ECLI:NL:RBDHA:2022:10857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
09-842136-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 8 jaar gevangenisstraf voor grootschalige cocaïne uitvoer naar Engeland met vrijspraak deelname criminele organisatie

Op 21 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020, betrokken was bij de uitvoer van 430,5 kilogram cocaïne naar Engeland. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de grootste inlegger was op de transportlijn, maar sprak hem vrij van deelname aan een criminele organisatie, omdat hij geen zeggenschap had binnen deze organisatie en enkel als klant fungeerde. De rechtbank behandelde ook de rechtmatigheid van de EncroChat-gegevens en de geheimhouderinformatie, maar concludeerde dat deze gegevens rechtmatig waren verkregen en gebruikt konden worden voor het bewijs. De verdachte had geen rol in de organisatie en was niet verantwoordelijk voor de totale hoeveelheid cocaïne die werd uitgevoerd, maar zijn betrokkenheid bij de transporten was significant. De rechtbank legde de straf op met inachtneming van de ernst van de feiten en de rol van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842136-21
Datum uitspraak: 21 oktober 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum en plaats] ,
[BRP-adres] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 juli 2021, 23 september 2021, 2 december 2021, 10 februari 2022, 21 april 2022 en 14 juli 2022 (alle pro forma), 12, 13, 15, 19, 20 en 22 september 2022 (inhoudelijke behandeling) en 10 oktober 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. R.P. Tuinenburg en mr. E.J. Huisman (hierna samen aangeduid als: de officier van justitie) en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C.C. Polat naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 september 2022 – ten laste gelegd dat:
l.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 te 's-Gravenhage, in elke geval in Nederland en/of Engeland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, 192,5 kilogram cocaïne en/of 343 kilogram cocaïne en/of 347 kilogram cocaïne in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te 's-Gravenhage , in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of [persoon 8] en/of een of meer (onbekende) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet.

3.Algemene inleiding

In april 2020 is bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie-eenheid Den Haag een melding binnengekomen dat [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) hennep zou laten exporteren naar Engeland. [persoon 1] was al betrokken in een ander strafrechtelijk onderzoek, te weten onderzoek Paris, waarin hij werd verdacht van witwassen. Naar aanleiding van deze bevindingen is de politie op 11 mei 2020 een nieuw strafrechtelijk onderzoek naar [persoon 1] gestart, genaamd Kiwi.
Om het telefoonnummer van [persoon 1] te kunnen achterhalen heeft de politie op grond van artikel 126nb van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een telecommunicatieonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek heeft de politie geconcludeerd dat hij een PGP-telefoon gebruikt met daarop het EncroChat-account [naam account] @encrochat.com . Blijkens informatie uit een ander opsporingsonderzoek met de naam Eems, zou de gebruiker van dat account zich samen met anderen bezighouden met het transporteren van verdovende middelen van Nederland naar Engeland. Om deze verdenking verder te kunnen onderzoeken heeft de politie toegang gekregen tot de onderzoeksresultaten van het hierna te bespreken onderzoek 26Lemont. Deze onderzoeksresultaten bestonden onder meer uit een grote hoeveelheid communicatie van het bovengenoemde EncroChat-account en de daarbij behorende contacten.
Deze onderzoeksresultaten hebben er uiteindelijk toe geleid dat op 13 april 2021 meerdere verdachten in het onderzoek Kiwi zijn aangehouden. De negen nu vervolgde verdachten hebben volgens de officier van justitie allen deel uitgemaakt van een criminele organisatie die het plegen van drugsdelicten tot doel had (feit 2). Acht van hen, waaronder de verdachte, zouden binnen deze organisatie betrokken zijn geweest bij de uitvoer van in totaal 882,5 kilogram cocaïne naar Engeland (feit 1).
De rechtbank merkt op voorhand op dat een EncroChat-account steeds bestond uit een gebruikersnaam, gevolgd door de toevoeging ‘@encrochat.com’. De rechtbank zal in het vervolg van dit vonnis waar verwezen wordt naar een EncroChat-account kortheidshalve enkel verwijzen naar de gebruikersnaam.

4.De vormverzuimen

4.1
Het standpunt van de verdediging over de EncroChat-gegevens
Namens de raadsman en de raadslieden van de overige verdachten in het onderzoek Kiwi heeft mr. E.A. Blok verweer gevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van het verkrijgen en gebruik van EncroChat-gegevens. Dit verweer is gevoerd ter zitting en vervat in de pleitnotitie van 19 september 2022.
Volgens de verdediging is – kort samengevat – het verkrijgen en gebruik van EncroChat-gegevens strijdig met het EVRM en/of het nationale recht en daarmee onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel bewijsuitsluiting van de verkregen gegevens, dan wel strafvermindering.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal onder 4.3 – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie over de EncroChat-gegevens
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verwerving van de gegevens rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat de berichten voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Weliswaar is in strijd met het Unierecht gehandeld doordat geen voorafgaande toetsing heeft plaatsgevonden door de rechter-commissaris bij het opvragen van de historische verkeersgegevens en is in zoverre sprake van een vormverzuim, maar volstaan kan worden met de enkele constatering daarvan. Er is dus geen sprake van een vormverzuim waarop enige consequentie dient te volgen zodat de verweren verworpen dienen te worden, aldus de officier van justitie.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal onder 4.3 – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank over de EncroChat-gegevens
Inleiding
De verdenking tegen de verdachte en de andere verdachten in het onderzoek Kiwi is in belangrijke mate gebaseerd op het vermoeden dat zij gebruik hebben gemaakt van de diensten aangeboden door EncroChat, die hen in staat stelden versleutelde berichten te versturen en te ontvangen.
Ter beoordeling van het verweer is het nuttig eerst het verloop van het onderzoek naar het bedrijf EncroChat te schetsen. Daarna zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de gevoerde verweren.
Feitelijke gang van zaken onderzoek EncroChat
Vanaf 2017 vond er in onder meer Frankrijk en Nederland vrijwel gelijktijdig onderzoek plaats naar EncroChat. De verdenkingen waren dat EncroChat en de daaraan gelieerde personen zich schuldig maakten aan witwassen, deelname aan een criminele organisatie en aan medeplichtigheid aan strafbare feiten die door de gebruikers van de diensten van EncroChat werden gepleegd.
In het Franse onderzoek heeft een Franse rechter, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, op 30 januari 2020 toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van EncroChat in Roubaix, Frankrijk. Dit middel is op 1 april 2020 ingezet. Door de inzet daarvan kon in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 (live) informatie van de EncroChat-telefoons worden verzameld.
Op 10 februari 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd 26Lemont gestart, een vervolg op een eerder onderzoek genaamd 26Bismarck, gericht op het bedrijf EncroChat, de daaraan gelieerde personen en de onbekende gebruikers ervan.
Voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie op 13 maart 2020 bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikelen 126uba en 126t Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op 27 maart 2020.
Op 10 april 2020, voortbouwend op overleg tussen verschillende landen om de gerezen verdenkingen verder gezamenlijk te onderzoeken, is een Joint Investigation Team (JIT) overeenkomst getekend. De Franse autoriteiten hebben – zoals reeds daarvoor was afgesproken – de door hen verzamelde gegevens, op basis van Franse strafvorderlijke bepalingen, gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder met Nederland, ten behoeve van het onderzoek 26Lemont. Andersom is informatie die door de Nederlandse autoriteiten is verzameld ook met Frankrijk gedeeld.
Op 18 juni 2020 is door de rechter-commissaris toestemming verleend voor het verstrekken van gegevens uit 26Lemont aan onderzoek Kiwi.
Beoordelingskader
Voordat de rechtbank toekomt aan de bespreking van de verweren, zal eerst het juridisch kader van artikel 359a Sv worden uiteengezet.
De rechtbank stelt voorop dat toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot onherstelbare vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit. De Hoge Raad heeft bepaald dat onder omstandigheden ook buiten de gevallen van artikel 359a Sv (dus buiten het voorbereidend onderzoek en/of buiten het onderzoek tegen deze verdachte) een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als dit een onrechtmatige handeling jegens de verdachte oplevert (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890). In dat geval moet het betreffende vormverzuim echter van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte. Indien binnen deze grenzen sprake is van een vormverzuim en voor zover de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg in aanmerking komt.
Bij deze beoordeling zal de rechter rekening dienen te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan van belang. Bij de beoordeling van het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt, is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Vaste rechtspraak is tevens dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang dat een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). Indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, zal ‘als regel’ geen rechtsgevolg behoeven te worden verbonden aan het vormverzuim. Dit kan onder omstandigheden, zoals hierboven geschetst, anders zijn als er sprake is van een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging.
De vraag of een en zo ja welk rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, dient te worden beoordeeld op grond van een weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
Indien de rechter tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, en dat het verzuim niet zonder consequenties kan blijven, zal hij daaraan een van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
Binnen de grenzen die de toepassingsvoorwaarden van artikel 359a Sv stellen, komt strafvermindering slechts in aanmerking indien aannemelijk is dat (a) de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, (b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, (c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en (d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Het moet dus gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast.
Voor toepassing van bewijsuitsluiting als een op grond van artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg geldt allereerst de voorwaarde dat het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen. De bewijsverkrijging zal dus het rechtstreeks gevolg van de onrechtmatigheid moeten zijn. De Hoge Raad onderscheidt twee categorieën van bewijsuitsluiting met bijbehorende criteria en motiveringseisen. Ten eerste kan toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast is onder strikte voorwaarden bewijsuitsluiting mogelijk in geval van een ernstige schending van andere (strafvorderlijke) voorschriften of rechtsbeginselen, waarbij de uitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 en HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890).
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging als een in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat er een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt, dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890). Het moet dan gaan om een ernstige onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het vérstrekkende oordeel kunnen dragen dat “
the proceedings as a whole were not fair”.
