ECLI:NL:RBDHA:2022:10947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 20/6996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor kringloopwinkel op bedrijventerrein te Katwijk

Op 14 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen Belangenvereniging bedrijventerreinen ’t Heen en Klei-Oost, te Katwijk (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (verweerder) betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor de vestiging van een kringloopwinkel op het bedrijventerrein. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 september 2020, waarbij verweerder de gevraagde omgevingsvergunning heeft verleend. Eiseres betoogt dat de kringloopwinkel niet past binnen het bestemmingsplan en dat dit leidt tot ongewenste functiemenging en verkeersoverlast. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de verkeerscapaciteit van de wegen op het bedrijventerrein voldoende is om de extra verkeersbewegingen te verwerken. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in de motivering van het besluit te herstellen. De rechtbank heeft de termijn voor herstel vastgesteld op acht weken na verzending van de tussenuitspraak. Eiseres heeft ook betoogd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties voor de kringloopwinkel, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden binnen de PDV-zone. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6996
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2022 in de zaak tussen

Belangenvereniging bedrijventerreinen ’t Heen en Klei-Oost, te Katwijk, eiseres

(gemachtigde: mr. T.E.M. Burghardt),
en

het college burgemeester en wethouders van Katwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. E.J.M.J.J. Houben).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel
Stichting De Brug Kringloopte Katwijk en
[derde-partij] B.V.te Sassenheim.

Procesverloop

Op 8 maart 2019 heeft [derde-partij] B.V. (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening’ op het perceel Taanderstraat 2 te Katwijk.
Bij besluit van 15 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn verschenen: [A] , [B] en gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens derde-partijen zijn verschenen: [C] , [D] , [E] en [F] .

