ECLI:NL:RBDHA:2022:10836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
09-767171-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor grootschalige cocaïne uitvoer en deelname aan criminele organisatie

Op 21 oktober 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de uitvoer van 882,5 kilogram cocaïne naar Engeland en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte had een leidende rol binnen de organisatie en was betrokken bij de coördinatie van de cocaïne transporten, die via DHL naar Engeland werden verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 opzettelijk cocaïne heeft uitgevoerd en dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de verkregen EncroChat-gegevens beoordeeld en deze als bewijs toegelaten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar. De rechtbank heeft ook de voorlopige hechtenis van de verdachte niet opgeheven, gezien de ernst van de feiten en het risico van recidive. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder gehalveerde bankbiljetten, verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767171-20
Datum uitspraak: 21 oktober 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 juli 2021, 28 september 2021, 2 december 2021, 10 februari 2022, 21 april 2022, 14 juli 2022 (alle pro forma), 12, 13, 15, 19, 20 en 22 september 2022 (inhoudelijke behandeling) en 10 oktober 2022 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. R.P. Tuinenburg en mr. E.J. Huisman (hierna samen aangeduid als: de officier van justitie) en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 september 2022 - ten laste gelegd dat:
l.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 te 's-Gravenhage, in elke geval in Nederland en/of Engeland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, 192,5 kilogram cocaïne en/of 343 kilogram cocaïne en/of 347 kilogram cocaïne in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere (onbekende) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
3.
hij op of omstreeks 13 april 2021 te Den Haag, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, een grote hoeveelheid tabletten (290 stuks) bevattende een hoeveelheid StanoX en/of ClenoX en/of Zymoplex en/of Levothyroxine en/of Letrasan/Letrosol en/of een grote hoeveelheid (63 stuks) ampullen bevattende Ripped-250 en/of Masteron-100 en/of Propionate-100 en/of Enanthal-250 en/of Decanol-200 en/of Stanozolol, in elk geval (een) geneesmiddel(en) als bedoeld in artikel l sub b van de Geneesmiddelenwetof meer, waarvoor geen handelsvergunning geldt, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of ter hand gesteld, in elk geval in voorraad heeft gehad.

3.Algemene inleiding

In april 2020 is bij het Team Criminele Inlichtingen van de politie-eenheid Den Haag een melding binnengekomen dat [verdachte] hennep zou laten exporteren naar Engeland. De verdachte was al betrokken in een ander strafrechtelijk onderzoek, te weten onderzoek Paris, waarin hij werd verdacht van witwassen. Naar aanleiding van deze bevindingen is de politie op 11 mei 2020 een nieuw strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte gestart, genaamd Kiwi.
Om het telefoonnummer van de verdachte te kunnen achterhalen heeft de politie op grond van artikel 126nb van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een telecommunicatieonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek heeft de politie geconcludeerd dat de verdachte een PGP-telefoon gebruikt met daarop het EncroChat-account [username 1] Blijkens informatie uit een ander opsporingsonderzoek, met de [naam 1] , zou de gebruiker van dat account zich samen met anderen bezighouden met het transporteren van verdovende middelen van Nederland naar Engeland. Om deze verdenking verder te kunnen onderzoeken heeft de politie toegang gekregen tot de onderzoeksresultaten van het hierna te bespreken onderzoek 26Lemont. Deze onderzoeksresultaten bestonden onder meer uit een grote hoeveelheid communicatie van het bovengenoemde EncroChat-account en de daarbij behorende contacten.
Deze onderzoeksresultaten hebben er uiteindelijk toe geleid dat op 13 april 2021 meerdere verdachten in het onderzoek Kiwi zijn aangehouden. De negen nu vervolgde verdachten hebben volgens de officier van justitie allen deel uitgemaakt van een criminele organisatie die het plegen van drugsdelicten tot doel had (feit 2). Acht van hen, waaronder de verdachte, zouden binnen deze organisatie betrokken zijn geweest bij de uitvoer van in totaal 882,5 kilogram cocaïne naar Engeland (feit 1). De verdachte wordt daarnaast nog verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het in voorraad hebben van een grote hoeveelheid geneesmiddelen (feit 3).
De rechtbank merkt op voorhand op dat een EncroChat-account steeds bestond uit een gebruikersnaam, gevolgd door de toevoeging ‘@encrochat.com’. De rechtbank zal in het vervolg van dit vonnis waar verwezen wordt naar een EncroChat-account kortheidshalve enkel verwijzen naar de gebruikersnaam.

4.Verzoek tot aanhouding

4.1
Het verzoek van de verdediging
De verdediging heeft bij pleidooi de rechtbank verzocht om bij tussenvonnis te bepalen dat nogmaals wordt getracht de eerder toegewezen getuige [medeverdachte 2] als getuige te horen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich tegen dit verzoek verzet, nu de verwachting is dat deze getuige niet binnen afzienbare termijn kan worden gehoord. Er is voorafgaand aan de zitting nogmaals navraag gedaan naar de verblijfplaats en status van [medeverdachte 2] , maar dat heeft niet geleid tot nieuwe informatie. Onduidelijk is waar deze getuige verblijft.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het verzoek van de verdediging tot het alsnog horen van [medeverdachte 2] afwijzen en neemt hierbij het volgende in aanmerking.
De rechter-commissaris heeft het verzoek van de raadsman van de verdachte om onder meer [medeverdachte 2] te horen als getuige toegewezen. De getuige [medeverdachte 2] verbleef (en mogelijk ook: verblijft) in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). De rechter-commissaris heeft de gang van zaken rond de uitvoering van het getuigenverzoek uiteengezet in twee processen-verbaal van bevindingen, van 14 april 2022 en 11 juli 2022. Kort gezegd komt het erop neer dat [medeverdachte 2] , ondanks de verwachtingen, niet is uitgeleverd aan Nederland en de VAE vervolgens niet meteen uitvoering hebben willen geven aan het rechtshulpverzoek.
De rechter commissaris heeft overwogen dat het niet zou lukken om deze getuige voor de inhoudelijke behandeling te horen, dat er geen garantie is dat de getuige zal worden gehoord in de VAE en dat er evenmin zicht bestaat op de termijn waarbinnen een verhoor dan zou kunnen plaatsvinden. De conclusie is dan ook geweest dat deze getuige niet binnen afzienbare tijd kon worden gehoord en de rechter-commissaris heeft hierop het onderzoek in de zaken die het betreft gesloten.
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris uitgebreid en deugdelijk gemotiveerd heeft wat hij aan onderzoek heeft gedaan en inzichtelijk heeft gemaakt hoe dat is gegaan en uitgelegd waarom dat niet gelukt is. De rechter-commissaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingespannen en duidelijk uitgelegd waarom op dit moment niet te verwachten is dat de getuige binnen afzienbare tijd kan worden gehoord. Nu geen omstandigheden zijn gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de situatie ten aanzien van deze getuige nu anders is en hij wel binnen afzienbare tijd zou kunnen worden gehoord, wijst de rechtbank het verzoek om getuige [medeverdachte 2] alsnog te horen thans af.

5.Rechtmatigheid EncroChat-gegevens

5.1
Het standpunt van de verdediging
Namens de raadsman en de raadslieden van de overige verdachten in het onderzoek Kiwi heeft mr. E.A. Blok verweer gevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van het verkrijgen en gebruik van EncroChat-gegevens. Dit verweer is gevoerd ter zitting en vervat in de pleitnotitie van 19 september 2022.
Volgens de verdediging is – kort samengevat – het verkrijgen en gebruik van EncroChat-gegevens strijdig met het EVRM en/of het nationale recht en daarmee onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel bewijsuitsluiting van de verkregen gegevens, dan wel strafvermindering.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verwerving van de gegevens rechtmatig heeft plaatsgevonden en dat de berichten voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Weliswaar is in strijd met het Unierecht gehandeld doordat geen voorafgaande toetsing heeft plaatsgevonden door de rechter-commissaris bij het opvragen van de historische verkeersgegevens en is in zoverre sprake van een vormverzuim, maar volstaan kan worden met de enkele constatering daarvan. Er is dus geen sprake van een vormverzuim waarop enige consequentie dient te volgen zodat de verweren verworpen dienen te worden, aldus de officier van justitie.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De verdenking tegen de verdachte en de andere verdachten in het onderzoek Kiwi is in belangrijke mate gebaseerd op het vermoeden dat zij gebruik hebben gemaakt van de diensten aangeboden door EncroChat, die hen in staat stelden versleutelde berichten te versturen en te ontvangen.
Ter beoordeling van het verweer is het nuttig eerst het verloop van het onderzoek naar het bedrijf EncroChat te schetsen. Daarna zal de rechtbank inhoudelijk ingaan op de gevoerde verweren.
Feitelijke gang van zaken onderzoek EncroChat
Vanaf 2017 vond er in onder meer Frankrijk en Nederland vrijwel gelijktijdig onderzoek plaats naar EncroChat. De verdenkingen waren dat EncroChat en de daaraan gelieerde personen zich schuldig maakten aan witwassen, deelname aan een criminele organisatie en aan medeplichtigheid aan strafbare feiten die door de gebruikers van de diensten van EncroChat werden gepleegd.
In het Franse onderzoek heeft een Franse rechter, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, op 30 januari 2020 toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van EncroChat in Roubaix, Frankrijk. Dit middel is op 1 april 2020 ingezet. Door de inzet daarvan kon in de periode van 1 april 2020 tot en met 26 juni 2020 (live) informatie van de EncroChat-telefoons worden verzameld.
Op 10 februari 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd 26Lemont gestart, een vervolg op een eerder onderzoek genaamd 26Bismarck, gericht op het bedrijf EncroChat, de daaraan gelieerde personen en de onbekende gebruikers ervan.
Voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie op 13 maart 2020 bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikelen 126uba en 126t Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op 27 maart 2020.
Op 10 april 2020, voortbouwend op overleg tussen verschillende landen om de gerezen verdenkingen verder gezamenlijk te onderzoeken, is een Joint Investigation Team (JIT) overeenkomst getekend. De Franse autoriteiten hebben – zoals reeds daarvoor was afgesproken – de door hen verzamelde gegevens, op basis van Franse strafvorderlijke bepalingen, gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder met Nederland, ten behoeve van het onderzoek 26Lemont. Andersom is informatie die door de Nederlandse autoriteiten is verzameld ook met Frankrijk gedeeld.
Op 18 juni 2020 is door de rechter-commissaris toestemming verleend voor het verstrekken van gegevens uit 26Lemont aan onderzoek Kiwi.
Beoordelingskader
Voordat de rechtbank toekomt aan de bespreking van de verweren, zal eerst het juridisch kader van artikel 359a Sv worden uiteengezet.
De rechtbank stelt voorop dat toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot onherstelbare vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem ten laste gelegde feit. De Hoge Raad heeft bepaald dat onder omstandigheden ook buiten de gevallen van artikel 359a Sv (dus buiten het voorbereidend onderzoek en/of buiten het onderzoek tegen deze verdachte) een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim als dit een onrechtmatige handeling jegens de verdachte oplevert (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890). In dat geval moet het betreffende vormverzuim echter van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte. Indien binnen deze grenzen sprake is van een vormverzuim en voor zover de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg in aanmerking komt.