Toepasselijkheid kader in onderzoek Kiwi
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de EncroChat-data in een ander onderzoek (26Lemont) zijn vergaard, niet aan een toetsing in de weg staat. Zoals volgt uit het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 kan toetsing aan de orde komen bij een onrechtmatige handeling jegens de verdachte begaan in een
andervoorbereidend onderzoek indien het vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of verdere vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank constateert dat de EncroChat-berichten in het onderzoek Kiwi een prominente rol spelen in de bewijsconstructie van de officier van justitie. Dat heeft het Openbaar Ministerie ook onderkend. De rechtbank is daarmee van oordeel dat eventuele vormverzuimen bij de verkrijging en de verwerking van EncroChat data binnen 26Lemont van bepalende invloed zouden kunnen zijn bij het opsporingsonderzoek en de vervolging van de verdachten binnen Kiwi. Het voorgaande betekent niet dat de rechtbank het onderzoek 26Lemont als voorbereidend onderzoek naar de verdachte in het onderzoek Kiwi beschouwt. Het betekent uitsluitend dat de rechtbank geen reden ziet te oordelen dat het bepaalde in artikel 359a Sv aan verdere toetsing van de datavergaring en/of analyse in de weg staat. Daaruit volgt dat de rechtbank dit kader bij haar beoordeling zal betrekken.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Zoals hierboven is aangegeven is voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie alleen plaats wanneer sprake is van een vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde – waartoe is te rekenen het verbod op misleiding van de rechter – waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank ziet zich hier voor de vraag gesteld of het Openbaar Ministerie de rechtbank moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de waarheid geïnformeerd heeft, zoals is aangevoerd door de verdediging.
Vertrouwensbeginsel
Uitgangspunt is dat de inzet van de interceptietools ten aanzien van EncroChat en de daarvoor benodigde aanvragen en toetsingen in Frankrijk hebben plaatsgevonden. De data zijn in Frankrijk verzameld, op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden, waarvoor telkens een Franse rechter een machtiging heeft verleend op grond van daartoe strekkende verzoeken van het Franse Openbaar Ministerie. Deze feiten brengen de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van strafrechtelijke onderzoeken die onder verantwoordelijkheid van de Franse (rechterlijke) autoriteiten hebben plaatsgevonden. Het staat niet ten toets van de Nederlandse strafrechter of in het recht van het desbetreffende land – in casu Frankrijk – al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoekshandelingen (Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL5629). Het is niet de taak van de Nederlandse strafrechter om te controleren of de wijze waarop het Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels, en evenmin om te controleren of de Franse rechter de gegeven machtiging heeft kunnen verlenen.
Het betoog van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel niet aan de orde is omdat – kort gezegd – de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten bij het verkrijgen van de EncroChat-gegevens van verregaande invloed is geweest en (veel) groter dan het Openbaar Ministerie heeft doen voorkomen, wordt niet gevolgd. In het dossier bevinden zich processen-verbaal waarin uiteen is gezet hoe de communicatiedienst van EncroChat werkte, hoe de EncroChat-gegevens door de Franse opsporingsdiensten zijn verkregen en zijn gedeeld, en hoe die gegevens uiteindelijk terecht zijn gekomen in het onderhavige onderzoek Kiwi. Uit deze stukken blijkt niet van feiten of omstandigheden die de rechtbank tot het oordeel leiden dat het onderzoek naar EncroChat in Frankrijk en de inzet van de interceptietool niet onder Franse verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden, ook niet nadat internationale samenwerking leidde tot de formatie van een JIT. Een Nederlandse inbreng in de techniek van de interceptietool – hoe groot ook – maakt op zich zelf bezien voorts nog niet dat de inzet van interceptiemiddelen die (deels) gebruik maken van die Nederlandse inbreng ook onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden: het is nog steeds de Franse rechter die, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptiemiddelen heeft getoetst en goed heeft bevonden. Kortom, dat Nederlandse autoriteiten medeverantwoordelijk zouden zijn ten aanzien van de uitgevoerde hacks kan niet uit de stukken worden afgeleid. Dat betekent dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is.
Dat het Openbaar Ministerie, zoals de verdediging heeft gesteld, de rechtbank moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd over de mate van betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten, is een stelling die de rechtbank niet volgt, nu daar geen concrete aanknopingspunten voor zijn. Reden om het Openbaar Ministerie op die grond niet-ontvankelijk te verklaren is er dus niet.
Evenmin is er reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren omdat het in het kader van EncroChat onjuiste informatie zou hebben verstrekt over het subject van onderzoek 26Lemont, zoals aangevoerd door de verdediging. Gebleken is dat dat onderzoek was gericht op het bedrijf EncroChat, de directeuren van het bedrijf, de resellers van de EncroChat-telefoons van het bedrijf en daarnaast op de onbekende gebruikers ervan die zich (vermoedelijk) schuldig maken aan diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. Het Openbaar Ministerie heeft de rechter-commissaris te Rotterdam een lijst verstrekt van opsporingsonderzoeken waarbij criminele samenwerkingsverbanden werden onderzocht die gebruikt maakten van EncroChat-toestellen. Om toetsing aan het bepaalde in artikel 126uba, eerste lid, Sv mogelijk te maken was daarbij de inhoud van die onderzoeken nader omschreven, evenals de strafbare feiten waarop die criminele samenwerkingsverbanden zich richtten. Het was de rechter-commissaris derhalve duidelijk wat ter toetsing voorlag en hij heeft zijn toetsing daarop ook ingericht en met inachtneming en afweging van alle daarop betrekking hebbende belangen, waaronder die van de individuele gebruikers, uitgevoerd.
Dat geldt ook voor de onderzoeken die later separaat ter toetsing zijn voorgelegd, zoals onderzoek Kiwi. De stelling van de verdediging dat het Openbaar Ministerie aantoonbaar (bewust) een verkeerde voorstelling van zaken zou hebben gegeven volgt de rechtbank dan ook niet. Wat er ook zij van de terughoudendheid die het Openbaar Ministerie om haar moverende redenen met name in de beginfase van de strafrechtelijke procedures heeft betracht als het gaat om het verstrekken van inhoudelijke informatie aangaande de hacks, uit niets blijkt dat sprake is geweest van het bewust verstrekken van onjuiste informatie, laat staan dat er sprake is geweest van een handelwijze die tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden.
Gevraagde bewijsuitsluiting EncroChat-berichten in verband met schendingen EVRM
Equality of arms en artikel 6 EVRM
Aangevoerd is dat het beginsel van equality of arms is geschonden omdat de stukken met betrekking tot de interceptie van de EncroChat-gesprekken in Frankrijk niet aan de processtukken zijn toegevoegd. Daarmee is volgens de verdediging sprake van een schending van artikel 6 EVRM en dienen de onderschepte berichten van het bewijs te worden uitgesloten. Het beginsel van equality of arms noopt echter naar het oordeel van de rechtbank niet tot verstrekking van stukken die zien op de verkrijging van de EncroChat-gegevens in Frankrijk en de daarop volgende overdracht van die gegevens door de Franse autoriteiten aan Nederland: een andere uitleg zou het interstatelijk vertrouwensbeginsel van elke betekenis ontdoen. Het gaat er bij dit beginsel om of het gebruik van die gegevens in de onderhavige strafzaak door de verdediging toetsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het aan partijen verstrekte dossier Kiwi daartoe alle noodzakelijke stukken bevat, zodat het beginsel van equality of arms niet is miskend. Opmerking verdient daarbij in het bijzonder dat de verdediging de mogelijkheid is geboden de gehele dataset behorende bij de verdachte bij het Nederlands Forensisch Instituut in te zien, teneinde de desbetreffende berichten zelfstandig op authenticiteit en volledigheid te kunnen beoordelen.
Artikel 8 EVRM
Voor zover het verweer dat artikel 8 EVRM is geschonden ziet op het onderscheppen van de berichten van EncroChat geldt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel opnieuw in de weg staat aan een rechtmatigheidsoordeel door de Nederlandse rechter. Er moet van worden uitgegaan dat ook de Franse rechter bij het geven van toestemming voor de inzet van het interceptiemiddel heeft getoetst aan het toepasselijke Europese recht.
Voor zover het verweer dat artikel 8 EVRM is geschonden betrekking heeft, niet op de verkrijging en de overdracht van de gegevens in en door Frankrijk, maar op het gebruik ervan in de onderhavige strafzaak, overweegt de rechtbank als volgt. Aan het doorzoeken en analyseren van de EncroChat-data door Nederlandse opsporingsambtenaren ligt artikel 126uba Sv ten grondslag. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit artikel de juiste wettelijke grondslag biedt voor het doorzoeken en analyseren van de EncroChat-data. Artikel 126uba Sv omvat het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. Dit wordt niet anders als het gaat om gegevens van vele (onbekende) gebruikers zolang het gebruikers betreft van wie een verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij misdrijven in georganiseerd verband. Dat is hier het geval.
Het feitelijke binnendringen van het geautomatiseerde werk waar artikel 126uba Sv op ziet, is weliswaar gebeurd door en onder verantwoordelijkheid van de Franse justitiële autoriteiten, maar de Nederlandse opsporingsambtenaren hebben daarna de verkregen data geanalyseerd. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de in dit artikel neergelegde bevoegdheid tot het vastleggen van de data ook de bevoegdheid tot het doen van onderzoek aan of naar die data omvat. Anders zou die bevoegdheid slechts een lege huls betreffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onderzoek naar de verkregen data op grond van artikel 126uba Sv voorzienbaar was en ook verder op rechtmatige wijze is geschied. Daarbij valt nog op te merken dat de rechter-commissaris heeft overwogen dat het aannemelijk is dat in een groot tot zeer groot aantal gevallen communicatie via EncroChat betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband, dat het kennisnemen van die communicatie noodzakelijk is voor het onderzoek naar die feiten en dat het niet mogelijk was om op andere effectieve wijze onderzoek te doen naar die communicatie. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zo mocht er alleen naar reeds bestaande onderzoeken en aan de hand van vooraf bepaalde zoektermen worden gezocht in de informatie. Vervolgens moest aan aanvullende voorwaarden zijn voldaan om de informatie te gebruiken voor andere strafrechtelijke onderzoeken, aan welke voorwaarden in onderzoek Kiwi is getoetst waarna de machtiging op 18 juni 2020 is verstrekt. Er zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden was om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) van de EncroChat-data in de strafzaak tegen de verdachte onrechtmatig is geweest.