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Op het bedrijventerrein ’t Heen en Klei-oost in Katwijk (het bedrijventerrein) ligt Kringloopwinkel de Brug (de kringloopwinkel). De kringloopwinkel ligt nu nog aan de Herenweg 5, maar wil verhuizen naar een andere locatie op het bedrijventerrein. Deze nieuwe locatie ligt aan de Taanderstraat 2. Het bestemmingsplan voorziet op die locatie niet in de vestiging van de kringloopwinkel. Daarom is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening’. Een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ is nog niet aangevraagd.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing op het standpunt gesteld dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het geschil
3. Eiseres is de beheerder van het bedrijventerrein en zij behartigt de gemeenschappelijke belangen van de bedrijven op het bedrijventerrein. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiseres past de kringloopwinkel niet op het bedrijventerrein omdat dit zorgt voor ongewenste functiemenging. De bezoekers van de kringloopwinkel zorgen volgens eiseres bovendien voor verkeersoverlast en er is niet voldoende plek om te parkeren. De bedrijven op het bedrijventerrein worden hierdoor belemmerd in hun activiteiten. Ten slotte heeft het college niet aan het juiste provinciale beleid getoetst, aldus eiseres.
Het beoordelingskader
4. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [1]
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bespreking van de beroepsgronden
Ongewenste functiemenging
5. Eiseres betoogt dat het bestreden besluit – door detailhandel toe te staan op dit deel van het bedrijventerrein – leidt tot ongewenste functiemenging. Het bestemmingsplan is juist opgesteld om functiemenging tegen te gaan. Zo is er ten zuiden van de Ambachtsweg een zone gerealiseerd voor perifere detailhandel (de PDV-zone). Door detailhandel buiten de PDV-zone toe te staan, handelt verweerder in strijd met het doel van het bestemmingsplan. Daarom is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. Eiseres vreest daarnaast dat het bestreden besluit precedentwerking zal hebben, waardoor de ongewenste functiemenging verder zal toenemen.
5.1.
Op het perceel Taanderstraat 2 (hierna: het perceel) geldt het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein ’t Heen’ (hierna: het bestemmingsplan). Vast staat dat het bestemmingsplan op het perceel niet voorziet in een kringloopwinkel. Dit maakt echter op zichzelf niet dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Van een bestemmingsplan kan immers worden afgeweken met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat het bestemmingsplan volgens eiseres is opgesteld om functiemenging tegen te gaan, betekent niet dat verweerder hiervan niet heeft kunnen afwijken door een kringloopwinkel op het perceel mogelijk te maken. De rechtbank volgt ook niet dat dit zal leiden tot ongewenste precedentwerking. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het besluit een op de situatie van de kringloopwinkel toegesneden ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. De vrees dat het realiseren van de kringloopwinkel zal leiden tot allerlei vormen van detailhandel buiten de PDV-zone volgt de rechtbank niet. Als andere vormen van detailhandel zich op het bedrijventerrein willen vestigingen zal moeten worden onderbouwd dat dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Parkeren
6. Eiseres betoogt verder dat in het plan onvoldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In dat verband wijst eiseres erop dat de kringloopwinkel op de huidige locatie en in de huidige (kleinere) omvang al voor veel parkeeroverlast zorgt. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de kringloop moeilijk te bereiken is met het openbaar vervoer.
6.1.
De rechtbank overweegt dat het college het plan heeft getoetst aan het ‘Parkeernormenbeleid Katwijk’ uit 2010, dat gold ten tijde van het bestreden besluit. In dit beleid staan parkeernormen voor verschillende functies. Deze parkeernormen zijn vastgesteld met toepassing van de kencijfers van de CROW. Volgens de ruimtelijke onderbouwing zullen in de kringloopwinkel de functies ‘showroom’, ‘kantoor’, ‘opslag’ en ‘werkplaats’ aanwezig zijn. Voor deze functies is een totale parkeerbehoefte van 35 parkeerplaatsen berekend. De rechtbank constateert dat volgens de ruimtelijke onderbouwing zal worden voorzien in de realisatie van 36 parkeerplaatsen. De rechtbank overweegt dat daarmee wordt voldaan aan de geldende parkeernormen, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat onvoldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. De rechtbank ziet niet in waarom deze parkeernormen in dit geval niet zou kunnen worden aangehouden. Dat de kringloopwinkel op de huidige locatie parkeeroverlast veroorzaakt, is daartoe onvoldoende. Zoals vergunninghouder ter zitting heeft toegelicht heeft de kringloopwinkel op dit moment slechts drie parkeerplaatsen op eigen terrein en wordt de rest van de parkeerbehoefte afgewenteld op de openbare ruimte. Daar komt nog bij dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestaande parkeerproblemen bij de beoordeling van een project buiten beschouwing blijven. [2] Dat er geen overleg heeft plaatsgevonden met eiseres dan wel dat er geen maatwerk is geleverd maakt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat de aangehouden parkeernormen niet kloppen. Dat het bedrijventerrein volgens eiseres slecht bereikbaar is met het openbaar vervoer, biedt ten slotte ook geen aanknopingspunten om niet uit te gaan van de gehanteerde parkeernormen. De rechtbank overweegt dat de bereikbaarheid van de locatie met het openbaar vervoer is verdisconteerd in de parkeernormen. In de toelichting op de CROW-cijfers staat immers dat de vraag naar parkeerplaatsen niet alleen wordt bepaald door de locatie van de functie, maar ook door het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen. Op een locatie buiten het centrum is het aanbod van alternatieve vervoerswijzen veelal lager en de kwaliteit minder. Hierdoor komen gebruikers eerder met de auto naar de functie. Dit leidt tot een hogere parkeernorm.