Bij deze beoordeling zal de rechter rekening dienen te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren, te weten: het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim zijn de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan van belang. Bij de beoordeling van het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt, is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Vaste rechtspraak is tevens dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang dat een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533). Indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, zal ‘als regel’ geen rechtsgevolg behoeven te worden verbonden aan het vormverzuim. Dit kan onder omstandigheden, zoals hierboven geschetst, anders zijn als er sprake is van een onrechtmatige handeling jegens de verdachte die van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging.
De vraag of een en zo ja welk rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, dient te worden beoordeeld op grond van een weging en waardering van de wettelijke beoordelingsfactoren en aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
Indien de rechter tot het oordeel komt dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan, en dat het verzuim niet zonder consequenties kan blijven, zal hij daaraan één van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen verbinden, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting of niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging.
Binnen de grenzen die de toepassingsvoorwaarden van artikel 359a Sv stellen, komt strafvermindering slechts in aanmerking indien aannemelijk is dat (a) de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden, (b) dit nadeel is veroorzaakt door het verzuim, (c) het nadeel geschikt is voor compensatie door middel van strafvermindering en (d) strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Het moet dus gaan om een voldoende ernstig vormverzuim dat concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak heeft aangetast.
Voor toepassing van bewijsuitsluiting als een op grond van artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg geldt allereerst de voorwaarde dat het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen. De bewijsverkrijging zal dus het rechtstreeks gevolg van de onrechtmatigheid moeten zijn. De Hoge Raad onderscheidt twee categorieën van bewijsuitsluiting met bijbehorende criteria en motiveringseisen. Ten eerste kan toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarnaast is onder strikte voorwaarden bewijsuitsluiting mogelijk in geval van een ernstige schending van andere (strafvorderlijke) voorschriften of rechtsbeginselen, waarbij de uitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 en HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890).
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging als een in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat er een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt, dat er geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890). Het moet dan gaan om een ernstige onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het vérstrekkende oordeel kunnen dragen dat “
the proceedings as a whole were not fair”.
Toepasselijkheid kader in onderzoek Kiwi
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de EncroChat-data in een ander onderzoek (26Lemont) zijn vergaard, niet aan een toetsing in de weg staat. Zoals volgt uit het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 kan toetsing aan de orde komen bij een onrechtmatige handeling jegens de verdachte begaan in een
andervoorbereidend onderzoek indien het vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of verdere vervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank constateert dat de EncroChat-berichten in het onderzoek Kiwi een prominente rol spelen in de bewijsconstructie van de officier van justitie. Dat heeft het Openbaar Ministerie ook onderkend. De rechtbank is daarmee van oordeel dat eventuele vormverzuimen bij de verkrijging en de verwerking van EncroChat-data binnen 26Lemont van bepalende invloed zouden kunnen zijn bij het opsporingsonderzoek en de vervolging van de verdachten binnen Kiwi. Het voorgaande betekent niet dat de rechtbank het onderzoek 26Lemont als voorbereidend onderzoek naar de verdachte in het onderzoek Kiwi beschouwt. Het betekent uitsluitend dat de rechtbank geen reden ziet te oordelen dat het bepaalde in artikel 359a Sv aan verdere toetsing van de datavergaring en/of analyse in de weg staat. Daaruit volgt dat de rechtbank dit kader bij haar beoordeling zal betrekken.
Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Zoals hierboven is aangegeven is voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie alleen plaats wanneer sprake is van een vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde – waartoe is te rekenen het verbod op misleiding van de rechter – waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank ziet zich hier voor de vraag gesteld of het Openbaar Ministerie de rechtbank moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de waarheid geïnformeerd heeft, zoals is aangevoerd door de verdediging.
Vertrouwensbeginsel
Uitgangspunt is dat de inzet van de interceptietools ten aanzien van EncroChat en de daarvoor benodigde aanvragen en toetsingen in Frankrijk hebben plaatsgevonden. De data zijn in Frankrijk verzameld, op basis van Franse strafvorderlijke bevoegdheden, waarvoor telkens een Franse rechter een machtiging heeft verleend op grond van daartoe strekkende verzoeken van het Franse Openbaar Ministerie. Deze feiten brengen de rechtbank tot de conclusie dat er sprake is van strafrechtelijke onderzoeken die onder verantwoordelijkheid van de Franse (rechterlijke) autoriteiten hebben plaatsgevonden. Het staat niet ten toets van de Nederlandse strafrechter of in het recht van het desbetreffende land – in casu Frankrijk – al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de buitenlandse autoriteiten verrichte onderzoekshandelingen (Hoge Raad 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010: BL5629). Het is niet de taak van de Nederlandse strafrechter om te controleren of de wijze waarop het Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels, en evenmin om te controleren of de Franse rechter de gegeven machtiging heeft kunnen verlenen.
Het betoog van de verdediging dat het vertrouwensbeginsel niet aan de orde is omdat – kort gezegd – de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten bij het verkrijgen van de EncroChat-gegevens van verregaande invloed is geweest en (veel) groter dan het Openbaar Ministerie heeft doen voorkomen, wordt niet gevolgd. In het dossier bevinden zich processen-verbaal waarin uiteen is gezet hoe de communicatiedienst van EncroChat werkte, hoe de EncroChat-gegevens door de Franse opsporingsdiensten zijn verkregen en zijn gedeeld, en hoe die gegevens uiteindelijk terecht zijn gekomen in het onderhavige onderzoek Kiwi. Uit deze stukken blijkt niet van feiten of omstandigheden die de rechtbank tot het oordeel leiden dat het onderzoek naar EncroChat in Frankrijk en de inzet van de interceptietool niet onder Franse verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden, ook niet nadat internationale samenwerking leidde tot de formatie van een JIT. Een Nederlandse inbreng in de techniek van de interceptietool – hoe groot ook – maakt op zich zelf bezien voorts nog niet dat de inzet van interceptiemiddelen die (deels) gebruik maken van die Nederlandse inbreng ook onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden: het is nog steeds de Franse rechter die, op aanvraag van het Franse Openbaar Ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van de interceptiemiddelen heeft getoetst en goed heeft bevonden. Kortom, dat Nederlandse autoriteiten medeverantwoordelijk zouden zijn ten aanzien van de uitgevoerde hacks kan niet uit de stukken worden afgeleid. Dat betekent dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel onverkort van toepassing is.
Dat het Openbaar Ministerie, zoals de verdediging heeft gesteld, de rechtbank moedwillig onjuist, onvolledig en in strijd met de waarheid heeft geïnformeerd over de mate van betrokkenheid van de Nederlandse opsporingsautoriteiten, is een stelling die de rechtbank niet volgt, nu daar geen concrete aanknopingspunten voor zijn. Reden om het Openbaar Ministerie op die grond niet-ontvankelijk te verklaren is er dus niet.
Evenmin is er reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren omdat het in het kader van EncroChat onjuiste informatie zou hebben verstrekt over het subject van onderzoek 26Lemont, zoals aangevoerd door de verdediging. Gebleken is dat dat onderzoek was gericht op het bedrijf EncroChat, de directeuren van het bedrijf, de resellers van de EncroChat-telefoons van het bedrijf en daarnaast op de onbekende gebruikers ervan die zich (vermoedelijk) schuldig maken aan diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. Het Openbaar Ministerie heeft de rechter-commissaris te Rotterdam een lijst verstrekt van opsporingsonderzoeken waarbij criminele samenwerkingsverbanden werden onderzocht die gebruik maakten van EncroChat-toestellen. Om toetsing aan het bepaalde in artikel 126uba, eerste lid, Sv mogelijk te maken was daarbij de inhoud van die onderzoeken nader omschreven, evenals de strafbare feiten waarop die criminele samenwerkingsverbanden zich richtten. Het was de rechter-commissaris derhalve duidelijk wat ter toetsing voorlag en hij heeft zijn toetsing daarop ook ingericht en met inachtneming en afweging van alle daarop betrekking hebbende belangen, waaronder die van de individuele gebruikers, uitgevoerd. Dat geldt ook voor de onderzoeken die later separaat ter toetsing zijn voorgelegd, zoals onderzoek Kiwi. De stelling van de verdediging dat het Openbaar Ministerie aantoonbaar (bewust) een verkeerde voorstelling van zaken zou hebben gegeven volgt de rechtbank dan ook niet. Wat er ook zij van de terughoudendheid die het Openbaar Ministerie om haar moverende redenen met name in de beginfase van de strafrechtelijke procedures heeft betracht als het gaat om het verstrekken van inhoudelijke informatie aangaande de hacks, uit niets blijkt dat sprake is geweest van het bewust verstrekken van onjuiste informatie, laat staan dat er sprake is geweest van een handelwijze die tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden.
Gevraagde bewijsuitsluiting EncroChat-berichten in verband met schendingen EVRM
Equality of arms en artikel 6 EVRM
Aangevoerd is dat het beginsel van equality of arms is geschonden omdat de stukken met betrekking tot de interceptie van de EncroChat-gesprekken in Frankrijk niet aan de processtukken zijn toegevoegd. Daarmee is volgens de verdediging sprake van een schending van artikel 6 EVRM en dienen de onderschepte berichten van het bewijs te worden uitgesloten. Het beginsel van equality of arms noopt echter naar het oordeel van de rechtbank niet tot verstrekking van stukken die zien op de verkrijging van de EncroChat-gegevens in Frankrijk en de daarop volgende overdracht van die gegevens door de Franse autoriteiten aan Nederland: een andere uitleg zou het interstatelijk vertrouwensbeginsel van elke betekenis ontdoen. Het gaat er bij dit beginsel om of het gebruik van die gegevens in de onderhavige strafzaak door de verdediging toetsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het aan partijen verstrekte dossier Kiwi daartoe alle noodzakelijke stukken bevat, zodat het beginsel van equality of arms niet is miskend. Opmerking verdient daarbij in het bijzonder dat de verdediging de mogelijkheid is geboden de gehele dataset behorende bij de verdachte bij het Nederlands Forensisch Instituut in te zien, teneinde de desbetreffende berichten zelfstandig op authenticiteit en volledigheid te kunnen beoordelen.
Artikel 8 EVRM
Voor zover het verweer dat artikel 8 EVRM is geschonden ziet op het onderscheppen van de berichten van EncroChat, geldt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel opnieuw in de weg staat aan een rechtmatigheidsoordeel door de Nederlandse rechter. Er moet van worden uitgegaan dat ook de Franse rechter bij het geven van toestemming voor de inzet van het interceptiemiddel heeft getoetst aan het toepasselijke Europese recht.
Voor zover het verweer dat artikel 8 EVRM is geschonden betrekking heeft, niet op de verkrijging en de overdracht van de gegevens in en door Frankrijk, maar op het gebruik ervan in de onderhavige strafzaak, overweegt de rechtbank als volgt. Aan het doorzoeken en analyseren van de EncroChat-data door Nederlandse opsporingsambtenaren ligt artikel 126uba Sv ten grondslag. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat dit artikel de juiste wettelijke grondslag biedt voor het doorzoeken en analyseren van de EncroChat-data. Artikel 126uba Sv omvat het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. Dit wordt niet anders als het gaat om gegevens van vele (onbekende) gebruikers zolang het gebruikers betreft van wie een verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij misdrijven in georganiseerd verband. Dat is hier het geval.