Conclusie verzochte bewijsuitsluiting in verband met de artikelen 6 en 8 EVRM
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de waarborgen van de artikelen 6 en 8 EVRM in acht genomen zijn. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak van de verdachte gebruik is gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Evenmin is sprake geweest van een onrechtmatige inmenging in het privéleven van verdachte. Dit betekent dat voor bewijsuitsluiting op die grond geen reden bestaat en de rechtbank zal dan ook EncroChat-berichten voor het bewijs bezigen.
Strafvermindering in verband met onrechtmatige verwerking EncroChat-berichten
Nu de rechtbank tot de conclusie komt dat geen sprake is van een onrechtmatige verwerking van de berichten is strafvermindering om die reden evenmin op zijn plaats.
De verstrekking van historische gegevens
De rechtbank is van oordeel dat het arrest van het HvJ-EU van 2 maart 2021 (C-746/16, Prokuratuur) van toepassing is, en de opgevraagde mastgegevens – hoewel deze zijn opgevraagd in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering – achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Dit betekent dat sprake is van schending van het Unierecht. De rechtbank is echter van oordeel dat het nadeel dat door de schending is veroorzaakt beperkt is. De mastgegevens beslaan slechts een beperkte tijdspanne en niet kan worden gezegd dat daarmee een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim, zonder dat daaraan een rechtsgevolg wordt verbonden.
Conclusie
Samengevat komt de rechtbank tot het oordeel dat het gevoerde verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting en/of strafvermindering, in al zijn onderdelen faalt. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van vormverzuimen die tot enig rechtsgevolg dienen te leiden en dat de EncroChat-gegevens kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
4.4
Het standpunt van de verdediging over de geheimhouderinformatie
De raadsman heeft zich verder namens de verdachte op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek naar de verdachte. Als de verdachte al de gebruiker van de EncroChat-accounts [naam account] en [naam account] is geweest, heeft te gelden dat zich in het procesdossier een chat bevindt met geheimhouderinformatie, namelijk informatie van zijn toenmalig advocaat. Dit had bij de eerste inventarisatie van alle EncroChat-berichten door de politie al moeten zijn onderkend. Bij twijfel over de vraag of het informatie van een geheimhouder was, had de politie dit aan de daartoe aangestelde geheimhouderofficier dienen voor te leggen. In beide gevallen zou de enige juiste uitkomst zijn geweest dat de berichten in kwestie terstond zouden zijn vernietigd. In plaats daarvan zijn deze in het politiedossier terechtgekomen, zodat de politie heeft meegelezen in de communicatie tussen een verdachte en zijn advocaat. De communicatie is vervolgens zelfs gebruikt voor de identificatie van [naam account] en tenslotte ook onder ogen van de officier van justitie en de rechtbank in deze zaak gekomen.
Naar de stelling van de verdediging levert dit alles een onherstelbaar vormverzuim op. Het recht op vertrouwelijke communicatie tussen een raadsman en zijn cliënt behoort tot de grondbeginselen van een goede strafrechtpleging. De schending van die vertrouwelijkheid en het vervolgens gebruiken van die vertrouwelijke inhoud voor het bewijs tegen de verdachte moeten worden gezien als een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde. Er is doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekortgedaan. Hierdoor kan van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM geen sprake meer zijn, zodat niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie de enige juiste sanctie is. Subsidiair dient al het berichtenverkeer ten aanzien van de verdachte van het bewijs te worden uitgesloten omdat de identificatie van de verdachte als de verzender/ontvanger van dat berichtenverkeer mede op grond van deze vertrouwelijke communicatie tot stand is gekomen.
4.5
Het standpunt van de officier van justitie over de geheimhouderinformatie
Ten aanzien van het EncroChat-bericht dat door de verdediging als geheimhouderinformatie is betiteld heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het hier enkel om informatie over een zittingsdatum gaat. De politie heeft contact gehad met een officier van justitie alvorens de informatie te verwerken. Het bericht bevat geen inhoudelijke informatie en bovendien is het niet een bericht dat direct van de advocaat van de verdachte afkomstig is, maar juist door de verdachte aan een andere verdachte in deze strafzaak is doorgestuurd. Daarom is evident dat het niet om informatie gaat die aan de geheimhouder als zodanig is toevertrouwd en dus ook niet om informatie die uit het dossier verwijderd had moeten worden.
4.6
Het oordeel van de rechtbank over de geheimhouderinformatie
4.6.1
Het juridisch kader
In
artikel 218 Svis bepaald:
Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.
De Hoge Raad heeft in een beschikking van 10 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3258) bepaald dat een advocaat alleen een verschoningsrecht toekomt in het kader van zijn juridische dienstverlening aan een rechtzoekende die zich tot hem heeft gewend vanwege zijn hoedanigheid van advocaat.
Artikel 126aa lid 2 Svluidt:
Lid 1:
De officier van justitie voegt de processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Vc, dan wel door de toepassing van artikel 126ff, voorzover die voor het onderzoek in de zaak van betekenis zijn, bij de processtukken.
Lid 2Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 en 218a zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen vernietigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent voorschriften gegeven. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen andere mededelingen dan bedoeld in de eerste volzin behelzen gedaan door of aan een in die volzin bedoelde persoon, worden zij niet bij de processtukken gevoegd dan na voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris.
In artikel 4 van het
Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, Besluit van 15 december 1999 (hierna: het Besluit) zijn hieromtrent nadere regels gegeven:
Lid 1De opsporingsambtenaar die door de uitoefening van een van de bevoegdheden, genoemd in de titels IVa tot en met Vc van het Wetboek van Strafvordering, kennisneemt van mededelingen waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze zijn gedaan door of aan een geheimhouder, stelt hiervan de officier van justitie onverwijld in kennis.
Lid 2
Indien de officier van justitie vaststelt dat de mededelingen, bedoeld in het eerste lid, mededelingen zijn als bedoeld in artikel 126aa, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, beveelt hij terstond de vernietiging van de processen-verbaal en andere voorwerpen, voorzover zij deze mededelingen behelzen. Het bevel tot vernietiging is schriftelijk. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt, dat wordt gezonden aan de officier van justitie.
4.6.2
Was het geheimhouderinformatie?
Het EncroChat-bericht in kwestie betreft een foto die door de gebruiker [naam account] op 11 juni 2020 is verstuurd aan de gebruiker [naam gebruiker] . Op de foto is een telefoon te zien met daarop een chatgesprek tussen twee niet nader aangeduide personen, zonder specifieke datumaanduiding maar wel met de aanduiding ‘Vandaag’. Links zijn twee berichten te zien: “
Goedemorgen [naam ]” en “
Vanmiddag ga ik naar de zitting in jouw zaak. Jij hoeft zelf niet te komen. Is een regiezitting”. Daarop volgen rechts twee reacties: “
Ok laat mij weten” en “
Pff ik net wakker”.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de inhoud en strekking van de berichten de conclusie worden getrokken dat dit naar alle waarschijnlijkheid communicatie bevat tussen een advocaat en diens cliënt. Iemand wordt immers op de hoogte gebracht van het feit dat er een zitting is en bovendien dat het een regiezitting is waar de aanwezigheid van de ontvangende partij niet nodig is. Dat een ander dan een advocaat een dergelijk bericht zou sturen is wellicht niet uitgesloten, maar tegelijkertijd ook moeilijk voor te stellen.
Omdat het informatie betreft die ziet op de werkzaamheden van een advocaat voor zijn cliënt in een concrete strafzaak is dit naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij uitstek informatie die aan de wetenschap van de advocaat als zodanig is toevertrouwd. Deze informatie valt dan ook onder diens verschoningsrecht en had niet in het procesdossier terecht mogen komen. Dat er geen inhoudelijke informatie over een zaak wordt gedeeld, of dat het bericht door de gebruiker [naam account] is doorgestuurd aan een derde is voor beantwoording van de vraag of het in dit geval geheimhouderinformatie betreft niet van belang. De stelling van de officier van justitie dat het bericht evident niet onder het verschoningsrecht valt, is dan ook onjuist.
4.6.3
Is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim?
Met de voorgaande alinea is ook gelijk een bevestigend antwoord gegeven op de vraag of er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidende onderzoek naar de verdachte. De informatie had immers terstond na de vaststelling dat het om geheimhouderinformatie ging, moeten worden vernietigd en had zodoende niet in het dossier terecht mogen komen.
Nu het betreffende EncroChat-bericht niet terstond is verwijderd, maar door de politie vervolgens is gebruikt bij de identificatie van de verdachte en bovendien onder de aandacht van de officier van justitie, de rechtbank én de medeverdachten en hun raadslieden is gebracht (door voeging in het voor alle verdachten gelijke procesdossier), staat ook vast dat het vormverzuim niet meer kan worden hersteld.
4.6.4
Gevolg
De vraag is vervolgens of het onherstelbare vormverzuim dient te leiden tot een rechtgevolg (en zo ja welk rechtgevolg), dan wel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling van het vormverzuim. De rechtbank betrekt daarbij het onder 4.3 opgenomen beoordelingskader, waarbij het in de kern aankomt op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Belang van het geschonden voorschrift
Ten aanzien van het belang dat het geschonden voorschrift dient, kan de rechtbank kort zijn. Dat is zeer zwaarwegend. Vertrouwelijkheid van correspondentie tussen advocaten en hun cliënten behoort, zoals de raadsman van de verdachte terecht heeft gesteld, immers tot de grondbeginselen van een goede strafrechtpleging en, in het verlengde daarvan, tot één van de basisvoorwaarden om een eerlijk proces van een verdachte te kunnen waarborgen. Tegelijkertijd betekent schending van dit voorschrift in een concreet geval niet automatisch dat daarmee geen eerlijk proces meer mogelijk kan zijn. Daarvoor moet worden gekeken naar de inhoud en omvang van de informatie, op welke manier en met welke intentie de informatie is vergaard en bovendien ook welke rol die informatie vervolgens heeft gespeeld in het proces tegen een verdachte. Met andere woorden: de ernst van het verzuim en de nadeel dat het verzuim voor de verdachte met zich heeft gebracht.
