat hij in dat geval betrokkene tot diens 65-ste levensjaar maandelijks een bedrag zal uitkeren. Dat dat levensjaar destijds is gekozen omdat betrokkene op dat moment recht zou krijgen op AOW doet er niet aan af dat ook voor een ander levensjaar gekozen had kunnen worden.
Relevant is dat eiser er zelf voor heeft gekozen om ontslag te nemen. Dat maakt de situatie ten opzicht van een wachtgelduitkering anders omdat in dat geval het niet de keuze van betrokkene zelf is geweest om te stoppen met werken, maar er een besluit van verweerder is geweest dat tot gevolg heeft gehad dat er sprake is van een terugval in inkomen.
Door zelf ontslag te nemen heeft eiser zelf het risico genomen op een terugval in inkomen. Ten tijde van zijn besluit tot het nemen van ontslag wist hij dat hij tot zijn 65-ste naast de verwerving van andere inkomsten maandelijks een uitkering van verweerder zou ontvangen. Dat kon hij als extra beschouwen. Hij wist ook dat met ingang van zijn 65-ste die uitkering zou stoppen.
Nu het GMI naar het oordeel van de rechtbank niet is aan te merken als een loonvervangende uitkering, is geen sprake van strijd met het Europees Sociaal Handvest en is de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid niet van toepassing.
Het door eiser genoemde arrest van het Europees Hof van Justitie van 26 september 2013 (reg.nr.: C-546-11) handelt over wachtgeld waarbij de Deense staat, optredend als werkgever, gedurende 3 jaar het door de van toepassing zijnde wet ingestelde wachtgeld maandelijks uitkeerde aan ambtenaren die wegens de schrapping van hun post op non-actief zijn gesteld. De hoogte van dat wachtgeld stemt overeen met het salaris van de ambtenaar voor zijn non-actiefstelling. Als tegenprestatie voor het wachtgeld moest de ambtenaar zich tijdens de periode waarin het wachtgeld werd uitgekeerd ter beschikking van zijn werkgever houden, een aanbod tot een passende werkkring moest worden aanvaard, en bij het niet nakomen van die verplichting werd het recht op uitkering verloren.
Op eiser rusten dergelijke verplichtingen niet, zodat een beroep op dit arrest niet kan slagen.
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser op juiste gronden een GMI heeft kunnen toekennen tot 3 maart 2026, de datum waarop eiser de 65-jarige leeftijd bereikt, nu het GMI niet kan worden gezien als een inkomensvervangende uitkering.
Hieruit volgt dat het beroep van eiser ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, in aanwezigheid van
Y. van der Zaan-van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.