Het feitelijke binnendringen van het geautomatiseerde werk waar artikel 126uba Sv op ziet, is weliswaar gebeurd door en onder verantwoordelijkheid van de Franse justitiële autoriteiten, maar de Nederlandse opsporingsambtenaren hebben daarna de verkregen data geanalyseerd. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de in dit artikel neergelegde bevoegdheid tot het vastleggen van de data ook de bevoegdheid tot het doen van onderzoek aan of naar die data omvat. Anders zou die bevoegdheid slechts een lege huls betreffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onderzoek naar de verkregen data op grond van artikel 126uba Sv voorzienbaar was en ook verder op rechtmatige wijze is geschied. Daarbij valt nog op te merken dat de rechter-commissaris heeft overwogen dat het aannemelijk is dat in een groot tot zeer groot aantal gevallen communicatie via EncroChat betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband, dat het kennisnemen van die communicatie noodzakelijk is voor het onderzoek naar die feiten en dat het niet mogelijk was om op andere effectieve wijze onderzoek te doen naar die communicatie. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Zo mocht er alleen naar reeds bestaande onderzoeken en aan de hand van vooraf bepaalde zoektermen worden gezocht in de informatie. Vervolgens moest aan aanvullende voorwaarden zijn voldaan om de informatie te gebruiken voor andere strafrechtelijke onderzoeken, aan welke voorwaarden in onderzoek Kiwi is getoetst, waarna de machtiging op 18 juni 2020 is verstrekt. Er zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden was om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) van de EncroChat-data in de strafzaak tegen de verdachte onrechtmatig is geweest.
Conclusie verzochte bewijsuitsluiting in verband met de artikelen 6 en 8 EVRM
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de waarborgen van de artikelen 6 en 8 EVRM in acht genomen zijn. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop van de resultaten van dit buitenlandse onderzoek in de strafzaak van de verdachte gebruik is gemaakt, geen inbreuk maakt op het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Evenmin is sprake geweest van een onrechtmatige inmenging in het privéleven van verdachte. Dit betekent dat voor bewijsuitsluiting op die grond geen reden bestaat en de rechtbank zal dan ook EncroChat-berichten voor het bewijs bezigen.
Strafvermindering in verband met onrechtmatige verwerking EncroChat-berichten
Nu de rechtbank tot de conclusie komt dat geen sprake is van een onrechtmatige verwerking van de berichten is strafvermindering om die reden evenmin op zijn plaats.
De verstrekking van historische gegevens
De rechtbank is van oordeel dat het arrest van het HvJ-EU van 2 maart 2021 (C-746/16, Prokuratuur) van toepassing is, en de opgevraagde mastgegevens – hoewel deze zijn opgevraagd in overeenstemming met de voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering – achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd hadden mogen worden zonder voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Dit betekent dat sprake is van schending van het Unierecht. De rechtbank is echter van oordeel dat het nadeel dat door de schending is veroorzaakt beperkt is. De mastgegevens beslaan slechts een beperkte tijdspanne en niet kan worden gezegd dat daarmee een min of meer compleet beeld van het privéleven van de verdachte is verkregen.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank zal volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim, zonder dat daaraan een rechtsgevolg wordt verbonden.
Conclusie
Samengevat komt de rechtbank tot het oordeel dat het gevoerde verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting en/of strafvermindering, in al zijn onderdelen faalt. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van vormverzuimen die tot enig rechtsgevolg dienen te leiden en dat de EncroChat-gegevens kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Voor zover de verdediging de rechtbank subsidiair heeft verzocht zich nader te laten informeren met betrekking tot de Nederlandse inbreng bij de hacks, zoals aan de orde is in het onderzoek 26Zenne, geldt dat de rechtbank dit niet noodzakelijk acht nu zij zich op basis van de ingebrachte stukken dienaangaande voldoende voorgelicht acht.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het onderzoek ter terechtzitting te heropenen naar aanleiding van de uitspraak van de strafkamer van het Hof van Cassatie in Frankrijk van 11 oktober 2022, zoals door de verdediging is verzocht bij e-mail van 16 oktober 2022. De officier van justitie heeft zich bij e-mail van 17 oktober 2022 tegen dit heropening van de zaak verzet. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit hetgeen door de verdediging ter onderbouwing van dit verzoek is aangevoerd niet dat het onderzoek ter terechtzitting onvolledig is geweest. Ook de inhoud van de uitspraak van het Franse Hof van Cassatie geeft daartoe geen aanleiding. Het verzoek tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting wordt dan ook afgewezen.

6.Identificatie EncroChat-gebruikers en bijnamen

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat de verdachten in onderzoek Kiwi gebruik hebben gemaakt van de EncroChat-accounts die door de politie aan hen worden toegeschreven. Dit brengt met zich mee dat de verdachte de gebruiker is geweest van de EncroChat-accounts [username 2] en [username 3]
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de identificatie van de verdachte als gebruiker van de aan hem toegeschreven accounts niet houdbaar is en dat verdachte als gevolg daarvan dient te worden vrijgesproken van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde.
Op nadere standpunt van de verdediging zal de rechtbank – voor zover van belang – hieronder ingaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bij het beantwoorden van de vraag of hetgeen onder de feiten 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden, komt grote betekenis toe aan de EncroChat-berichten die zijn verzonden tussen de verschillende accounts die voorkomen in het procesdossier van onderzoek Kiwi. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank allereerst dient na te gaan of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachten gebruik hebben gemaakt van de accounts die door de politie aan hen worden toegeschreven. Tevens zal de rechtbank – voor zover relevant – ingaan op de bijnamen die blijkens het dossier worden gebruikt om de gebruikers van de betreffende accounts aan te duiden.
6.3.1
[username 2] en [username 3]
De politie heeft de verdachte geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [username 2] en [username 3]
.De verdachte heeft op vragen omtrent het gebruik van voornoemde accounts steeds een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. De rechtbank zal hierna de redengevende feiten en omstandigheden opsommen die (onder andere) aan de identificatie van de verdachte als gebruiker van deze accounts ten grondslag hebben gelegen.
In het bedrijfsprocessensysteem van de politie is naar voren gekomen dat de verdachte op 30 december 2019 is aangehouden en dat bij zijn aanhouding een PGP-telefoon in beslag is genomen. De verdachte is vervolgens op 1 januari 2020 heengezonden. De PGP-telefoon waaraan het EncroChat-account [username 2] gekoppeld was, werd op 3 januari 2020 in gebruik genomen. [2]
Het EncroChat-account [username 2] was gekoppeld aan een PGP-telefoon met het IMEI-nummer [nummer 1] . Van dit IMEI-nummer heeft de politie de historische verkeersgegevens van de periode van 3 januari 2020 tot en met 2 juni 2020 bekeken. Hieruit kwam naar voren dat in de rustperiode (van 22:00 uur tot 07:00 uur) het basisstation aan de [adres 2] in Den Haag het meest werd aangestraald. Het woonadres van de verdachte, [adres 1] in Den Haag, valt binnen het bereik van dit basisstation. [3]
[username 2] was door een andere EncroChat-gebruiker in zijn contactenlijst opgeslagen als ‘ [naam 2] ’. Deze opgeslagen naam is sterk gelijkend op de voornaam van de verdachte. Verder was [username 2] door verschillende gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [naam 3] . [4]
Op 22 april 2020 stuurde EncroChat-gebruiker [username 4] naar [username 2] “
Gok stuurde bericht dat jouw account [username 5] was op [naam 4] als je uitdraai wil kan ik hem dat laten maken dat heb je gespeeld”, waarna [username 2] terugstuurde “
Daar moeten we denk even over praten denk ik want ik ging naar boven stonden we ongeveer kiet toen heb jij hem erna weer aangezet toen je beneden bleef zitte”. Uit dit gesprek kan worden afgeleid dat [username 4] kennelijk gebruik heeft gemaakt van een (gok)account van [username 2] met de naam ‘ [naam 4] ’. Deze accountnaam is sterk gelijkend op de achternaam van de verdachte. [5]
Op 28 mei 2020 heeft [username 2] twee foto’s verzonden waarop een grote hoeveelheid eurobiljetten op een tafel zijn te zien. Tevens is op de achtergrond een deel van het interieur van een kamer te zien. Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte op het adres aan de [adres 1] zijn verschillende foto’s gemaakt. Bij een vergelijking van de foto’s verzonden door [username 2] en de foto’s gemaakt tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte heeft de politie sterke gelijkenissen geconstateerd tussen de foto’s, onder andere ten aanzien van de plinten, de kleur van de muur, de vloer, de shutters, de tafel en de stoelen aan de tafel. [6]
Op 31 mei 2020 stuurde [username 2] het volgende bericht naar [username 8] : “
Laten we wek voor de zekerheid allemaal andere telneme iedereen”. Uit dit gesprek kan worden afgeleid dat door [username 2] is aangegeven dat iedereen een nieuwe telefoon moest nemen. Vaststaat dat wanneer er een nieuwe PGP-telefoon wordt genomen tevens een nieuwe accountnaam is vereist. [7]
De laatste chat van [username 2] dateert van 2 juni 2020. Het account [username 3] werd op 3 juni 2020 in gebruik genomen. [8]
[username 3] was door [username 7] opgeslagen onder de naam ‘ [naam 3] ’. Het account [username 2] was door de gebruiker [username 6] , van wie de politie vermoedt dat dit dezelfde persoon is als de gebruiker van het account [username 7] , ook opgeslagen onder de naam ‘ [naam 3] ’.
Op 9 juni 2020 stuurde [username 3] het volgende naar [username 7] : “
Nee moetennwel zekerheid hebben twee komen we aan hopen we. Blijven denk weer anderhalve week negende of zo”. [username 7] stuurde daarop terug “
Heb je alleen heen vlucht?”. Uit dit gesprek kan worden afgeleid dat [username 3] kennelijk een vlucht heeft en dat hij hoopt op de tweede aan te komen. Uit opgevraagde vluchtgegevens blijkt dat de verdachte op 2 juli 2020 vanaf Schiphol naar Malaga (Spanje) is gevlogen en dat hij 8 juli 2020 is teruggekomen.
De gebruiker van het account [username 7] is door de politie geïdentificeerd als [medeverdachte 2] . Van hem bestaat het vermoeden dat hij ten tijde van het gesprek met [username 3] in Spanje woonachtig was. [9]
Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft zijn standpunt, inhoudende dat de identificatie van de verdachte als gebruiker van voornoemde accounts geen stand kan houden, onderbouwd door te wijzen op vermeende tekortkomingen en onzekerheden in elk van de afzonderlijke onderzoeksbevindingen. De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer. Immers, de identificatie van de verdachte als gebruiker van de aan hem toegeschreven accounts is niet enkel gebaseerd op de op zichzelf staande onderzoeksbevindingen. Integendeel, bij het beantwoorden van de vraag of de verdachte de gebruiker is geweest van deze accounts komt een grote waarde toe aan het verband en de onderlinge samenhang tussen de verschillende onderzoeksbevindingen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het deze combinatie van bevindingen die maakt dat buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat het de verdachte is geweest die gebruik heeft gemaakt van de EncroChat-accounts [username 2] en [username 3] . Het dossier bevat overigens ook geen aanwijzingen dat een ander dan de verdachte gebruik heeft gemaakt van deze accounts en de verdachte heeft daar bovendien zelf niets over verklaard. De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door [username 2] en [username 3] ervan uitgaan dat het de verdachte is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam 3] ’ aan de verdachte kan worden toegeschreven.