Ernst van het verzuimVoor wat betreft de ernst van het verzuim overweegt de rechtbank dat de politieambtenaar die de berichten voor het eerst las, zelf al had moeten begrijpen dat deze informatie terstond verwijderd had moeten worden. De inhoud spreekt in die zin voor zich en het hoorde simpelweg niet in het dossier thuis. Kennelijk heeft daarover twijfel bestaan, want de officier van justitie heeft bij gelegenheid van repliek ter zitting van 22 september 2022 verklaard dat overleg heeft plaatsgevonden tussen de politie en een officier van justitie over het gebruik van het bericht. Alsnog is het bericht vervolgens in het procesdossier terechtgekomen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat niet alleen dat de politie, maar ook de officier van justitie hier een behoorlijke inschattingsfout hebben gemaakt.
Hier staat echter wel een en ander tegenover. Het gaat niet om geheimhouderinformatie die opzettelijk is onderschept, maar om informatie die zich bevond in een dataset met vele berichten van vele verschillende afzenders. Het gaat ook niet om veel correspondentie, maar om één EncroChat-bericht. Een bericht dat niet direct van een advocaat afkomstig was, maar dat door de gebruiker van een EncroChat-account is doorgezonden aan een andere gebruiker. Het EncroChat-bericht bevat een screenshot van twee berichten: een begroeting en de mededeling dat er een zitting plaats heeft op die dag. Het is in die zin geen informatie die inhoudelijk over een strafzaak gaat en bovendien ook niet over de strafzaak waar de politie op dat moment onderzoek naar deed. Het is informatie die vertrouwelijk is omdat deze wordt gewisseld tussen een cliënt en zijn advocaat, maar geen informatie die niet op andere wijze bekend had kunnen worden. Dat er een zitting plaatsvindt van een bepaalde verdachte is immers informatie die door het Openbaar Ministerie ook op andere wijze kan worden vergaard. En ten slotte heeft de gebruiker van het account [naam account] het bericht ook zelf al doorgestuurd en het op die wijze al enigszins ontdaan van het vertrouwelijke karakter. Hoewel het hier dus gaat om een inschattingsfout, is de ernst daarvan naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden gering.
Nadeel
Voor wat betreft het nadeel dat het gebruik van de geheimhouderinformatie voor de verdachte met zich heeft gebracht, overweegt de rechtbank als volgt. De politie heeft in de onderhavige berichten een onderdeel van de bevestiging gezien dat de verdachte de gebruiker was van de EncroChat-accounts [naam account] en [naam account] . Onderzoek bij het Openbaar Ministerie leerde namelijk dat de verdachte op 11 juni 2020 een regiezitting had in Amsterdam en dat kwam overeen met de informatie in de chats in kwestie. De geheimhouderinformatie heeft daarom een rol gespeeld in de keten van gevolgtrekkingen die tot de verdenking en het bewijs tegen de verdachte hebben geleid. De vraag is echter in welke mate dat is gebeurd. Daarvoor is doorslaggevend dat de politie meerdere factoren heeft betrokken bij de identificatie van gebruiker [naam account] en [naam account] . De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen hierna zal worden overwogen over de identificatie van de gebruiker van deze EncroChat-accounts. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan door de verdediging is gesteld, de EncroChat-berichten ook zonder de geheimhouderinformatie tot een positieve identificatie van de verdachte zouden hebben geleid. Anders gezegd: de kans dat de politie zonder de geheimhouderinformatie niet tot identificatie van de verdachte zou zijn gekomen is naar het oordeel van de rechtbank verwaarloosbaar.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat, hoewel het geschonden belang een zeer gewichtig belang is, de ernst van de schending gering is en het verzuim niet tot enig nadeel voor de verdachte heeft geleid. Voor niet-ontvankelijkheid, bewijsuitsluiting of strafvermindering acht de rechtbank het vormverzuim, alles overwegend, van te geringe ernst. De rechtbank zal daaraan om die reden geen rechtsgevolgen verbinden en volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim.

5.Identificatie EncroChat-gebruikers en bijnamen

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat de verdachten in onderzoek Kiwi gebruik hebben gemaakt van de EncroChat-accounts die door de politie aan hen worden toegeschreven. Dit brengt met zich mee dat de verdachte de gebruiker is geweest van de accounts [naam account] en [naam account] .
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat er sterke contra-indicaties zijn dat de verdachte als de gebruiker van de aan hem toegeschreven accounts kan worden aangemerkt.
Op nadere standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover van belang – hieronder ingaan.
5.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bij het beantwoorden van de vraag of hetgeen onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden, komt grote betekenis toe aan de EncroChat-berichten die zijn verzonden tussen de verschillende accounts die voorkomen in het procesdossier van onderzoek Kiwi. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank allereerst dient na te gaan of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachten gebruik hebben gemaakt van de accounts die door de politie aan hen worden toegeschreven. Tevens zal de rechtbank – voor zover relevant – ingaan op de bijnamen die blijkens het dossier worden gebruikt om de gebruikers van de betreffende accounts aan te duiden.
5.3.1
[naam account] en [naam account]
De politie heeft de verdachte geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [naam account] en [naam account]
.De verdachte heeft op vragen omtrent het gebruik van voornoemde accounts steeds een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. De rechtbank zal hierna de redengevende feiten en omstandigheden opsommen die (onder andere) aan de identificatie van de verdachte als gebruiker van deze accounts ten grondslag hebben gelegen.
In een gesprek van 22 mei 2020 werd door [naam account] aan [naam account] gevraagd “
over hoe lang kan je bij mij huis [adres]”. Door [naam account] werd vervolgens gevraagd of hij gewoon aan de deur moet gaan. Door [naam account] werd daarop gereageerd met “
Ja 3” en direct daarna een nieuw bericht met “
16”. De verdachte was ten tijde van dit gesprek woonachtig op het adres aan de Leyweg [nummer] . [2]
Op 13 mei 2020 is door [naam account] naar Blueray.com gestuurd “
ik kom morgen 12 uur bij je maat”. Op 14 mei 2020 stuurde [naam account] vervolgens “
Vriend ik moet kan ndwren hallen van schol straks kan om 6 uur
.De rechtbank leidt hieruit af dat [naam account] kinderen heeft die hij van school moet halen en dat hij daarom later wil afspreken. De verdachte heeft twee kinderen die ten tijde van het chatgesprek een schoolgaande leeftijd hadden, te weten zes en zeven jaar. [3]
Op 23 mei 2020 werd door [naam account] naar [naam account] gestuurd “
Ik ben eve wat kijken ga ik om 13.00 uur zaak”. Door [naam account] werd het adres van deze zaak gevraagd, waarna [naam account] terugstuurde: “
[adres] Die eetcafe”. Uit de registers van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) kwam naar voren dat de verdachte ten tijde van de chatgesprekken eigenaar was van een éénmanszaak met de naam [naam eenmanszaak] , gevestigd op de [adres] .
Op 3 mei 2020 hebben [naam account] en [naam account] een gesprek gevoerd over ‘ [naam account] ’ (waarvan de rechtbank hierna zal vaststellen dat het een bijnaam voor de gebruiker van de accounts [naam account] en [naam account] is). Door [naam account] werd gevraagd of ‘ [naam account] ’ een Nederlander is. [naam account] stuurde daarop terug: “
Nee Albanees”. De verdachte is geboren in Albanië. [4]
Door [naam account] werd op 27 mei 2020 naar [naam account] gestuurd “
I zend nieuwe chat bro [naam account]”. Op 28 mei 2020 is het EncroChat-account [naam account] in gebruik genomen. Verder bleek dat het wachtwoord om in te loggen op [naam account] gelijk was aan één van de wachtwoorden die gekoppeld is geweest aan [naam account] . [5]
Het EncroChat-account [naam account] was gekoppeld aan een PGP-telefoon met het [EMEI-nummer 1] en het EncroChat-account [naam account] was gekoppeld aan een PGP-telefoon met het [EMEI-nummer 1] . Van beide IMEI-nummers zijn de historische verkeersgegevens geanalyseerd. Hier kwam voor beide IMEI-nummers uit naar voren dat in de rustperiode het basisstation aan de [adres] in Den Haag het meest werd aangestraald. Het oude woonadres van de verdachte, de Leyweg [nummer] in Den Haag, valt binnen het bereik van dat station. [6]
De accounts [naam account] en [naam account] waren beide door verschillende gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [naam account] ’. [7]
Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft bepleit dat [naam account] door meerdere gebruikers was opgeslagen als ‘Maloku’, hetgeen straattaal zou zijn voor een Molukker. Aangezien de verdachte geen Molukker is, moet dit worden gezien als een contra-indicatie dat de verdachte de gebruiker van het EncroChat-account [naam account] is geweest. Ook kan uit het bericht van 22 mei 2020 niet worden afgeleid dat [naam account] het adres Leyweg [nummer] heeft doorgestuurd. [naam account] heeft immers eerst [nummer] gestuurd en pas later [nummer]
De rechtbank gaat voorbij aan deze verweren. Op basis van openbaar toegankelijke bronnen kan als feit van algemene bekendheid worden gesteld dat ‘ [naam gebruiker] ’ een veelvoorkomende Albanese familienaam is. De verdachte is afkomstig uit Albanië. De rechtbank ziet in het feit dat [naam account] door meerdere personen was opgeslagen als ‘ [naam gebruiker] ’ dan ook juist een extra indicatie dat het wél de verdachte is geweest die de gebruiker is geweest van [naam account] .