Verkeer
7. Eiseres betoogt verder dat de reeds ervaren verkeersoverlast zal toenemen. Volgens eiseres veroorzaakt de kringloopwinkel meer verkeersbewegingen dan waarvan verweerder is uitgegaan. Eiseres betoogt dat de kringloopwinkel op de voorziene locatie weliswaar aan de rand van het bedrijventerrein ligt, maar dat klanten daardoor juist een grotere afstand moeten afleggen over het bedrijventerrein. Dit leidt ertoe dat consumentenverkeer kruist met het bedrijfsverkeer op het bedrijventerrein. Dit kan leiden tot gevaarlijke situaties, omdat de wegen op het bedrijventerrein hierop niet berekend zijn. Daarbij wijst eiseres er nadrukkelijk op dat de milieustraat – die ook gevestigd is aan de Taanderstraat – op dit moment al voor verkeersproblemen zorgt en de Taanderstraat niet voldoende capaciteit heeft voor nog meer verkeer richting de kringloopwinkel.
7.1.
In de ruimtelijke onderbouwing is de verkeersgeneratie berekend met de CROW-normen uit de publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’. Volgens de CROW-cijfers geldt voor een kringloopwinkel in ‘sterk stedelijk gebied’ en ‘rest bebouwde kom’ een norm van minimaal 15,4 tot maximaal 20,7 verkeersbewegingen per 100 m2 BVO (bruto vloeroppervlakte). In de ruimtelijke onderbouwing is gerekend met een norm van 18,05 verkeersbewegingen per 100 m² BVO.
Uitgaande van een bruto vloeroppervlakte van circa 2.430 m2 is de verkeersgeneratie 24,3 x 18,05= 438 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
7.2.
De rechtbank overweegt dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat het berekende aantal van verkeersbewegingen 438 verkeersbewegingen per weekdagetmaal te laag is. De stelling dat de kringloopwinkel in de huidige situatie al 600 verkeersbewegingen per weekdagetmaal genereert, heeft eiseres niet onderbouwd.
7.3.
De rechtbank overweegt echter dat eiser wel terecht betoogt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de wegen op het bedrijventerrein, met name de Taanderstraat, de extra verkeersbewegingen die de kringloopwinkel genereert kunnen verwerken. In de ruimtelijke onderbouwing staat hierover alleen dat vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen te verwachten zijn omdat de verkeersbewegingen goed kunnen worden afgewikkeld via het omleggende wegennet, te meer omdat deze wegen op korte afstand aansluiten op de provinciale weg N206. Deze motivering vindt de rechtbank onvoldoende. Het is de rechtbank op basis hiervan niet duidelijk a) wat de verkeerscapaciteit van het wegennet op het bedrijventerrein is, b) in hoeverre die capaciteit inmiddels al wordt benut, en c) of de resterende verkeerscapaciteit voldoende is voor de verkeersbewegingen van en naar de kringloopwinkel. Het is belangrijk om hier inzicht in te hebben, temeer omdat eiseres uitvoerig heeft verteld over de verkeersdrukte op het bedrijventerrein waarbij vracht- en consumentenverkeer elkaar in de weg kunnen zitten. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank op dit punt onvoldoende gemotiveerd.
Alternatieven
8. Eiseres betoogt dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties voor de kringloopwinkel. Eiseres wijst er in dit verband op dat verweerder in een brief van
23 oktober 2018 heeft laten weten dat geen medewerking wordt verleend aan de vestiging van de kringloopwinkel op het perceel als niet wordt aangetoond dat binnen de PDV-zone van het bedrijventerrein geen ruimte is voor de kringloopwinkel of dat dit niet financieel haalbaar is. Volgens eiseres heeft vergunninghouder door alleen online onderzoek te doen dit niet voldoende aangetoond. Eiseres heeft daarnaast nog gewezen op verschillende alternatieve locaties waar de kringloopwinkel volgens haar kan worden gevestigd.
8.1.
De rechtbank overweegt dat het college moet beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project, zoals daarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd. Als een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dán tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [3]
8.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat onvoldoende is onderzocht of de kringloopwinkel binnen de PDV-zone kan worden gevestigd. In paragraaf 3.2.3.3 van de ruimtelijke onderbouwing staat dat op Funda Business is onderzocht wat de mogelijkheden zijn wat betreft de vestiging van de kringloopwinkel in de PDV-zone. Dat onderzoek leverde één mogelijkheid op; het nieuwbouwproject ‘The Boxx’. Deze locatie voldeed echter niet aan de gestelde voorwaarden; een kringloopwinkel met voldoende parkeerplaatsen was hier niet haalbaar. Dat dit onderzoek alleen online is uitgevoerd, maakt niet dat dit onvoldoende is. Uit het dossier blijkt verder dat ook het oude Gamma-pand binnen de PDV-zone is onderzocht, maar dat dit financieel niet haalbaar was.
8.3.