6.3.2
[username 6] , [username 8] en [username 7]
[medeverdachte 9] is op 7 december 2021 als getuige gehoord in onderzoek Kiwi. Hij heeft in dat verhoor onder andere verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 2] een website en een e-mailadres voor een printerbedrijf genaamd [bedrijf 1] heeft opgezet. [medeverdachte 9] had met [medeverdachte 2] onder meer contact via EncroChat. [medeverdachte 2] maakte volgens [medeverdachte 9] gebruik van de accounts [username 6] en [username 8] . [10]
[medeverdachte 2] is ook door de politie geïdentificeerd als de gebruiker van de accounts [username 6] en [username 8] . Daarnaast is [medeverdachte 2] geïdentificeerd als de gebruiker van het account [username 7] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het account [username 7] .
Daarnaast waren alle drie de accounts door verschillende andere EncroChat-gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [naam 5] ’. [11]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de verklaring van getuige [medeverdachte 9] , in combinatie met de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie van het account [username 7] , buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het medeverdachte [medeverdachte 2] is geweest die gebruik heeft gemaakt van de accounts [username 6] , [username 8] en [username 7] . De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [medeverdachte 2] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam 5] ’ aan [medeverdachte 2] kan worden toegeschreven.
6.3.3
[username 9]
De politie heeft de [medeverdachte 1] geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [username 9] De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
[username 9] was door andere EncroChat-gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [naam 6] ’. In de status behorende bij het account [username 9] was door de gebruiker van dit account de naam ‘ [naam 7] ’ ingevuld. [12]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 1] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [username 9]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [medeverdachte 1] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam 6] ’ aan [medeverdachte 1] kan worden toegeschreven.
6.3.4
[username 10]
De politie heeft de [medeverdachte 3] geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [username 10]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account. [13]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 3] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [username 10]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [medeverdachte 3] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
6.3.5
[username 11]
De politie heeft de [medeverdachte 4] geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [username 11]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
[username 11] was door [medeverdachte 3] opgeslagen onder de naam ‘ [naam 8] ’. Verder bleek uit verschillende gesprekken dat de gebruiker van EncroChat-account [username 11] ook wel ‘ [naam 9] ’ of ‘ [naam 10] ’ werd genoemd. [medeverdachte 4] is de [naam 9] van [medeverdachte 3] . [14]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 4] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [username 11]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [medeverdachte 4] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam 8] ’, ‘ [naam 9] ’ en ‘ [naam 10] ’ aan [medeverdachte 4] kunnen worden toegeschreven.
6.3.6
[username 12] en [username 13]
De politie heeft de [medeverdachte 6] geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [username 12] en [username 13]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van de voornoemde accounts.
De accounts [username 12] en [username 13] waren door verschillende gebruikers opgeslagen onder de naam ‘ [naam 11] ’. [15]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 6] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [username 12] en [username 13]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [medeverdachte 6] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam 11] ’ aan [medeverdachte 6] kan worden toegeschreven.
6.3.7
[username 14]
De politie heeft de [medeverdachte 10] geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [username 14] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
In een gesprek met [medeverdachte 2] geeft [username 14] aan dat hij ‘ [naam 12] ’ uit Engeland is. Tevens bleek dat [username 14] opgeslagen was door [medeverdachte 2] onder de naam ‘ [naam 13] ’. [16]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 10] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [username 14] . De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [medeverdachte 10] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam 12] ’ en ‘ [naam 13] ’ aan [medeverdachte 10] kunnen worden toegeschreven.
6.3.8
[username 15] en [username 16]
De politie heeft de [medeverdachte 5] geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [username 15] en [username 16]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in de processen-verbaal van identificatie van de voornoemde accounts.
[username 15] was door andere EncroChat-gebruikers opgeslagen onder de namen ‘ [naam 14] ’ en ‘ [naam 15] ’. Ook [username 16] was opgeslagen onder de naam ‘ [naam 14] ’. Verder kan uit een gesprek tussen [medeverdachte 2] en [username 17] worden afgeleid dat de persoon met de bijnaam ‘ [naam 14] ’ ook wel ‘ [naam 16] ’ wordt genoemd. [17]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de processen-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 5] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [username 15] en [username 16]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [medeverdachte 5] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam 14] ’ en ‘ [naam 16] ’ aan [medeverdachte 5] kunnen worden toegeschreven.
6.3.9
[username 18] en [username 19]
De politie heeft de [medeverdachte 8] geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts [username 18] en [username 19]
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in de processen-verbaal van identificatie van de voornoemde accounts.
De accounts [username 18] en [username 19] waren beide door andere EncroChat-gebruikers opgeslagen als ‘ [naam 17] ’. [18]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de processen-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 8] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [username 18] en [username 19]
.De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door deze accounts ervan uitgaan dat het [medeverdachte 8] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnaam ‘ [naam 17] ’ aan [medeverdachte 8] kan worden toegeschreven.
6.3.10
[username 20]
De politie heeft de [medeverdachte 7] geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [username 20] . De feiten en omstandigheden die aan deze identificatie ten grondslag hebben gelegen zijn opgenomen in het proces-verbaal van identificatie van het voornoemde account.
Uit een gesprek tussen [medeverdachte 8] en [username 21] kan worden afgeleid dat de gebruiker van het account [username 20] ook wel ‘ [naam 18] ’ werd genoemd. In een ander gesprek tussen [username 20] en [username 22] noemde [username 20] zichzelf ‘ [naam 19] ’. [19]
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het proces-verbaal van identificatie, in onderling verband en samenhang bezien, buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het [medeverdachte 7] is geweest die gebruik heeft gemaakt van [username 20] . De rechtbank zal daarom in het vervolg van het vonnis bij de bespreking van berichten verzonden door dit account ervan uitgaan dat het [medeverdachte 7] is geweest die deze berichten heeft verzonden.
Het voorgaande brengt ook met zich mee dat de bijnamen ‘ [naam 18] ’ en ‘ [naam 19] ’ aan [medeverdachte 7] kunnen worden toegeschreven.

7.Beoordeling van de tenlastelegging

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat deze wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Uit de verschillende door de verdachte verzonden chatberichten kan worden afgeleid dat hij een leidinggevende rol heeft gehad bij de cocaïnetransporten en, in het verlengde daarvan, binnen de criminele organisatie. De bijdrage van de verdachte is van voldoende gewicht geweest om hem als medepleger van de uitvoer van cocaïne aan te kunnen merken.
Ook ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu de geneesmiddelen in de woning van de verdachte zijn aangetroffen en de verdachte niet heeft ontkend dat het daadwerkelijk om geneesmiddelen gaat.
Op nadere standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank – voor zover van belang – hieronder nader ingaan.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu zijn bijdrage bij de verschillende transporten van onvoldoende gewicht is geweest om hem aan te kunnen merken als medepleger van de uitvoer van cocaïne.
Ook met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De inhoud van de aangetroffen verpakkingen is niet getest, waardoor niet bewezen kan worden dat het gaat om middelen zoals genoemd in de Geneesmiddelenwet.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op nadere standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover van belang – hieronder nader ingaan.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De transportlijn
Alvorens de rechtbank de vraag kan beantwoorden of de verdachte betrokken is geweest bij de uitvoer van cocaïne, moet worden vastgesteld dat er daadwerkelijk cocaïnetransporten naar Engeland hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal hieronder de redengevende feiten en omstandigheden opsommen die mede aan deze verdenking ten grondslag liggen. Toevoegingen van de rechtbank in de chatgesprekken zijn onderstreept weergegeven.
Voorbereidingen voor de transportlijn
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 3] op 31 maart 2020: [20]
[medeverdachte 3] : “
Alles goed? Bij [naam 9] [naam 8] gewoon mega druk dus denk gewoon een keer gaan beginnen? Of overkant drama??
Verdachte: “
Die [naam 5] is vrijdag bij me dan ga ik overkant texte maar je weet niet de haken en ogen wat er aan zit ga je dalijknineens lock down staat ding vast enz. Maar ik ga er vrijdag mee aan de slag
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [username 23] op 6 april 2020: [21]
[medeverdachte 2] : “
Right bro, I will try make it clear by message, as you know for the situation here as far as they know, its me [naam 20] and [naam 21] since today we taking money of [naam 19] and working him out. As you know we have the other tp system we used 7 years. We have that all ready to go but we dont want be associated because they might have attention. So sunday have spoken and they said why we dont give the system to you and [naam 22] (they dont know about me) and we tell our clients we sold it and we do half half. They dont know anyone to trust to give our guy at the company and system (…) The 2000 we ask would go 1000/1000. We would use [naam 13] and my [naam 16] to handle it here and pack it. And you or [naam 22] would control by a new encro the distribution in uk.”
(…)
[username 23] : “
So we get [naam 13] and your [naam 16] to do it on flats. And then I think its best to use the old guys before. (…) Way me and [naam 21] see it is 1/6 for me. 1/6 for [naam 21] . 1/6 for [naam 21] dutch. 1/6 for [naam 20] . 1/3 for you.
De rechtbank leidt uit bovenstaand gesprek af dat er een transportlijn (‘tp system’) heeft bestaan waar in elk geval [medeverdachte 2] en twee personen die worden aangeduid met ‘ [naam 20] ’ en ‘ [naam 21] ’ bij betrokken zijn geweest. Door [medeverdachte 2] is voorgesteld om deze transportlijn te delen met [username 23] en een persoon die [naam 22] wordt genoemd (ook aangeduid met ‘ [naam 21] ’). Kennelijk bedragen de kosten voor het transport 2000, waarvan door [medeverdachte 2] is voorgesteld om het 1000/1000 te verdelen. [naam 13] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 10] ) zou het volgens [medeverdachte 2] samen met ‘ [naam 16] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ) gaan regelen en inpakken aan de Nederlandse zijde. [username 23] of [naam 22] zou dan de distributie in Engeland moeten regelen. Door [username 23] is vervolgens een verdeling voorgesteld waarbij 1/3 deel van de winst voor [medeverdachte 2] zou zijn, 1/6 voor ‘ [naam 20] ’, 1/6 voor ‘ [naam 21] ’ aan de Nederlandse kant, 1/6 voor de andere [naam 21] en 1/6 voor [username 23] zelf.
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] op 14 april 2020: [22]
[medeverdachte 2] : “
Hey vriendje kan jij morgen overal de spullen gaan halen om er een te maken? Je weet waar alles gehaald moet worden toch?
[medeverdachte 5] : “
Ja is goed vriendje ja ik weet waar dat gehaald wordt ook de zakken?
[medeverdachte 2] : “
Ja doe alles maar. We gaan beginnen alleen doen we er 40 pakken bloem of suiker in verder alles zelfde
Het is de politie ambtshalve bekend dat in het drugscircuit wel eens gebruik wordt gemaakt van dummyzendingen. Dit zijn testzendingen zonder verdovende middelen waaruit voor de verzendende en ontvangende partij moet blijken dat de goederen niet worden onderschept tijdens het transport. [23]
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 20 april 2020: [24]
[medeverdachte 2] : “
Heb jij de mail van [naam 9] de normale waar ik het bedrijf heen kan mailen?