Met betrekking tot het bericht van 22 mei 2020 overweegt de rechtbank dat [naam account] om 18:22:24 uur heeft gestuurd “
Ja 3” en direct daarna om 18:22:29 “
16”. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze berichten dan ook niet anders worden begrepen dan als iemand die heeft bedoeld om nummer [nummer] door te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die gebruik heeft gemaakt van de EncroChat-accounts [naam account] en [naam account] . Het dossier bevat overigens ook geen aanwijzingen dat een ander dan de verdachte gebruik heeft gemaakt van deze accounts en de verdachte heeft daar bovendien zelf niets over verklaard. De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door [naam account] en [naam account] ervan uitgaan dat het de verdachte is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam account] ’ aan de verdachte kan worden toegeschreven.
5.3.2
[naam account] en [naam account]
De politie heeft de medeverdachte [persoon 1] geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [naam account] en [naam account]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in de processen-verbaal van identificatie van de voornoemde accounts. [8]
De accounts [naam account] en [naam account] waren door verschillende gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [naam ] ’. [9]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de processen-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [persoon 1] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [naam account] en [naam account]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [persoon 1] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam ] ’ aan [persoon 1] kan worden toegeschreven.
5.3.3
[naam account] , [naam account] en [naam gebruiker]
[getuige] (hierna: [getuige] ) is op 7 december 2021 als getuige gehoord in onderzoek Kiwi. Hij heeft in dat verhoor onder andere verklaard dat hij in opdracht van medeverdachte [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) een website en een e-mailadres voor een printerbedrijf genaamd Servicebright heeft opgezet. [getuige] had contact met [persoon 2] via onder meer EncroChat. [persoon 2] maakte volgens [getuige] gebruik van de accounts [naam account] en [naam account] . [10]
[persoon 2] is ook door de politie geïdentificeerd als de gebruiker van de accounts [naam account] en [naam account] . Daarnaast is [persoon 2] geïdentificeerd als de gebruiker van het account [naam gebruiker] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het account [naam gebruiker] .
Daarnaast waren alle drie de accounts door verschillende andere EncroChat-gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [naam ] ’. [11]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de verklaring van getuige [getuige] , in combinatie met de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie van het account [naam gebruiker] , buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [persoon 2] is geweest die gebruik heeft gemaakt van de accounts [naam account] , [naam account] en [naam gebruiker] . De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [persoon 2] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam ] ’ aan [persoon 2] kan worden toegeschreven.
5.3.4
[naam account]
De politie heeft de medeverdachte [persoon 6] (hierna: [persoon 6] ) geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [naam account] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
[naam account] was door andere EncroChat-gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [naam ] ’. In de status behorende bij het account [naam account] was door de gebruiker van dit account de naam ‘ [naam account] ’ ingevuld. [12]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [persoon 6] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [naam account]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [persoon 6] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam ] ’ aan [persoon 6] kan worden toegeschreven.
5.3.5
[naam account]
De politie heeft de medeverdachte [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [naam account]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account. [13]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [persoon 3] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [naam account]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [persoon 3] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
5.3.6
[naam account]
De politie heeft de medeverdachte [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [naam account]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
[naam account] was door [persoon 3] opgeslagen onder de naam ‘ [naam ] ’. Verder bleek uit verschillende gesprekken dat de gebruiker van EncroChat-account [naam account] ook wel ‘ [naam ] ’ werd genoemd. [persoon 4] is de oom van medeverdachte [persoon 3] . [14]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [persoon 4] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [naam account]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [persoon 4] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam ] ’, ‘ [naam ] ’ aan [persoon 4] kunnen worden toegeschreven.
5.3.7
[naam account]
De politie heeft de medeverdachte James [persoon 9] (hierna: [persoon 9] ) geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [naam account] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
In een gesprek met [persoon 2] geeft [naam account] aan dat hij ‘ [persoon 8] ’ uit Engeland is. Tevens bleek dat [naam account] opgeslagen was door [persoon 2] onder de naam ‘ [naam ] ’. [15]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [persoon 9] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [naam account] . De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [persoon 9] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam ] ’ en ‘ [naam ] ’ aan [persoon 9] kunnen worden toegeschreven.
5.3.8
[naam account] en [naam account]
De politie heeft de medeverdachte [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ) geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [naam account] en [naam account]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in de processen-verbaal van identificatie van de voornoemde accounts.
[naam account] was door andere EncroChat-gebruikers opgeslagen onder de namen ‘ [naam ] ’ en ‘ [naam ] . Ook [naam account] was opgeslagen onder de naam ‘ [naam ] ’. Verder kan uit een gesprek tussen [persoon 2] en [naam account] worden afgeleid dat de persoon met de bijnaam ‘ [naam ] ’ ook wel ‘ [naam ] ’ wordt genoemd. [16]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de processen-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [persoon 5] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [naam account] en [naam account]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [persoon 5] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam ] ’ en ‘ [naam ] ’ aan [persoon 5] kunnen worden toegeschreven.
5.3.9
[naam account] en [naam account]
De politie heeft de medeverdachte [persoon 8] (hierna: [persoon 8] ) geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [naam account] en [naam account]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in de processen-verbaal van identificatie van de voornoemde accounts.
De accounts [naam account] en [naam account] waren beide door andere EncroChat-gebruikers opgeslagen als ‘ [naam ] ’. [17]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de processen-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [persoon 8] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [naam account] en [naam account]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [persoon 8] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam ] ’ aan [persoon 8] kan worden toegeschreven.
5.3.10
[naam account]
De politie heeft de medeverdachte [persoon 7] (hierna: [persoon 7] ) geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [naam account] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
Uit een gesprek tussen [persoon 8] en [naam ] kan worden afgeleid dat de gebruiker van het account [naam account] ook wel ‘ [naam ] ’ werd genoemd. In een ander gesprek tussen [naam account] en [persoon 1] noemde [naam account] zichzelf ‘ [naam ] ’. [18]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [persoon 7] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [naam account] . De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [persoon 7] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam ] ’ en ‘ [naam ] ’ aan [persoon 7] kunnen worden toegeschreven.

6.Beoordeling van de tenlastelegging

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat deze wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De verdachte heeft bij de verschillende cocaïnetransporten in totaal 430,5 kilogram cocaïne ingelegd om te laten vervoeren naar Engeland. De verdachte is daarmee tevens de belangrijkste klant van de transportlijn geweest en heeft daarom ook onderdeel uitgemaakt van de criminele organisatie achter deze transportlijn.
Op nadere standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank – voor zover van belang – hieronder nader ingaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat de verdachte in elk geval partieel moet worden vrijgesproken van de hoeveelheden cocaïne die door anderen op het transport zijn ingelegd. De verdachte heeft geen wetenschap gehad van die hoeveelheden noch heeft hij opzet gehad op het uitvoeren van die hoeveelheden. Tot slot heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde periode van 27 maart 2020 tot en met 11 mei 2020 nu er in deze periode nog geen drugstransporten hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij niet als deelnemer van een criminele organisatie kan worden aangemerkt. De verdachte heeft gebruik gemaakt van een dienst van de organisatie, zodat hij slechts een klant is geweest.
Op nadere standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover van belang – hieronder nader ingaan.
6.3
De beoordeling van de tenlastelegging
6.3.1
De transportlijn
Alvorens de rechtbank de vraag kan beantwoorden of de verdachte betrokken is geweest bij de uitvoer van cocaïne, moet worden vastgesteld dat er daadwerkelijk cocaïnetransporten naar Engeland hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal hieronder de redengevende feiten en omstandigheden opsommen die mede aan deze verdenking ten grondslag liggen. Toevoegingen van de rechtbank in de chatgesprekken zijn onderstreept weergegeven.
Voorbereidingen voor de transportlijn
Gesprek tussen [persoon 1] en [persoon 3] op 31 maart 2020: [19]
[persoon 3] : “
Alles goed? Bij [naam ] gewoon mega druk dus denk gewoon een keer gaan beginnen? Of overkant drama??
[persoon 1] : “
Die [naam ] is vrijdag bij me dan ga ik overkant texte maar je weet niet de haken en ogen wat er aan zit ga je dalijknineens lock down staat ding vast enz. Maar ik ga er vrijdag mee aan de slag
Gesprek tussen [persoon 2] en [naam account] op 6 april 2020: [20]
[persoon 2] : “
Right bro, I will try make it clear by message, as you know for the situation here as far as they know, its me T and D since today we taking money of [naam ] and working him out. As you know we have the other tp system we used 7 years. We have that all ready to go but we dont want be associated because they might have attention. So sunday have spoken and they said why we dont give the system to you and [naam ] (they dont know about me) and we tell our clients we sold it and we do half half. They dont know anyone to trust to give our guy at the company and system (…) The 2000 we ask would go 1000/1000. We would use [naam ] and my [naam ] to handle it here and pack it. And you or [naam ] would control by a new encro the distribution in uk
(…)
[naam account] : “
So we get [persoon 9] and your [naam ] to do it on flats. And then I think its best to use the old guys before. (…) Way me and d see it is 1/6 for me. 1/6 for d. 1/6 for d dutch. 1/6 for t. 1/3 for you
De rechtbank leidt uit bovenstaand gesprek af dat er een transportlijn (‘tp system’) heeft bestaan waar in elk geval [persoon 2] en twee personen die worden aangeduid met ‘T’ en ‘D’ bij betrokken zijn geweest. Door [persoon 2] is voorgesteld om deze transportlijn te delen met [naam account] en een persoon die [naam ] wordt genoemd (ook aangeduid met ‘D’). Kennelijk bedragen de kosten voor het transport 2000, waarvan door [persoon 2] is voorgesteld om het 1000/1000 te verdelen. [naam ] (de rechtbank begrijpt: [persoon 9] ) zou het volgens [persoon 2] samen met ‘ [naam ] ’ (de rechtbank begrijpt: [persoon 5] ) gaan regelen en inpakken aan de Nederlandse zijde. [naam account] of [naam ] zou dan de distributie in Engeland moeten regelen. Door [naam account] is vervolgens een verdeling voorgesteld waarbij 1/3 deel van de winst voor [persoon 2] zou zijn, 1/6 voor ‘T’, 1/6 voor ‘D’ aan de Nederlandse kant, 1/6 voor de andere D en 1/6 voor [naam account] zelf.
