ECLI:NL:RBDHA:2022:10957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.2520, NL22.2519 en NL22.2521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van Armeense gezinsleden en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de bewaring van een Armeens gezin, bestaande uit een moeder en haar twee zonen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had hen op 19 en 20 januari 2022 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De eisers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. H. Martens, hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij zij tevens schadevergoeding hebben verzocht. De rechtbank heeft de beroepen op 28 februari 2022 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals tolken voor de Armeense taal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvragen van eisers. De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere maatregel van bewaring van eiseres te laat was omgezet, maar dat dit niet leidde tot een gegrond beroep. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder de medische situatie van de oudste zoon, beoordeeld en geconcludeerd dat de bewaring rechtmatig was. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.2520, NL22.2519 en NL22.2521

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , [eiser 1] en [eiser 2], eisers
V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3]
(gemachtigde: mr. H. Martens), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluiten van 19 en 20 januari 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers afzonderlijk de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 februari 2022 (deels) met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolken zijn verschenen A. Avakyan Gouloyan en K.K. Mkrttsjan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Armeense nationaliteit en zijn geboren op [1960] respectievelijk [1990] en [1992] .
Omzetting van de eerdere maatregel van bewaring van eiseres
2. Eisers hebben aangevoerd dat de maatregel van bewaring van eiseres van 11 januari jl. één dag te laat is omgezet.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de thans voorgelegde maatregel van bewaring, mag de rechtbank niet meenemen of de grondslag van de eerdere maatregel tijdig is gewijzigd. De eerdere maatregel ligt niet ter
beoordeling van de rechtbank voor.1 Dit is alleen anders wanneer er sprake is van een opeenstapeling van ernstige gebreken aan de zijde van verweerder.2 Daarvan acht de rechtbank niet gebleken. De beroepsgrond kan daarom niet slagen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting heeft erkend dat de vorige maatregel van bewaring één dag te laat is omgezet. Verweerder acht het niet efficiënt dat eiseres tegen die maatregel van bewaring een vervolgberoep zou moeten instellen om dit gebrek aan te kaarten.
Verweerder heeft daarom aan eiseres schadevergoeding aangeboden voor één dag onrechtmatige bewaring, wegens de te late omzetting van de vorige maatregel.
Gronden van de maatregelen van bewaring
4. In de maatregelen van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van de asielaanvragen. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers: 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging hebben ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg hebben gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerken aan het vaststellen van hun identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak hebben ontdaan van hun reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen hebben gegeven dat zij geen gevolg zullen geven aan hun verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregelen van bewaring overwogen dat eisers (1°) in bewaring werden gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure hebben gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat zij de aanvraag louter hebben ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
5. Eisers hebben de zware gronden 3a, 3d, 3f en 3i betwist, alsmede de lichte gronden 4c en 4d. Verweerder heeft ter zitting de zware gronden 3f en 3i laten vallen. Ten aanzien van de zware grond 3a voeren eisers aan dat zij Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, omdat zij dat niet konden. Ze konden namelijk geen visum krijgen. Deze grond kan eisers daarom niet worden tegengeworpen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het betoog van eisers dat de grond 3a hen niet kan worden tegengeworpen slaagt niet. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 20203 volgt dat deze grond kan worden tegengeworpen als deze feitelijk juist is. Eisers hebben de feitelijke
1. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67.
2 ABRvS, 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885.
juistheid van de zware grond 3a niet betwist. Dat zij geen visum konden krijgen en daardoor Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnen konden komen, doet niet af aan de feitelijke juistheid van deze grond. Grond 3a mocht daarom aan eisers worden tegengeworpen. Grond 3a en de onbetwiste gronden 3c en 4a kunnen de maatregel al dragen. De overige betwiste gronden behoeven daarom geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eisers voeren aan dat zij de uitkomst van het beroep van (de oudste zoon en broer) [eiser 1] op artikel 64 Vw gezamenlijk als gezin in een asielzoekerscentrum zouden moeten kunnen afwachten. Er is volgens hen geen risico dat zij zich aan het toezicht op vreemdelingen zullen onttrekken. Ze verblijven immers al vier jaar in een asielzoekerscentrum. Daarnaast voert [eiser 2] aan dat de medische situatie van zijn broer [eiser 1] is verslechterd. Hij heeft een week lang niet gegeten en hij is zeer verzwakt. [eiser 2] vreest dat de gezondheid van zijn broer [eiser 1] ernstig in gevaar komt als hij nog langer in vreemdelingenbewaring moet verblijven.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gronden van bewaring volgt in beginsel al het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Volgens vaste rechtspraak4 mag verweerder niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en datgene wat de vreemdeling aanvoert in het kader van het lichter middel. Dat heeft verweerder in deze zaken gedaan en de rechtbank is van oordeel dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Over de medische situatie van [eiser 1] overweegt de rechtbank als volgt. Ter
zitting heeft de gemachtigde van eisers aangegeven dat vanwege het detentiecentrum op 25 februari 2022 is beslist dat [eiser 1] detentiegeschikt is. Dit heeft de gemachtigde van eisers schriftelijk vernomen van de asieladvocaat van eisers. Eisers hebben zelf ter zitting uitvoerig beschreven dat en waarom de medische zorg voor [eiser 1] in het detentiecentrum ernstig tekort zou schieten. De rechtbank stelt vast dat het in deze procedure niet overgelegde besluit tot detentiegeschiktheid niet ter beoordeling voorligt. Als dat wel het geval was geweest dan nog had de rechtbank, door het ontbreken van enige medische onderbouwing voor hetgeen eisers hebben gesteld, niet kunnen afwijken van een op een medisch advies gebaseerd oordeel over de detentiegeschiktheid. De beroepsgrond kan daarom niet slagen. De rechtbank gaat er wel vanuit dat verweerder de detentiegeschiktheid van [eiser 1] opnieuw beoordeelt zodra zijn gezondheidssituatie verslechtert.
9. Voor wat betreft de (gescheiden) inbewaringstelling van eisers, valt een oordeel hierover evenmin binnen het toetsingskader van de bewaringsrechter. Wel merkt de rechtbank op dat eisers kennelijk herhaaldelijk, gelet op hun hechte gezinsverband, aan verweerder hebben gevraagd of zij als gezin samen in bewaring geplaatst kunnen worden dan wel dat ten minste de broers elkaar in hetzelfde detentiecentrum dagelijks mogen spreken. De rechtbank brengt dit verzoek dan ook uitdrukkelijk onder de aandacht van verweerder met de notie om hier zo veel mogelijk rekening mee te houden.
10. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309) .
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De beslissing is uitgesproken op 7 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
07 maart 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. D. Verduijn M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.