[medeverdachte 3] : “
[mail]
[medeverdachte 2] : “
Afgeleverd en mail verstuurd maat
[medeverdachte 3] : “
Oke maat dummy toch dit? Even kijken hoe loopt
[medeverdachte 2] : “
Klopt zit niks in maar komt helemaal goed
Het [bedrijf 2] was gevestigd aan [adres 3] in Den Haag. Dit adres was tevens gekoppeld aan een depot van het koeriersbedrijf DHL. De eigenaar van dit bedrijf bleek op basis van het register van de Kamer van Koophandel [medeverdachte 4] te zijn. [25]
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [username 24] op 21 april 2020:
[username 24] : “EIN-EC- [code 1] ”
[medeverdachte 2] : “Thats fast mate isnt it. (…) Been send yesterday”
Uit bovenstaande chatgesprekken leidt de rechtbank af dat er op 20 april 2020 een dummyzending is verzonden met het nummer EIN-EC- [code 1] . Door de politie is onderzoek gedaan naar de code door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan een pallet met een lading van 85 kilogram die op 24 april 2020 in Oldbury (Engeland) is afgeleverd. [26]
Gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 2] op 22 april 2020 en 24 april 2020: [27]
[medeverdachte 2] : “
Vraagje hebben wij nog stash autos. Voor [naam 14] dalijk. En de engelse
Verdachte: “
Ja daar zat ik ook aan te denken maar il denk nieuwe latem make. Anders komt het nog naat ons laten gewoon dezelfe nieuw maken generaal had toch drie weken nodig
(…)
[medeverdachte 2] : “
We moeten een citan halen vriendje dan kan er een stash ingezet worden
Verdachte: “
Oke maar hun moeten hem halen he op hun naam
[medeverdachte 2] : “
Ja [naam 14] neemt hem op ze naam. En die engelse het normale busje
Verdachte: ‘
’Dat is niet zo slim beter hun wie dat bedrijf heb en die hem ook in laten leveren. (…) Maar zullen we het woensdag hierbhelemaal over gaan hebben en naar klante en alles uitwerkeb
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2] op 24 april 2020: [28]
Verdachte: “
Is die er al vriend. Maar kut he locldown daar. Hij komt vandaag toch ook aan
[medeverdachte 2] :
(stuurt een gekopieerd gesprek tussen hemzelf en [username 25] door): [medeverdachte 2] : “
Hey bro any news on pallet?[username 25] :
Landed
Verdachte: “
Oke dus weten zo [naam 33] maar hij wel geland toch
[medeverdachte 2] : “
Nee hij is er en goes. Niks aan gedaan
Verdachte: “
Oke top volgende week weer doen en dan wavhtne tot hun ja zeggen
Gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 27 april 2020 en 28 april 2020: [29]
[medeverdachte 2] : “
Maat het is dicht die jongen staat daar met die pallet zeg ff tegen je [naam 9] dat die snel komt
[medeverdachte 3] : “
Die zit in Zeeland winkel is dicht vandaag
[medeverdachte 2] : “
We zouden vandaag dummy sturen? Nou kunnen we volgendr week ook niet sturen
[medeverdachte 3] : “
Kan toch morgen
[medeverdachte 2] : “
Maakt niet uit dan word weekje later maat ik laat hem ff ergens opslaan. Brengt die hem morgen
(…)
[medeverdachte 3] : “
Morge maat. [naam 8] zegt 12 uur beste. En beter dat hij encro krijgt van jouw of gene die brengt
[medeverdachte 2] : “
Volgende week als voor het echt gaat krijgt hij de mail van de bezorger die dan komt”
Gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [username 24] op 28 april 2020 en 29 april 2020: [30]
[medeverdachte 2] : “
The dummy been send today because yesterday bank holiday and everything closed
[username 24] : “
Cheers I’ll get the code tomorrow
(…)
[username 24] : “
EIN-EC- [code 2]
De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat er op 28 april 2020 opnieuw een dummyzending is verzonden. Aan deze zending was de code EIN-EC- [code 2] gekoppeld. Door de politie is onderzoek gedaan naar de code door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan een pallet met een lading van 92 kilogram die op 5 mei 2020 in Oldbury (Engeland) is aangekomen. [31]
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van voorgaande chatgesprekken, in combinatie met de overige bevindingen, tot de conclusie dat er op 20 april en 28 april 2020 vanuit Nederland via DHL twee zogenaamde dummyzendingen zijn verzonden naar Engeland. Verder stelt de rechtbank vast dat de communicatie over deze zendingen plaatsvond via PGP-telefoons en dat er gesproken is over het regelen van stashauto’s. Tevens is door [medeverdachte 2] op 28 april 2020 aangegeven dat er ‘volgende week voor het echt wordt gegaan’. Gelet hierop kunnen deze dummyzendingen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders worden begrepen dan als middel om een transportlijn voor illegale goederen, vermoedelijk verdovende middelen, naar Engeland te testen.
Het eerste transport
Gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [username 17] op 3 en 4 mei 2020: [32]
[username 17] : “
[naam 24] – 20 bits. [adres 4] , Arnhem. 9:30. [naam 11] – 117.5 bits. [adres 4] , Arnhem. 10:00
[medeverdachte 2] : “
For the delivery and packing its important the bits are marked good so we will have p 1 and p 2 on boxes written so we know what is for who. [naam 13] will report you end of packing what signs on the boxes are for who
[username 17] : “
Okay cool. [naam 13] knows all this yeah?
[medeverdachte 2] : “
Yes and my [naam 16] does this for years so all goes by itself
(…)
[username 17] : “
Do I need to send total amount on tp to each client?
[medeverdachte 2] : “
No for this clients its all good. They know us all for years
[username 17] : “
The total on this is 182.5 Just so I know. 22 [naam 26] . 23 us. 117.5 [naam 11] . 20 [naam 24]
[medeverdachte 2] : “
Plus 10 [naam 25]
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [username 24] op 6 mei 2020: [33]
[username 24] : “
Its only been shipped from the port today it won’t be on the system till tomorrow. (…) EIN-EC- [code 3]
Door de politie is onderzoek gedaan naar de code EIN-EC- [code 3] door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan drie pallets met een lading van in totaal 411 kilogram, die op 12 mei 2020 zijn afgeleverd in Oldbury (Engeland). [34] Verder leidt de rechtbank uit bovenstaande gesprekken af dat er op dit transport door vijf verschillende personen in totaal 192,5 ‘bits’ zijn ingelegd. [medeverdachte 10] en [medeverdachte 5] zijn kennelijk betrokken bij het inpakken van deze ‘bits’.
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2] op 12 mei 2020: [35]
Verdachte: “
Alles goed vriend
[medeverdachte 2] : “
Alles goed vriene zit in de auto tussen 11 en 12 moet er zijn
(…)
[medeverdachte 2] : “
Happy daya. Alles aangekomen
Verdachte: “
Lekker zeggg. Alles al geregeld ook?
[medeverdachte 2] : “
Ja nog 1. Dan is het klaar
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2] op 14 mei 2020: [36]
Verdachte: “
Jo amigo alles goed [naam 17] zij dat die op moest hale. Vandaag wat maar hij zij 42 of zo klopt dat
[medeverdachte 2] : “
Ja moet veel meer halen maar iedereen zit te kutten met wissel
Verdachte: “
Ja maar kan die niet beter halen dan als het er is. Gewoon in een keer wachten we even denk jij. Is risico voor niks mee eens
(…)
[medeverdachte 2] : “
Morge komt iemand met grote wagen al die dingen terug brengen van overkant vriensje
Verdachte: “
Dat is top hebbe we wel even genoeg topbgeregeld vrjend
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2] op 15 mei 2020: [37]
[medeverdachte 2] : “
[naam 11] zegt nu dat die niet wist dat het 2000 was maar ik heb het echt duidelijk gezegd en ik geloof jij ook nog
Verdachte: “
Hebben we gezegt duidelijk (…) gewoon zeggen dan hebben wij zelf niks hij moet maar omhoog wij niet naar beneden omgekeerde wereld
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] op 16 mei 2020: [38]
Verdachte:
(stuurt een foto van een beeldscherm met daarop notities met daarop het volgende weergegeven)
tp
- 5000 pand / huiss
- 2500 homo bedrijf tp kosten
- 1200 [naam 14] spullen
- 1500 encro [medeverdachte 10]
- 1000 [medeverdachte 10]
- 1500 [naam 14] encro
- 1500 [naam 15] encro
- 560 bus huren + schade
Gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 2] van 16 t/m 18 mei 2020: [39]
Verdachte: “
Vriend ik moet even alkes hebben kostem enz en wat open staat nog. En mail even goeveel er gegaan is en wat we nog krijgen enz. [username 9] is bijna hier. En hou je tel even bij je da
[medeverdachte 2] : “
112,5 [naam 11] heeft 1500 betaald ipv 2000. 20 x deur betaald. 20 x sco betaald. 33 x [naam 20] . 10 x [naam 27] . Voor de eerste keer moeten we die man 15 ps geven maar daar gaan we tocb nieg meer verder dus eenmalig die al die pakhuizen enzo heb geregeld daar
Verdachte: “
Maar ik heb [username 9] hebben het erover hun moeten zelf even hier im de biurt pakhuis regelen en wij moeten dit niet doen wij moeten alleen ons deel krijgen klaar [naam 14] mag niet naar [naam 10] ook [naam 17] niet [naam 20] ze man moet pap colecteren en ons ons deel geven en [naam 20] ze man moet inleveren bij [naam 10] nu zitten wij met berg pap hier nog steeds(
de verdachte stuurt een foto van een grote hoeveelheid eurobiljetten op een tafel). [40] [naam 17] moet dat halen bedoelen we. En backstreet moet effe pand regelen anders 1x nijmegen weer doen
(…)
Verdachte: “
Is get een idee om onze winst eraf te hale. En de rwst aan [naam 17] te geven zegt [username 9]
[medeverdachte 2] : “
Ja gped. Das best
Verdachte: “
Oke top hij zit nu uit te rekenen voor me wij houden altikd met alles eraf 700 over maar we sturen je zo berekening (…) Hoeveel was het nou precies
[medeverdachte 2] : “
192,5 vriendje
(…)
[medeverdachte 2] : “
Wat zeg jij 5 pallets doen of 4? Kunnen 400 stuks doen
Verdachte: “
Pfff vijf is wel verleidelijk maat nog nooit gedaan he
(…)
[medeverdachte 2] : “
Vriendke had jij mijn geld apart gelegd? Welk geld heb [naam 17] ?