Gesprek tussen [persoon 2] en [persoon 5] op 14 april 2020: [21]
[persoon 2] : “
Hey vriendje kan jij morgen overal de spullen gaan halen om er een te maken? Je weet waar alles gehaald moet worden toch?
[persoon 5] : “
Ja is goed vriendje ja ik weet waar dat gehaald wordt ook de zakken?
[persoon 2] : “
Ja doe alles maar. We gaan beginnen alleen doen we er 40 pakken bloem of suiker in verder alles zelfde
Het is de politie ambtshalve bekend dat in het drugscircuit wel eens gebruik wordt gemaakt van dummyzendingen. Dit zijn testzendingen zonder verdovende middelen waaruit voor de verzendende en ontvangende partij moet blijken dat de goederen niet worden onderschept tijdens het transport. [22]
Gesprek tussen de verdachte en [persoon 6] op 20 april 2020: [23]
Verdachte: “
Ja goed was netvspul aan kopen heb 40 genomen. Ga we vogedeeweg. Week.
[persoon 6] : “
Nee 2 weken
Verdachte: “
Welke dag denk je ongeveer ik heb kredie genomen
[persoon 6] : “
Als lockdown daar beetje soepeler is
Gesprek tussen [persoon 2] en [persoon 3] op 20 april 2020: [24]
[persoon 2] : “
Heb jij de mail van oom de normale waar ik het bedrijf heen kan mailen?
[persoon 3] : “
[email adres]
[persoon 2] : “
Afgeleverd en mail verstuurd maat
[persoon 3] : “
Oke maat dummy toch dit? Even kijken hoe het loopt
[persoon 2] : “
Klopt zit niks in maar komt helemaal goed
Het bedrijf [naam bedrijf] was gevestigd aan de [adres] in Den Haag. Dit adres was tevens gekoppeld aan een depot van het koeriersbedrijf DHL. De eigenaar van dit bedrijf bleek op basis van het KvK-register [persoon 4] te zijn. [25]
Gesprek tussen [persoon 2] en [naam account] op 21 april 2020:
[naam account] : “
[nummer]
[persoon 2] : “
Thats fast mate isnt it. (…) Been send yesterday
Uit bovenstaande chatgesprekken leidt de rechtbank af dat er op 20 april 2020 een dummyzending is verzonden met het nummer [nummer] . Door de politie is onderzoek gedaan naar de code door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan een pallet met een lading van 85 kilogram die op 24 april 2020 in Oldbury (Engeland) is aangekomen. [26]
Gesprekken tussen [persoon 2] en [persoon 3] op 27 april 2020 en 28 april 2020: [27]
[persoon 2] : “
Maat het is dicht die jongen staat daar met die pallet zeg ff tegen je oom dat die snel komt
[persoon 3] : “
Die zit in Zeeland winkel is dicht vandaag
[persoon 2] : “
We zouden vandaag dummy sturen? Nou kunnen we volgendr week ook niet sturen
[persoon 3] : “
Kan toch morgen
[persoon 2] : “
Maakt niet uit dan word weekje later maat ik laat hem ff ergens opslaan. Brengt die hem morgen
(…)
[persoon 3] : “
Morge maat. [naam ] zegt 12 uur beste. En beter dat hij encro krijgt van jouw of gene die brengt
[persoon 2] : “
Volgende week als voor het echt gaat krijgt hij de mail van de bezorger die dan komt
Gesprekken tussen [persoon 2] en [naam account] op 28 april 2020 en 29 april 2020: [28]
[persoon 2] : “
The dummy been send today because yesterday bank holiday and everything closed”[naam account] : “
Cheers I’ll get the code tomorrow
(…)
[naam account] : “
[nummer]
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat er op 28 april 2020 opnieuw een dummyzending is verzonden. Aan deze zending was de code [nummer] gekoppeld. Door de politie is onderzoek gedaan naar de code door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan een pallet met een lading van 92 kilogram die op 5 mei 2020 in Oldbury (Engeland) is aangekomen. [29]
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van voorgaande chatgesprekken, in combinatie met de overige bevindingen, tot de conclusie dat er op 20 april en 28 april 2020 vanuit Nederland via DHL twee zogenaamde dummyzendingen zijn verzonden naar Engeland. Verder stelt de rechtbank vast dat de communicatie over deze zendingen plaatsvond via PGP-telefoons. Tevens is door [persoon 2] op 28 april 2020 aangegeven dat er ‘volgende week voor het echt wordt gegaan’. Gelet hierop kunnen deze dummyzendingen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders worden begrepen dan als middel om een transportlijn voor illegale goederen, vermoedelijk verdovende middelen, naar Engeland te testen.
Het eerste transport
Gesprek tussen de verdachte en [naam account] op 3 mei 2020: [30]
[naam account] : “
Hello mate. Mega told me to contact you about tomorrow
Verdachte: “
Ok maat morgen rond 10 uur is mij maat daar
[naam account] : “
– 117.5 bits. Token numer – [nummer] . [adres] . 10:00
Gesprekken tussen [persoon 2] en [naam account] op 3 en 4 mei 2020: [31]
[naam account] : “
– 20 bits. [adres] . 9:30. [naam account] – 117.5 bits. [adres] . 10:00
[persoon 2] : “
For the delivery and packing its important the bits are marked good so we will have p 1 and p 2 on boxes written so we know what is for who. [persoon 9] will report you end of packing what signs on the boxes are for who.
[naam account] : “
Okay cool. [persoon 9] knows all this yeah?
[persoon 2] : “
Yes and my [naam ] does this for years so all goes by itself
(…)
[naam account] : “
Do I need to send total amount on tp to each client?
[persoon 2] : “
No for this clients its all good. They know us all for years
[naam account] : “
The total on this is 182.5 Just so I know. 22 [naam ] . 23 us. 117.5 [naam account] . 20 [naam account]
[persoon 2] : “
Plus 10 mexi
Gesprek tussen [persoon 2] en [naam account] op 6 mei 2020: [32]
[naam account] : “
Its only been shipped from the port today it won’t be on the system till tomorrow. (…) [nummer]
Door de politie is onderzoek gedaan naar de code [nummer] door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan drie pallets van met een lading in totaal 411 kilogram, die op 12 mei 2020 zijn afgeleverd in Oldbury (Engeland). [33] Verder leidt de rechtbank uit bovenstaande gesprekken af dat er op dit transport door vijf verschillende personen in totaal 192,5 ‘bits’ zijn ingelegd. [persoon 9] en [persoon 5] zijn kennelijk betrokken bij het inpakken van deze ‘bits’.
Het tweede transport
Gesprek tussen de verdachte en [persoon 2] op 17 mei 2020: [34]
Verdachte: “
Morgen hoe laat ik heb meer dan 150”. (
De verdachte stuurt een foto waarop een grote hoeveelheid rechthoekige blokken met verschillende opdrukken te zien zijn. Naast deze blokken ligt een substantie gelijkend op wit poeder op de grond) [35] .
(…)
Verdachte: “
Voor morgen kan mij man twee keer brengen omdat in stes pas maar 150 denk ik
[persoon 2] : “
Geen proboeem
Gesprekken tussen [naam account] en [naam account] op 17 en 19 mei 2020:
[naam account] : “
You sending tommorow
[naam account] : “
Yeah bro. Nearly full one
(…)
[naam account] : “
[nummer]
De rechtbank leidt uit bovenstaande gesprekken af dat er op 18 mei 2020 opnieuw een transport is verzonden. Door de politie is onderzoek gedaan naar de code [nummer] door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan 4 pallets van in totaal 647 kilogram, welke op 22 mei 2020 zijn afgeleverd in Oldbury (Engeland). [36]
Gesprek tussen [persoon 1] en [persoon 2] op 27 mei 2020: [37]
[persoon 2] : (
stuurt een foto van een papier waarop aantekeningen staan, voor zover relevant uitgewerkt in de tabel hieronder). “
Dat hebben we van vorige week vriendje
Tabel 1
[naam account]
20 x 2000
40000
Paid
[naam account]
196 x 2000
392000
Week 1 owes 40000
Week 2 owes 67360
[naam account]
64 x 2000
128000
paid
[naam account]
23 x 1100
25300
Remove from wages
[naam account]
40 x 2000
80000
paid
Total
343 bits
686000
Het derde transport
Gesprek tussen de verdachte en [naam account] op 25 mei 2020: [38]
[naam account] : “
Please send me how many per bag
Verdachte: “
P3 10 P2 19 P1 88. 7 bags p1 … 2 bags p2 … 1 bags p3. 30 min.
[naam account] : “
11.45 [naam account] – 117 bits (P1-88, P2-19, P3-10). Location [adres]
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat de verdachte op 25 mei 2020 een afspraak heeft gehad om tien tassen met daarin 117 ‘bits’ af te geven op de [adres] in Den Haag.
Gesprekken tussen [persoon 1] en [persoon 2] op 25 en 26 mei 2020: [39]
[persoon 2] : “
Amigo praat jij straks ff met [naam ] ook die zich overal mee aan het bemoeien en doen vandaag zijn er weer 347 gegaan krijg vandaag of morge overzicht van vandaag en tas met geld laten wij ons aub erbuiten houden toch.
(…)
9
dt – 27 bits (dt on bits). 09.30 [naam account] – 28 bits (j on bits). 10.00 [naam ] – 50 bits (w on bits). 11.30. [naam account] – 75 bits (da on bits). 11.30-11.45 [naam account] – 117 bits (P1 – 88, P2 – 19, P3 – 10). 12.00 [naam account] – 50 bits (bi on bits)
Gesprek tussen [persoon 2] en [naam account] op 26 mei 2020:
[persoon 2] : “
Allright mate no worries u got the codes yesterday?