Eiseres heeft als alternatieve locatie het oude DSV-terrein voorgesteld. De rechtbank overweegt dat deze locatie ook buiten de PDV-zone ligt. Verder hebben vergunninghouder en verweerder voldoende toegelicht dat dit geen goed alternatief is omdat het perceel te klein is en vestiging daarop verkeerskundig tot onwenselijke situaties zal leiden. Met betrekking tot de overige voorgestelde alternatieven is de rechtbank van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat deze alternatieven – op het moment van besluitvorming – beschikbaar waren en tot een gelijkwaardig resultaat zouden leiden met aanmerkelijk minder bezwaren.
Provinciaal beleid
9. Eiseres betoogt dat verweerder niet aan de op 1 april 2019 vervallen Visie Ruimte en Mobiliteit 2014 en Verordening Ruimte 2014 had moeten toetsen, maar aan de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Op het moment dat het bestreden besluit werd genomen was de Omgevingsverordening immers van kracht. Verder betoogt eiseres dat geen sprake is van ‘inpassing’ als bedoeld in die Omgevingsverordening. Er had dan ook een verklaring van geen bedenkingen afgegeven moeten worden door de gemeenteraad, aldus eiseres.
9.1.
De rechtbank overweegt dat eiseres terecht betoogt dat ten tijde van het bestreden besluit de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening in werking waren getreden, zodat verweerder hieraan had moeten toetsen. In artikel 6.9 van de Omgevingsverordening, zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit, wordt ‘inpassing’ als volgt gedefinieerd:
“de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart”.De rechtbank stelt vast dat deze tekst overeenkomt met de definitie van ‘inpassing’ in de Verordening Ruimte 2014. De inhoudelijke toets of sprake is van ‘inpassing’ is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet veranderd. Nu verweerder aan de verkeerde verordening heeft getoetst, maar de inhoudelijke beoordeling hetzelfde is gebleven, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank zal dit gebrek dan ook passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kringloopwinkel past op het bedrijventerrein en dat de bestaande structuren en identiteit van het bedrijventerrein niet of nauwelijks veranderen. De kringloopwinkel is op dit moment immers al gevestigd op het bedrijventerrein (en buiten de PDV-zone) en de verplaatsing zorgt daarom niet voor een relevante wijziging op structuurniveau. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van ‘inpassing’. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat in verband hiermee een verklaring van geen bedenkingen moest worden afgegeven.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het in rechtsoverweging 7.3. geconstateerde gebrek, is het bestreden besluit, in strijd met 3:46 van de Awb, onvoldoende gemotiveerd. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. De rechtbank wijst partijen erop dat, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting en ook de rechtszekerheid van de andere partij, in het licht van de goede procesorde niet wordt aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die al tegen het oorspronkelijke besluit naar voren gebracht hadden kunnen worden. [4]
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Hoger beroep kan worden ingesteld tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
BIJLAGE – JURIDISCH KADER
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein ’t Heen’
Artikel 1.17
bedrijf: een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
Artikel 3.1
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(…)
b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.1 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten;
(…)
aa. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals toegangs- en ontsluitingswegen, laad- en losvoorzieningen, groen-, parkeer-, nutsvoorzieningen, energievoorzieningen en water.
Artikel 15.4.1
Ter plaatse van de aanduiding beeldkwaliteitsgebied - 4 gelden in aanvulling op en (indien van toepassing) in afwijking van hoofdstuk 2 de volgende regels:
a. hoofdgebouwen worden voor minimaal 80% in de voorgevelrooilijn gebouwd;
b. erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn zijn niet toegestaan;
c. reclame-uitingen anders dan geïntegreerd in het hoofdgebouw zijn niet toegestaan;
d. buitenopslag van goederen in het zicht vanaf de N206 is niet toegestaan.
e. een loadingdock aan de openbare weg is niet toegestaan.
Artikel 16.3
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2 om gebouwen toe te staan met een hoogte van 24 meter op een afstand van 9,5 m van de bouwgrens ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - afwijkingsgebied - 3', met dien verstande dat:
a. geen afstand aangehouden hoeft te worden tot de bouwgrens aan de gevelzijde die gekeerd is naar het water van het Uitwateringskanaal en Noordwijkervaart (of Maandagse watering);
a. geen afstand aangehouden hoeft te worden tot de bouwgrens aan de gevelzijde die gekeerd is naar de N206;
b. voor de gronden aan de Ambachtsweg 2, alleen gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsbevoegdheid indien de bestemming ter plaatse is gewijzigd in Bedrijventerrein;
c. in ieder geval de parkeernormen als bedoeld in bijlage 2 in acht worden genomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1633.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2189
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:504
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:499.