Verdachte: “
Nee die heeft [naam 17] mee die brengt het tich altijd weg voor jou
[medeverdachte 2] : “
Hoeveel van mij zit erin dan en de rest voor [naam 20] dan toch
Verdachte: “
128350 gedeeld door drie. 128350 totaal maar daar gaat nog den en al. Vanaf dat is elf bij elkaat volgens min. De rest heeft [naam 17] maar de rest is van [naam 28] plus kosten erbij van pakhuis en xo hun moeten alleen even die engelsman strand laten betalen niet muf maar echt die gozer. Dan de rest voor hun
Het tweede transport
Gesprekken tussen [username 24] en [username 17] op 17 en 19 mei 2020:
[username 24] : “
You sending tommorow
[username 17] : “
Yeah bro. Nearly full one
(…)
[username 24] : “
EIN-EC- [code 4]
De rechtbank leidt uit bovenstaand gesprek af dat er op 18 mei 2020 opnieuw een transport is verzonden. Door de politie is onderzoek gedaan naar de code EIN-EC- [code 4] door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan 4 pallets van in totaal 647 kilogram, die op 22 mei 2020 zijn afgeleverd in Oldbury (Engeland). [41]
Gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 2] op 19 en 21 mei 2020: [42]
Verdachte: “
Hoe is het vriend kan jij niet beter terug komen dat we alles op goede banen kunne leiden en even samen beslisse. (…) Ik heb [naam 11] gesproken hij xeg ik heb alkes al gebravht naar [naam 29] ze meisje dus hij vroeg als die die openstaande bedrag steeds in mag lopen. Dat ik dat even kon vragen
[medeverdachte 2] : “
Ja ik ga het zo vragen maar dan wel gewoon in 2e dus deze week 30 en volgende week 30 en volgende 30 toch of max 3 x 20.
(…) Morge geleverd zegt [username 24] net vriendje
Verdachte: “
Dat is goed niuews
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 7] op 19 mei 2020: [43]
[medeverdachte 7] : “
[naam 30] vraagt over tp, gewoon zeggen dat het niet lukte toch?
Verdachte: “
Zeg kaar corona nog dat we hem gelijkailen als gaat
Gesprek tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] op 22 mei 2020: [44]
[medeverdachte 8] : “
Ben jongen van [naam 3] en [naam 6]
[medeverdachte 6] : “
Kan je [naam 33] hallen
[medeverdachte 8] : “
[username 26] ? Hoelaat en wanneer?”
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2] op 27 mei 2020: [45]
[medeverdachte 2] : (
stuurt een foto van een papier waarop aantekeningen staan, voor zover relevant uitgewerkt in de tabellen hieronder). “
Dat hebben we van vorige week vriendje. Hij heeft het verschil van [naam 11] gedeeld is ook logisch eigenlijk dus als [naam 11] inloopt weer is helft voor ons helft voor hun
Verdachte: “
Ja zeiden wij ook al
Tabel 1
[username 27]
20 x 2000
40000
Paid
[naam 11]
196 x 2000
392000
Week 1 owes 40000
Week 2 owes 67360
[naam 24]
64 x 2000
128000
paid
[username 25]
23 x 1100
25300
Remove from wages
[username 28]
40 x 2000
80000
paid
Total
343 bits
686000
Tabel 2
[naam 13]
25 x 343
8575
[naam 16]
25 x 343
8575
[naam 32]
400 x 343
137200
-25300
111900
[naam 31]
150 x 343
51450
[username 18]
2500 p/w
Tabel 3
Total
183000
costs
503000
total
/2
251500
Tabel 5
[naam 34]
251500
- costs job 1
216600
Gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2] op 28 mei 2020: [46]
Verdachte: (
stuurt een foto van een grote hoeveelheid eurobiljetten op een tafel). [47] (…) “
Hoeveel moest het wezen. Ik heb nu 205630
[medeverdachte 2] : “
216600. Dan missen we 10k ong
Verdachte: “
Ik tel nog een keer stapels nu twee min wacht. (…) 205630. Met de hand geteld kan iets schelen maar niet zoveel denk. Even nog niet verdelen en door machine heen halen als die ander terug is”.
Het derde transport
Gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 2] op 25 en 26 mei 2020: [48]
[medeverdachte 2] : “
Amigo praat jij straks ff met [naam 6] ook die zich overal mee aan het bemoeien en doen vandaag zijn er weer 347 gegaan krijg vandaag of morge overzicht van vandaag en tas met geld laten wij ons aub erbuiten houden toch. [naam 17] gaat [naam 20] dan weer berichten met moet een overzicht [naam 20] zegt wat is dit allemaal. Omdat [naam 6] heb gevraagd om een lijst.
(…)
9
dt – 27 bits (dt on bits). 09.30 [username 25] – 28 bits (j on bits). 10.00 [naam 26] – 50 bits (w on bits). 11.30. [naam 24] – 75 bits (da on bits). 11.30-11.45 [naam 11] – 117 bits (P1 – 88, P2 – 19, P3 – 10). 12.00 [username 29] – 50 bits (bi on bits)
Verdachte: “
Ik voel me er zelf rot bij dat hijndat doet. Gaat allemaal goed dit komt over als wantrouw. Maar als die ons nou ook eerst stuurt voordat die wat van plan is gewoon eigen houtje ook samen beslissen tich even
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [username 24] op 26 mei 2020:
[medeverdachte 2] : “
Allright mate no worries u got the codes yesterday?
[username 24] : “
Yea bro. EIN-EC- [code 5]
De rechtbank leidt uit bovenstaand gesprek af dat er op 25 mei 2020 opnieuw een transport is verzonden. Door de politie is onderzoek gedaan naar de code EIN-EC- [code 5] door deze in te voeren op de website van DHL. De code was gekoppeld aan 4 pallets met een lading van in totaal 648 kilogram, die op 29 mei 2020 zijn afgeleverd in Oldbury (Engeland). [49]
Gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 2] op 29 en 31 mei 2020: [50]
[medeverdachte 2] : “
Happy days vriendje
Verdachte: “
Lekker zegggggg heeerlijkkkkk
(…)
[medeverdachte 2] : “
Gaat niet goed [username 24] reageerd al niet meer 35 minuten hij moest er nog 2 doen. Politie. Zijn vingerafdrukken nemen op auto
Verdachte: “
Meen je niet kanker zooi. Pakhuis nog goed?
[medeverdachte 2] : “
Is gepakt politie bij pakhuis ook
(…)
[medeverdachte 2] : “
Jo vriendje. Gen loaded up van with both last 2 customers work bro left his [naam 16] at the unit… gen got grabbed about 12,30 then at 1,15 police turned up at unit grabbed his [naam 16] who was waiting for gen. Alles is weg kk zooi pfff (…) Ik ben bang dat die aflever bon daar ligt. Dan kunnen ze terug kijken alle zendingen. Hij zit 18 maanden deze unit
Verdachte: “
Oke pf maar wat dnek je dat we okm niks meer kunne doe. Met [naam 10]
[medeverdachte 2] : “
Dit word overgedragen aan de speciale dienst van die engelse
Verdachte: “
Ja ja en nee ze kunne nooit bewijzen dat in die andere zendingen wat heeft gezeten. Laten we wek voor de zekerheid allemaal andere telneme iedereen. Hoeveel was er wel gelukt dan eigelijk
[medeverdachte 2] : “
Op [naam 11] 88 en 75 na
Gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] op 6 juni 2020: [51]
[medeverdachte 2] : “
Ik kan je alle namen geven zeg maar welke je wil
[medeverdachte 6] : “
Naam van [username 30]
[medeverdachte 2] : “
[ medeverdachte 11 ]
[medeverdachte 6] : “
Is die man tog waar met die 88 stuk”
[medeverdachte 2] : “
Ja dat is hij
Operatie Belshazzar
Door de Engelse politie zijn de resultaten van Operatie Belshazzar gedeeld met de Nederlandse politie. Dit onderzoek was gericht op een aangetroffen partij verdovende middelen op 29 mei 2020 in Engeland. Voor zover relevant is uit dit onderzoek het volgende naar voren gekomen.
Op 29 mei 2020 bevonden meerdere eenheden van de Engelse politie zich rond de Jeffrey Road en Oldbury Road in de plaats Oldbury. Zij hadden informatie gekregen dat daar mogelijk een drugsdeal zou plaatsvinden. Door Engelse verbalisanten werd waargenomen dat de bestuurder van een witte Vauxhall Combo kartonnen dozen aan het overladen was naar de kofferbak van een grijze Audi A6. De bestuurders van beide voertuigen zijn na de overdracht door de Engelse politie aangehouden. De bestuurder van de Vauxhall Combo bleek genaamd [ medeverdachte 11 ] . Bij de aanhouding van [ medeverdachte 11 ] werd in zijn broekzak een mobiele telefoon van het merk V-smart aangetroffen. [52] Deze telefoon maakte gebruik van het SIM-nummer: [nummer 2] . Dit SIM-nummer komt overeen met het SIM-nummer waar EncroChat-gebruiker [username 24] gebruik van maakte. [53]
De inhoud van de dozen aangetroffen in de Vauxhall Combo en de Audi A6 zijn door de politie bekeken. Hieruit kwam naar voren dat in de dozen blokken zaten die gewikkeld waren in plasticfolie. De blokken bevatten een onbekende substantie. Daarop zijn de blokken inbeslaggenomen (bewijsstukken SDD/1, SDD/2 en SSD/4 tot en met SDD/19 aangetroffen in de Vauxhall Combo en LFM/8 tot en met LFM/20 aangetroffen in de Audi A6). [54]
Tevens is er op 29 mei 2020 een doorzoeking geweest van een Citroën bestelauto in de [bedrijf 3] , [kenteken] . In een verborgen ruimte van dit voertuig werden zes dozen met daarin blokken van een onbekende substantie aangetroffen (bewijsstukken ATL/25 tot en met ATL/30). [55]
Alle hierboven aangetroffen en inbeslaggenomen bewijsstukken zijn forensisch onderzocht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat:
- in de Vauxhall Combo in totaal 88 blokken zijn aangetroffen in dozen die gelabeld waren met ‘P1’;
- in de Audi A6 in totaal 74 blokken zijn aangetroffen in dozen die gelabeld waren met ‘DA’;
- in de Citroën in totaal 49 blokken zijn aangetroffen in dozen die gelabeld waren met ‘W’;
- alle hierboven genoemde blokken cocaïnehydrochloride bevatten. Dit is de chemische benaming voor cocaïne. [56]
De verbalisanten hebben gezien dat [ medeverdachte 11 ] uit de richting van de Safestore, Birchley Island, Birchfield Lane, B69 1DT kwam. Dit bleek een bedrijfsgebouw met verschillende units te zijn. In het pand werd een jongen, die later bleek te zijn [naam 36] , aangetroffen. Hij verklaarde dat hij wachtte op zijn neef [ medeverdachte 11 ] . De verbalisanten troffen in een unit van het pand pallets aan met daarop dozen, waarin weer kleinere doosjes met daarin printertoners zaten. In het midden van de pallets lagen kartonnen dozen die leken op de dozen die waren gezien bij de overdracht vanuit de Vauxhall Combo naar de Audi A6. [57]
Uit camerabeelden die door de Engelse politie zijn veiliggesteld van de Safestorage in Oldbury blijkt dat er niet alleen op 29 mei 2020, maar ook op 5, 12, en 22 mei 2020 veel activiteit was bij de unit. Op de camerabeelden van de vier data is telkens een man te zien, waarvan de Engelse politie aanneemt dat het [ medeverdachte 11 ] is, die in de weer is met (een) pallet(s) met daarop blauwwitte dozen. Op de beelden van 12, 22 en 29 mei 2020 is verder te zien dat [ medeverdachte 11 ] kleinere kartonnen dozen naar buiten brengt en in een stationwagen laadt. [58]
Doorzoeking [adres 5]
Op 13 april 2021 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het [adres 5] in Den Haag. Op dit adres was het [bedrijf 2] gevestigd waar [medeverdachte 4] de eigenaar van was. Bij deze doorzoeking zijn in de kantoorruimte verschillende schriftelijke bescheiden inbeslaggenomen, waaronder:
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door [bedrijf 2] . De zending was op 20 april 2020 verzonden naar [bedrijf 4] , [adres 6] Oldbury. De zending bestond uit één pallet;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door [bedrijf 2] . De zending was op 28 april 2020 verzonden naar [bedrijf 4] , [adres 6] Oldbury. De zending bestond uit één pallet;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop twee zendingen door [bedrijf 2] . Eén van de zendingen was op 4 mei 2020 verzonden naar [bedrijf 4] , [adres 6] Oldbury. De zending bestond uit drie pallets;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door [bedrijf 2] . De zending was op 18 mei 2020 verzonden naar [bedrijf 4] , [adres 6] Oldbury. De zending bestond uit vier pallets;
- een DHL-factuuroverzicht met daarop één zending door [bedrijf 2] . De zending was op 25 mei 2020 verzonden naar [bedrijf 4] , [adres 6] Oldbury. De zending bestond uit vier pallets. [59]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de twee dummytransporten zijn opgevolgd door drie transporten met cocaïne. Daartoe is het volgende van belang.