[naam account] : “
Yea bro. [nummer]
De rechtbank leidt uit bovenstaand gesprek af dat er op 25 mei 2020 opnieuw een transport is verzonden. Door de politie is onderzoek gedaan naar de code [nummer] door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan 4 pallets met een lading van in totaal 648 kilogram, die op 29 mei 2020 zijn afgeleverd in Oldbury (Engeland). [40]
Gesprekken tussen [persoon 1] en [persoon 2] op 29 en 31 mei 2020: [41]
[persoon 2] : “
Happy days vriendje
[persoon 1] : “
Lekker zegggggg heeerlijkkkkk
(…)
[persoon 2] : “
Gaat niet goed generaal reageerd al niet meer 35 minuten hij moest er nog 2 doen. Politie. Zijn vingerafdrukken nemen op auto
[persoon 1] : “
Meen je niet kanker zooi. Pakhuis nog goed?
[persoon 2] : “
Is gepakt politie bij pakhuis ook
(…)
[persoon 2] : “
Jo vriendje. Gen loaded up van with both last 2 customers work bro left his [naam ] at the unit… gen got grabbed about 12,30 then at 1,15 police turned up at unit grabbed his [naam ] who was waiting for gen. Alles is weg kk zooi pfff (…) Ik ben bang dat die aflever bon daar ligt. Dan kunnen ze terug kijken alle zendingen. Hij zit 18 maanden deze unit
[persoon 1] : “
Oke pf maar wat dnek je dat we okm niks meer kunne doe. Met snorkel
[persoon 2] : “
Dit word overgedragen aan de speciale dienst van die engelse
[persoon 1] : “
Ja ja en nee ze kunne nooit bewijzen dat in die andere zendingen wat heeft gezeten. Laten we wek voor de zekerheid allemaal andere telneme iedereen. Hoeveel was er wel gelukt dan eigelijk
[persoon 2] : “
Op [naam account] 88 en 75 na
Gesprek tussen de verdachte en [persoon 2] op 6 juni 2020: [42]
[persoon 2] : “
Ik kan je alle namen geven zeg maar welke je wil
Verdachte: “
Naam van shofer
[persoon 2] : “
[naam ]
Verdachte: “
Is die man tog waar met die 88 stuk
[persoon 2] : “
Ja dat is hij
Operatie Belshazzar en DNA-onderzoek
Door de Engelse politie zijn de resultaten van Operatie Belshazzar gedeeld met de Nederlandse politie. Dit onderzoek was gericht op een aangetroffen partij verdovende middelen op 29 mei 2020 in Engeland. Voor zover relevant is uit dit onderzoek het volgende naar voren gekomen.
Op 29 mei 2020 bevonden meerdere eenheden van de Engelse politie zich rond de Jeffrey Road en Oldbury Road in de plaats Oldbury. Zij hadden informatie gekregen dat daar mogelijk een drugsdeal zou plaatsvinden. Door Engelse verbalisanten werd waargenomen dat de bestuurder van een witte Vauxhall Combo kartonnen dozen aan het overladen was naar de kofferbak van een grijze Audi A6. De bestuurders van beide voertuigen zijn na de overdracht door de Engelse politie aangehouden. De bestuurder van de Vauxhall Combo bleek genaamd [naam ] . Bij de aanhouding van [naam ] werd in zijn broekzak een mobiele telefoon van het merk V-smart aangetroffen. [43] Deze telefoon maakte gebruik van het SIM-nummer: [nummer] . Dit SIM-nummer komt overeen met het SIM-nummer waar EncroChat-gebruiker [naam account] gebruik van maakte. [44]
De inhoud van de dozen aangetroffen in de Vauxhall Combo en de Audi A6 zijn door de politie bekeken. Hieruit kwam naar voren dat in de dozen blokken zaten die gewikkeld waren in plasticfolie. De blokken bevatten een onbekende substantie. Daarop zijn de blokken inbeslaggenomen (bewijsstukken SDD/1, SDD/2 en SSD/4 tot en met SDD/19 aangetroffen in de Vauxhall Combo en LFM/8 tot en met LFM/20 aangetroffen in de Audi A6). [45]
Tevens is er op 29 mei 2020 een doorzoeking geweest van een Citroën bestelauto in de Hollybush Farm Cottages, UB94HQ. In een verborgen ruimte van dit voertuig werden zes dozen met daarin blokken van een onbekende substantie aangetroffen (bewijsstukken ATL/25 tot en met ATL/30). [46]
Alle hierboven aangetroffen en inbeslaggenomen bewijsstukken zijn forensisch onderzocht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat:
- in de Vauxhall Combo in totaal 88 blokken zijn aangetroffen in dozen die gelabeld waren met ‘P1’;
- in de Audi A6 in totaal 74 blokken zijn aangetroffen in dozen die gelabeld waren met ‘DA’;
- in de Citroën in totaal 49 blokken zijn aangetroffen in dozen die gelabeld waren met ‘W’;
- alle hierboven genoemde blokken cocaïnehydrochloride bevatten. Dit is de chemische benaming voor cocaïne. [47]
Verder kwam uit het Engelse onderzoek naar voren dat er DNA was aangetroffen op de uiteindes van tape op een kartonnen doos (bewijsstuk SSD/19). In deze doos zijn in totaal acht blokken van één kilogram cocaïne aangetroffen. Het verstrekte DNA is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht en vergeleken met de DNA-profielen van de in Nederland aangehouden verdachten. Het onderzoek naar dit DNA heeft een match opgeleverd met het DNA-profiel van de verdachte. De kans op deze match is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA daadwerkelijk afkomstig is van de verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig zou zijn van een willekeurig (niet aan de verdachte verwante) persoon. [48]
De verbalisanten hebben verder gezien dat [naam ] uit de richting van de Safestore, Birchley Island, [adres] kwam. Dit bleek een bedrijfsgebouw met verschillende units te zijn. In het pand werd een jongen, die later bleek te zijn [naam ] , aangetroffen. Hij verklaarde dat hij wachtte op zijn neef [naam ] . De verbalisanten troffen in een unit van het pand pallets aan met daarop dozen, waarin weer kleinere doosjes met daarin printertoners zaten. In het midden van de pallets lagen kartonnen dozen die leken op de dozen die waren gezien bij de overdracht vanuit de Vauxhall Combo naar de Audi A6. [49]
Uit camerabeelden die door de Engelse politie zijn veiliggesteld van de Safestorage in Oldbury blijkt dat er niet alleen op 29 mei 2020, maar ook op 5, 12, en 22 mei 2020 veel activiteit was bij de unit. Op de camerabeelden van de vier data is telkens een man te zien, waarvan de Engelse politie aanneemt dat het [naam ] is, die in de weer is met (een) pallet(s) met daarop blauwwitte dozen. Op de beelden van 12, 22 en 29 mei 2020 is verder te zien dat [naam ] kleinere kartonnen dozen naar buiten brengt worden gebracht en in een stationwagen laadt. [50]
Doorzoeking [adres]
Op 13 april 2021 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres] in Den Haag. Op dit adres was het bedrijf [naam bedrijf] gevestigd waar [persoon 4] de eigenaar van was. Bij deze doorzoeking zijn in de kantoorruimte verschillende schriftelijke bescheiden inbeslaggenomen, waaronder:
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door [naam bedrijf] . De zending was op 20 april 2020 verzonden naar Print Solutions Oldbury, [adres] Oldbury. De zending bestond uit één pallet;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door [naam bedrijf] . De zending was op 28 april 2020 verzonden naar Print Solutions Oldbury, [adres] Oldbury. De zending bestond uit één pallet;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop twee zendingen door [naam bedrijf] . Eén van de zendingen was op 4 mei 2020 verzonden naar Print Solutions Oldbury, [adres] Oldbury. De zending bestond uit drie pallets;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door [naam bedrijf] . De zending was op 18 mei 2020 verzonden naar Print Solutions Oldbury, [adres] Oldbury. De zending bestond uit vier pallets;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door [naam bedrijf] . De zending was op 25 mei 2020 verzonden naar Oldbury Print Supplies, [adres] Oldbury. De zending bestond uit vier pallets. [51]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de twee dummytransporten zijn opgevolgd door drie transporten met cocaïne. Daartoe is het volgende van belang.
Uit de bevindingen van de Engelse politie blijkt dat er op 29 mei 2020 in Oldbury (Engeland) dozen met daarin blokken cocaïne zijn aangetroffen. Op deze dozen stonden verschillende afkortingen, te weten ‘P1’, ‘DA’ en ‘W’. Deze afkortingen komen terug in het EncroChat-gesprek tussen [persoon 1] en [persoon 2] van 26 mei 2020, waarin wordt gesproken over personen die ‘bits’ aanleveren. In het gesprek van 3 mei 2020 met [naam account] legt [persoon 2] uit dat het belangrijk is dat de ‘bits’ gemarkeerd worden door dit op de doos te schrijven, zodat ze weten welke ‘bits’ van wie zijn. Verder komen ook de hoeveelheid blokken cocaïne aangetroffen in de dozen gemarkeerd met ‘P1’, welke blokken zijn aangeleverd door de verdachte, overeen met de hoeveelheid die wordt genoemd in de chats. Gelet op deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat met de term ‘bits’ kennelijk blokken cocaïne worden bedoeld. Voor elk van de drie transporten geldt dat er in de EncroChat-gesprekken is gesproken over hoeveelheden en ‘bits’.
Voor wat betreft de transporten die op 4 mei 2020 en 18 mei 2020 zijn verzonden is bovendien nog relevant dat het bewijs niet enkel is gebaseerd op chatgesprekken, maar dat er ook andere onderzoeksbevindingen zijn die deze chatgesprekken ondersteunen. Zo blijkt uit de DHL-informatie dat de pallets met de ‘bits’ daadwerkelijk zijn verzonden en aangekomen in Engeland. Tevens is op de camerabeelden van de aankomstdata van de pallets bij de unit in Engeland te zien dat een man, vermoedelijk [naam ] (EncroChat-gebruiker [naam account] ), met pallets en kartonnen dozen in de weer is. Dit komt overeen met hetgeen door de Engelse politie is geconstateerd op 29 mei 2020, waarbij daadwerkelijk blokken cocaïne zijn aangetroffen.
De pallets zijn via het bedrijf [naam bedrijf] , waarvan medeverdachte [persoon 4] de eigenaar was, aangeboden bij koeriersdienst DHL en vervolgens door deze dienst getransporteerd naar Engeland. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat er op 4 mei 2020, 18 mei 2020 en 25 mei 2020 pallets met respectievelijk 192.5, 343 en 347 kilogram cocaïne zijn uitgevoerd naar Engeland.
6.3.2
Betrokkenheid bij de uitvoer van cocaïne (feit 1)
Het juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte niet als pleger van de uitvoer van cocaïne kan worden aangemerkt. Immers kan op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat het niet de verdachte is geweest die de cocaïne van Nederland naar Engeland heeft gebracht. Eventuele strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte bij de transporten dient dan ook bezien te worden in het kader van de deelnemingsvorm ‘medeplegen’.
In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid vooral in dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) bij het plegen van een strafbaar feit. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de bijdrage kan ook worden geleverd in de vorm van diverse gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat de verdachte lijfelijk aanwezig is geweest bij het plegen van het feit. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Kortom, de vraag of er sprake is van medeplegen ziet met name op de mate waarin door de verdachten is samengewerkt en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. Wel kan er slechts van medeplegen worden gesproken als de bijdrage van de verdachte aan het delict, zij het intellectueel of materieel, van voldoende gewicht is geweest.
Bij de beoordeling van de vraag of de feitelijke gedragingen van de verdachte als bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking kunnen worden aangemerkt komt waarde toe aan de volgende factoren: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in de voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling van het delict en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op basis van de EncroChat-berichten die de verdachte heeft verstuurd en het aantreffen van zijn DNA op een doos met daarin blokken cocaïne, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de onder 6.3.1 beschreven transportlijn.
Uit de EncroChat-berichten kan worden afgeleid dat er voorafgaand aan het eerste drugstransport een periode is geweest waarin voorbereidende handelingen werden verricht voor de (her)start van de transportlijn. Door de verdachte is in deze periode geïnformeerd naar het moment waarop het transport weer zou beginnen, omdat hij kennelijk al 40 blokken cocaïne had gekocht. Vervolgens heeft de verdachte bij de drie drugstransporten in totaal 430,5 kilogram cocaïne aangeleverd om middels de transportlijn naar Engeland uit te laten voeren. De verdachte heeft daarbij steeds nauw en bewust samengewerkt met betrokkenen bij de transportlijn aan zowel Nederlandse als Engelse kant, waarbij via EncroChat steeds gesproken is over hoeveelheden en aflevermomenten, zodat de overdracht van de uit te voeren hoeveelheden cocaïne soepel kon verlopen. Dit brengt met zich mee dat de verdachte als medepleger van de uitvoer van deze hoeveelheid cocaïne kan worden aangemerkt.
Dit ligt anders voor de uitgevoerde hoeveelheden cocaïne die door andere klanten van de transportlijn zijn aangeleverd. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wist welke hoeveelheden door de andere klanten werden aangeleverd, noch dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het uitvoeren van deze hoeveelheden. Dit brengt met zich mee dat de verdachte partieel zal worden vrijgesproken van het medeplegen van de uitvoer van een hoeveelheid van 452 kilogram cocaïne, welke hoeveelheid door de andere klanten van de transportlijn is aangeleverd.
Voor wat betreft de pleegperiode zal de rechtbank uitgaan van de periode zoals deze ten laste is gelegd, omdat de verschillende EncroChat-berichten die zien op de transportlijn in de genoemde periode zijn verstuurd.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 430,5 kilogram cocaïne naar Engeland en, in het verlengde daarvan, tevens het medeplegen van het vervoeren van deze hoeveelheid cocaïne. In de bewezenverklaring zal de rechtbank deze hoeveelheid bewezen verklaren als ‘een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne’.
6.3.3
Criminele organisatie (feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte samen met [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 6] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 7] , [persoon 8] en/of een of meer (onbekende) personen, deelnemer was van een criminele organisatie.
De verdachte heeft een grote hoeveelheid cocaïne aangeleverd die via de transportlijn van de criminele organisatie naar Engeland is geëxporteerd. De verdachte had geen zeggenschap binnen deze organisatie: zo bepaalde de organisatie bijvoorbeeld welke prijs hij moest betalen voor het transport en dat hij, toen daarover een misverstand was ontstaan, moest bijbetalen. Hij betaalde dezelfde prijs als de andere klanten. Ook heeft de verdachte geen aandeel gehad in noch ondersteuning geboden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie en evenmin deelde hij mee in de winst die de organisatie met de transporten maakte. De verdachte moet veeleer worden gezien als de zelfstandige, grootste klant van de organisatie.
De verdachte kan dan ook niet als deelnemer van de criminele organisatie worden aangemerkt, zodat de rechtbank de verdachte van dit feit zal vrijspreken.
6.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
l.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 in Nederland en Engeland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

7.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert het in het dictum genoemde strafbare feit op.

8.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

9.De strafoplegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie buitensporig is. De rol van de verdachte bij de eventueel bewezen verklaarde feiten is dusdanig dat, mede gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, een veel lagere straf passend is.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte wordt veroordeeld voor het driemaal op grote schaal exporteren van cocaïne naar Engeland, met een totaal gewicht van 430,5 kilo. Dit deed hij samen met anderen en hier is alleen een einde aan gekomen doordat de politie een deel van het derde transport in Engeland heeft onderschept. Cocaïne is verslavend en schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers. De handel in grote hoeveelheden cocaïne is daarom ook schadelijk voor de volksgezondheid in het algemeen. Bovendien gaat de verspreiding van en handel in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte en leidt het tot gewelddadige uitwassen met grote maatschappelijke onrust en verontwaardiging tot gevolg.
De rechtbank heeft, anders dan de officier van justitie bij het formuleren van de eis, bij het bepalen van de straf om te beginnen aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het LOVS. Deze oriëntatiepunten gaan bij de uitvoer van meer dan 20 kilogram harddrugs uit van een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden. Ook heeft de rechtbank gekeken naar uitspraken van andere rechtbanken in zaken met vergelijkbare strafrechtelijke verwijten.
De verdachte had in de transporten geen leidende rol. Hij was ‘inlegger’ van partijen cocaïne. Ook geldt dat hij, in tegenstelling tot andere verdachten, niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle getransporteerde kilo’s, maar enkel voor het door hem ingelegde deel. Daar staat echter tegenover dat hij veruit de grootste klant was van de criminele organisatie die de transporten verzorgde. Hij had zelf kennelijk de beschikking over grote partijen cocaïne om in te leggen, al dan niet afkomstig van anderen. Dat aspect werkt voor de rechtbank in bijzondere mate mee voor de bepaling van de straf. Door zijn toedoen is immers de grootste hoeveelheid cocaïne verhandeld en zijn geldelijk gewin is daarmee naar alle waarschijnlijk het grootste geweest van alle personen die in deze zaak terecht staan. Dat maakt dat de rechtbank het handelen van de verdachte als ernstiger en strafwaardiger beschouwt dan bijvoorbeeld de medeverdachten die de drugs hebben ingepakt. Voor wat betreft het strafblad van de verdachte geldt dat hij op 11 juni 2021 is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf vanwege harddrugsgerelateerde feiten. Hoewel dit te denken geeft, is deze veroordeling nog niet onherroepelijk. Het strafblad van de verdachte is daarom niet van invloed op de straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar passend en geboden en zal de verdachte daartoe dan ook veroordelen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 6.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8 (ACHT) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het procesdossier onderzoek Kiwi, onderzoeksnummer [nummer] van de districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 5879).
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4027 en 4030.
3.Zie voetnoot 2.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4029-4030.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4024-4025 en 4029.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4023 en 4031.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4024.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1656-1658 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 1668-1669.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1665.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 7 december 2021, p. 5861-5863.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2250.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1952-1953.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2531-2535.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2784-2799.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3415-3418.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3203-3212 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 3222-3223.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3471-3480 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 3486-3487.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4365-4372.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1704-1705.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 587-590.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3218.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 813.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4181.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 553.
25.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 851-854.
26.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 857.
27.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 555-556.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 814-815.
29.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 858.
30.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4143.
31.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 571 en 579.
32.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 858.
33.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 859.
34.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4160-4161.
35.De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2022.
36.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 860.
37.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 530.
38.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4154-4155.
39.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 535 en 538.
40.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 861.
41.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 540-542.
42.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4178.
43.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor van verbalisant [naam ] als getuige d.d. 29 mei 2020, p. 1150-1151 en het vertaalde proces-verbaal van verhoor van verbalisant [naam ] als getuige d.d. 29 mei 2020, p. 1158-1159.
44.Het vertaalde proces-verbaal van verbalisant DC [naam ] als getuige d.d. 31 juli 2020, p. 1232.
45.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor van verbalisant DC [naam ] als getuige d.d. 30 mei 2020, p. 1178-1181 en het vertaalde proces-verbaal van verhoor van verbalisant [naam ] als getuige d.d. 30 mei 2020, p. 1186-1188.
46.Het proces-verbaal van verhoor van verbalisant DC [naam ] als getuige d.d. 12 juni 2020, p. 5738-5739 en 5749-5751.
47.Het vertaalde forensische rapport inzake onderzoek Belshazzar van de deskundige [naam ] opgemaakt op 30 september 2020, p. 1207-1210.
48.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 5736 en een deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt en ondertekend op 18 november 2021 door [naam ] .
49.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor van verbalisant [naam ] als getuige d.d. 29 mei 2020, p. 1162-1165.
50.Het proces-verbaal van bevindingen relaas onderzoek Engeland, p. 1138-1139.
51.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1030-1033.