Uit de bevindingen van de Engelse politie blijkt dat er op 29 mei 2020 in Oldbury (Engeland) dozen met daarin blokken cocaïne zijn aangetroffen. Op deze dozen stonden verschillende afkortingen, te weten ‘P1’, ‘DA’ en ‘W’. Deze afkortingen komen terug in het EncroChat-gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 2] van 26 mei 2020, waarin wordt gesproken over personen die ‘bits’ aanleveren. In het gesprek van 3 mei 2020 met [username 17] legt [medeverdachte 2] uit dat het belangrijk is dat de ‘bits’ gemarkeerd worden door dit op de doos te schrijven, zodat ze weten welke ‘bits’ van wie zijn. Verder komen ook de hoeveelheid blokken cocaïne aangetroffen in de dozen gemarkeerd met ‘P1’ overeen met de hoeveelheid die wordt genoemd in de chats. Gelet op deze bevindingen stelt de rechtbank vast dat met de term ‘bits’ kennelijk blokken cocaïne worden bedoeld. Voor elk van de drie transporten geldt dat er in de EncroChat-gesprekken is gesproken over hoeveelheden en ‘bits’.
Voor wat betreft de transporten die op 4 mei 2020 en 18 mei 2020 zijn verzonden is bovendien nog relevant dat het bewijs niet enkel is gebaseerd op chatgesprekken, maar dat er ook andere onderzoeksbevindingen zijn die deze chatgesprekken ondersteunen. Zo blijkt uit de DHL-informatie dat de pallets met de ‘bits’ daadwerkelijk zijn verzonden en aangekomen in Engeland. Tevens is op de camerabeelden van de aankomstdata van de pallets bij de unit in Engeland te zien dat een man, vermoedelijk [ medeverdachte 11 ] (EncroChat-gebruiker [username 24] ), met pallets en kartonnen dozen in de weer is. Dit komt overeen met hetgeen door de Engelse politie is geconstateerd op 29 mei 2020, waarbij daadwerkelijk blokken cocaïne zijn aangetroffen.
De pallets zijn via het bedrijf [bedrijf 2] , waarvan medeverdachte [medeverdachte 4] de eigenaar was, aangeboden bij koeriersdienst DHL en vervolgens door deze dienst getransporteerd naar Engeland. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat er op 4 mei 2020, 18 mei 2020 en 25 mei 2020 pallets met respectievelijk 192,5, 343 en 347 kilogram cocaïne zijn uitgevoerd naar Engeland.
7.3.2
Betrokkenheid bij de uitvoer van cocaïne (feit 1)
Het juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte niet als pleger van de uitvoer van cocaïne kan worden aangemerkt. Immers kan op basis van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat het niet de verdachte is geweest die de cocaïne van Nederland naar Engeland heeft gebracht. Eventuele strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte bij de transporten dient dan ook bezien te worden in het kader van de deelnemingsvorm ‘medeplegen’.
In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid vooral in dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) bij het plegen van een strafbaar feit. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de bijdrage kan ook worden geleverd in de vorm van diverse gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat de verdachte lijfelijk aanwezig is geweest bij het plegen van het feit. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Kortom, de vraag of er sprake is van medeplegen ziet met name op de mate waarin door de verdachten is samengewerkt en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. Wel kan er slechts van medeplegen worden gesproken als de bijdrage van de verdachte aan het delict, zij het intellectueel of materieel, van voldoende gewicht is geweest.
Bij de beoordeling van de vraag of de feitelijke gedragingen van de verdachte als bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking kunnen worden aangemerkt komt waarde toe aan de volgende factoren: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in de voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling van het delict en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de onder 7.3.1 opgenomen redengevende feiten en omstandigheden het volgende vast met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de transportlijn in het algemeen en de verschillende transporten in het bijzonder.
Uit de EncroChat-berichten kan worden afgeleid dat er voorafgaand aan het eerste drugstransport een periode is geweest waarin voorbereidende handelingen werden verricht voor de (her)start van de transportlijn naar Engeland. Ook de verdachte heeft hier een bijdrage aan geleverd. Een voorbeeld hiervan is dat [medeverdachte 3] op 31 maart 2020 naar de verdachte stuurde “
bij [naam 9] [naam 8] gewoon mega druk dus denk gewoon een keer gaan beginnen? Of overkant drama??”. De verdachte reageerde daarop dat hij vrijdag met [medeverdachte 2] is en dat ze dan de overkant gaan texten en dat er mogelijk nog haken en ogen aan zitten door een lockdown. Uit de context van de overige gesprekken in het dossier kan worden afgeleid dat met ‘de overkant’ in dit kader de Engelsen worden bedoeld. Kennelijk heeft de verdachte samen met [medeverdachte 2] contact gezocht met de Engelsen om de (her)start van de transportlijn te bespreken. Verder blijkt uit de gesprekken dat de verdachte mee heeft gedacht met [medeverdachte 2] over het regelen van stashauto’s voor [medeverdachte 5] en de Engelsen en dat hij informatie heeft gevraagd (en ontvangen) over de status van de dummyzendingen. Nadat de verdachte werd geïnformeerd over de aankomst van de eerste dummyzending zei hij tegen [medeverdachte 2] dat ze het volgende week weer moeten doen en dat het dan wachten is tot de Engelsen ja zeggen.
Voor wat betreft de drugstransporten geldt dat de verdachte een belangrijke rol heeft gehad bij de financiële afhandeling daarvan. De verdachte hield een overzicht bij van gemaakte kosten, ontving de winst van de transporten en telde deze ook na, alvorens deze verder te verdelen. De verdachte werkte hierbij steeds nauw samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Dat de verdachte een belangrijke rol had bij de financiële afwikkeling van de transporten blijkt temeer nu [medeverdachte 8] , die blijkens het dossier een belangrijke rol heeft gespeeld bij het ophalen en afleveren van de grote geldbedragen die met de transporten gemoeid gingen, zich voor heeft gesteld aan [medeverdachte 6] , de grootste inlegger van cocaïne op de transportlijn, als de jongen van ‘ [naam 3] ’ en ‘ [naam 6] ’, oftewel de verdachte en [medeverdachte 1] . Bovendien is de verdachte, naast [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , rechthebbende van een deel van de winst. Dit blijkt uit het gesprek van 16 mei 2020, waarin door de verdachte aan [medeverdachte 2] werd gevraagd of het idee van [medeverdachte 1] , namelijk om hun deel van de winst van het bedrag af te halen en de rest aan [medeverdachte 8] te geven, goed was. Dit past bij de verdeling van de winst van de transportlijn die door [medeverdachte 2] en [username 23] is afgesproken, namelijk dat aan de Nederlandse zijde naast [medeverdachte 2] twee personen die worden aangeduid met ‘ [naam 20] ’ en ‘ [naam 21] ’ recht hebben op een evenredig deel van de winst. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat deze letters staan voor de voornamen van de verdachte en [medeverdachte 1] , [naam 37] en [naam 38] .
De betrokkenheid van de verdachte is echter niet slechts steeds beperkt tot de financiële afhandeling van de transporten, zoals door de raadsman is bepleit. Uit verschillende chatgesprekken komt naar voren dat de verdachte zeggenschap had over het reilen en zeilen van de transportlijn en dat hij betrokken werd bij belangrijke beslissingen. Zo blijkt uit verschillende chatgesprekken dat de verdachte contact heeft gehad met klanten (inleggers van cocaïne) van de transportlijn en dat hij benaderd werd door medeverdachten met vragen over de transportlijn. Ook toen er kennelijk een verschil van mening bestond over de te betalen transportkosten tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] , was het de verdachte die zei dat ze duidelijk hadden gezegd dat het 2000 was en dat [medeverdachte 2] maar moest zeggen dat zij anders zelf niks zouden hebben: “
hij moet maar omhoog wij niet naar beneden
.Tevens werd de verdachte op de hoogte gehouden van de status van de transporten en werd hem door [medeverdachte 2] gevraagd mee te denken over de te verzenden hoeveelheid pallets met cocaïne.
Het beeld dat de verdachte samen heeft gewerkt met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij het nemen van belangrijke beslissingen over de transporten blijkt ook wel uit de verschillende gesprekken van de verdachte met [medeverdachte 2] waarin hij aangeeft dat ze “samen beslissen”. Een voorbeeld hiervan is het gesprek waarin de verdachte door [medeverdachte 2] wordt geïnformeerd dat [medeverdachte 1] zich aan het bemoeien is met het transport door te vragen naar lijsten, kennelijk met daarop informatie over klanten en/of het aantal ingelegde blokken cocaïne. De verdachte gaf daarop als reactie dat hij dat vervelend vond en dat [medeverdachte 1] gewoon eerst even iets moest sturen voordat hij wat van plan was: “
samen beslissen tich even”.
Tot slot kan uit de chats worden afgeleid dat de verdachte, nadat hij werd geïnformeerd door [medeverdachte 2] over de onderschepping van een deel van het transport in Engeland, zelf de touwtjes in handen heeft genomen. Dit blijkt uit het bericht dat door de verdachte naar [medeverdachte 2] werd gestuurd op 31 mei 2020: “
Laten we wek voor de zekerheid allemaal andere telneme iedereen”. Kort na dit bericht zijn door verschillende betrokkenen bij de transportlijn nieuwe PGP-telefoons in gebruik genomen.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de verdachte, samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , kan worden aangemerkt als het intellectuele brein achter de transporten. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, die in de kern bestond uit het gezamenlijk regelen van de (her)start van de transportlijn en het gezamenlijk nemen van en meedenken over belangrijke beslissingen met betrekking tot het reilen en zeilen van de transportlijn. Ook heeft de verdachte een belangrijke bijdrage geleverd aan de financiële afhandeling van de verschillende transporten, waarbij hij ook steeds nauw samenwerkte met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Aldus kan worden geconcludeerd dat de verdachte een intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de transporten waarbij steeds nauw en bewust is samengewerkt met anderen. Dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht en ook geen contact heeft gehad met de medeverdachten die dat wel hebben gedaan, doet hieraan niets af.
Voor wat betreft de pleegperiode zal de rechtbank uitgaan van de periode zoals deze ten laste is gelegd, omdat de verschillende EncroChat-berichten die zien op de transportlijn in de genoemde periode zijn verstuurd.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van 882,5 kilogram cocaïne naar Engeland en, in het verlengde daarvan, tevens het medeplegen van het vervoeren van deze hoeveelheid cocaïne.
7.3.3
De criminele organisatie (feit 2)
Onder feit 2 is de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, waaraan ook de andere verdachten in het onderzoek Kiwi hebben deelgenomen, die tot doel had om strafbare feiten te plegen zoals bedoeld in de artikelen 10, 10a, 11 en 11a van de Opiumwet (OW).
7.3.3.1 Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat de jurisprudentie die betrekking heeft op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ook van toepassing is wanneer artikel 11b OW ten laste is gelegd.
Volgens bestendige jurisprudentie [60] moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr respectievelijk artikel 11b OW worden verstaan: een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan betrokkene.
Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Een organisatie wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd. Er hoeft geen begin met het plegen te zijn gemaakt. Voor bewijs van het bestanddeel oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, en meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het is niet vereist dat de verdachte precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De verdachte dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven. Daarnaast is niet van belang of de verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid bij een misdrijf dat in het verband van de organisatie is begaan.
Om van deelnemen aan een criminele organisatie te kunnen spreken, dient de verdachte te behoren tot de organisatie en moet hij een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning bieden aan gedragingen ter verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede) plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken.
De rechtbank zal aan de hand van dit juridisch kader beoordelen of sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband, of de onderhavige organisatie als oogmerk had het plegen van misdrijven ter zake de Opiumwet, en of de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
7.3.3.2 Duurzame samenwerking
Zoals in het vorenstaande is overwogen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte, samen met diverse andere verdachten in het Kiwi-onderzoek, zich schuldig heeft gemaakt aan het uitvoeren van cocaïne naar Engeland en in het verlengde daarvan het vervoeren van de cocaïne.
Hieruit kan reeds worden afgeleid dat sprake was van een samenwerking tussen de verdachte en de andere verdachten. Deze samenwerking was behoorlijk intensief. Uit de onderschepte EncroChat-berichten blijkt dat werd overlegd tussen de verdachte en een aantal verdachten, waarbij de verdachte andere verdachten aanstuurde en een bepalende rol had. Er was sprake van een duidelijke onderlinge taakverdeling, waarbij de verdachte, samen met de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , de opdrachten gaf en anderen deze uitvoerden.
De samenwerking was ook duurzaam en bestendig. De bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden gedurende twee maanden, te weten van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020, waarbij sprake was van nauwe afstemming van de planmatige activiteiten. Er was sprake van een structuur en een bepaalde hiërarchie en rolverdeling binnen de organisatie.
Wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling en verband en samenhang worden bezien is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
7.3.3.3 Crimineel oogmerk van de organisatie
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de organisatie tussen verdachten het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Dat de organisatie het oogmerk had op het plegen van misdrijven met betrekking tot de uitvoer van cocaïne via een transportlijn naar Engeland, blijkt onder meer uit de hiervoor bewezen transporten . De rechtbank verwijst naar de inhoud en de veelheid en frequentie van de EncroChat-berichten. Mede daaruit kan het oogmerk van de organisatie op het plegen van Opiumwetdelicten worden afgeleid.
De rechtbank ziet overigens in het dossier geen aanwijzing dat de criminele organisatie oogmerk had op het opzettelijk verwerken, verkopen, vervoeren, enz. van een (grote hoeveelheid van een) middel als bedoeld op lijst II bij de Opiumwet als bedoeld in artikel 11 (derde en vijfde lid) OW dan wel voorbereidingshandelingen tot het plegen van dergelijke feiten als bedoeld in artikel 11a OW. De rechtbank zal de verdachte en ook de medeverdachten van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
7.3.3.4 Deelnemers aan de organisatie en hun rol daarin
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat van de criminele organisatie – naast mogelijk (een) ander(en) die (nog) niet als verdachte heeft (hebben) terechtgestaan – in elk geval deel hebben uitgemaakt de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] .
Zij hebben – daargelaten wat reeds volgt uit hetgeen ten laste van ieder van hen afzonderlijk bewezen is verklaard – op hoofdlijnen de volgende deelname aan de organisatie geleverd.
De verdachte
Uit de bewijsmiddelen van de bewezen verklaarde feiten en het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het medeplegen van de transporten, blijkt zonder meer dat de verdachte samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , leider was van de criminele organisatie. Deze drie leiders namen alle belangrijke beslissingen samen, zoals de prijzen voor het transport, de beloningen voor de overige leden van de organisatie, hoeveel pallets werden getransporteerd en wie wat in de organisatie moest regelen (zoals een pakhuis) en met elkaar contact had. Zij beheerden met z’n drieën ook de financiën en werden steeds op de hoogte gehouden van de status van de transporten. Zij kregen alle drie 1/3 van de winst aan Nederlandse zijde. De verdachte heeft verder samen met [medeverdachte 2] nagedacht over het regelen van stashauto’s en cryptotelefoons. [61] Er zijn meerdere berichten waarin hij instructies geeft aan de medeverdachten of waarin zij hem om instructies vragen.
De verdachte maakte gebruik van PGP-telefoons en EncroChat om met leden van de organisatie te communiceren.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachte, qua hiërarchie in de criminele organisatie, een leidende en coördinerende rol vervulde.
[medeverdachte 2]
gold, samen met de verdachte en [medeverdachte 1] , als leider van de criminele organisatie. Deze drie leiders namen alle belangrijke beslissingen samen, zoals de prijzen voor het transport, de beloningen voor de overige leden van de organisatie, hoeveel pallets werden getransporteerd en wie wat in de organisatie moest regelen (zoals een pakhuis) en met elkaar contact had. Zij beheerden met z’n drieën ook de financiën en werden steeds op de hoogte gehouden van de status van de transporten. [medeverdachte 2] was de spin in het web met betrekking tot de organisatie, hij hield de touwtjes in handen en zette alle lijnen uit. Hij onderhield de contacten met de Engelse tak van de transportlijn, heeft met hen de overdracht van de transportlijn besproken en onderhandeld over de kosten en de winst van de lijn, voor zowel zichzelf als voor medeverdachten. [medeverdachte 2] is degene die als eerste op de hoogte is dat in Engeland een deel van het transport is onderschept. Hij informeert daarop meteen de verdachte en [medeverdachte 1] en onderneemt actie. [medeverdachte 2] maakte gebruik van PGP-telefoons en EncroChat om met leden van de organisatie te communiceren.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [medeverdachte 2] , qua hiërarchie in de criminele organisatie, een essentiële, leidende rol vervulde.
[medeverdachte 1]
was samen met [medeverdachte 2] en de verdachte, leider was van de criminele organisatie. Deze drie leiders namen alle belangrijke beslissingen samen, zoals de prijzen voor het transport, de beloningen voor de overige leden van de organisatie, hoeveel pallets werden getransporteerd en wie wat in de organisatie moest regelen (zoals een pakhuis) en met elkaar contact had. Zij beheerden met z’n drieën ook de financiën en werden steeds op de hoogte gehouden van de status van de transporten. Zij kregen alle drie 1/3 van de winst aan Nederlandse zijde. [medeverdachte 1] was bijvoorbeeld betrokken bij het beslisproces over belangrijke onderdelen van de transportlijn zoals het laten maken van stashauto’s. [medeverdachte 1] werd door [medeverdachte 2] meteen op 29 mei 2022 op de hoogte gebracht dat “
[username 24] is gepakt”. [medeverdachte 1] bespreekt vervolgens met [medeverdachte 2] wat er moet gebeuren om te voorkomen dat de politie bij de “
unit” in Engeland komt. [62]
[medeverdachte 1] maakte gebruik van een PGP-telefoon en EncroChat om met leden van de organisatie te communiceren.
[medeverdachte 1] had ook, naast [medeverdachte 2] en de verdachte, een belangrijke stem in de discussie over deelname van [medeverdachte 7] aan een samenwerkingsverband in het kader van Opiumdelicten. [63]
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] , qua hiërarchie in de criminele organisatie, een belangrijke, leidende rol vervulde.
[medeverdachte 3]
Hoewel [medeverdachte 3] is vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde medeplegen van uitvoer van cocaïne naar Engeland, is de rechtbank van oordeel dat in het dossier wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat hij heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. De rechtbank verwijst naar de EncroChat-berichten tussen [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] , met de verdachte en met [medeverdachte 4] .
[medeverdachte 3] heeft als tussenpersoon tussen de leiders van de organisatie en de daadwerkelijke uitvoerder, zijn oom [medeverdachte 4] , gefungeerd als essentieel onderdeel binnen de organisatie. Hij was een belangrijke buffer, zodat de organisatoren niet direct konden worden gelinkt aan DHL en de uitvoer. Alle communicatie met betrekking tot het transporteren liep via [medeverdachte 3] . In een gesprek met de verdachte spreekt [medeverdachte 3] over “
onze lijn”. [64] [medeverdachte 3] voelde zich betrokken bij de organisatie en heeft bekend dat hij wist dat de organisatie het oogmerk had om, kort gezegd, Opiumdelicten te plegen.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] een bemiddelende rol speelde in de criminele organisatie waarin hij diende als buffer tussen de leiding en de uitvoering.
[medeverdachte 4]
vormde een onmisbare schakel binnen de keten van drugstransporten.
De twee dummytransporten en de drie transporten met cocaïne zijn naar Engeland verstuurd via het DHL-depot aan de Treilerweg in Den Haag van [medeverdachte 4] . De transporten werden uitgevoerd op naam van het bedrijf [bedrijf 5] , een onderdeel van [bedrijf 2] van [medeverdachte 4] . Hij kreeg via zijn neef, [medeverdachte 3] , instructies van de leiders van de criminele organisatie.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 4] een essentiële, uitvoerende rol speelde binnen de criminele organisatie.
[medeverdachte 5]
had een actieve rol bij het ophalen, inpakken en verstoppen van de verdovende middelen. [medeverdachte 5] werkte hierbij nauw samen met [medeverdachte 10] . [medeverdachte 5] kreeg regelmatig instructies van [medeverdachte 2] , bijvoorbeeld over het ophalen van spullen. [medeverdachte 5] maakte gebruik van PGP-telefoons en EncroChat om met leden van de organisatie te communiceren.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] een ondersteunende en vooral uitvoerende, maar essentiële rol vervulde.
[medeverdachte 10]
is in opdracht van de betrokkenen aan Engelse zijde speciaal naar Nederland gekomen om hier, samen met medeverdachte [medeverdachte 5] , de drugs voor de transportlijn op te halen dan wel aan te nemen, in te pakken en te verstoppen. Hij maakte gebruik van een PGP-telefoon en EncroChat om met leden van de organisatie te communiceren.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 10] een ondersteunende en vooral uitvoerende, maar essentiële rol vervulde.
[medeverdachte 8]
Hoewel hij is vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde uitvoer van cocaïne naar Engeland, is de rechtbank van oordeel dat in het dossier wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat [medeverdachte 8] een bijdrage heeft geleverd aan de criminele activiteiten van de organisatie en dat hij daarom heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
[medeverdachte 8] heeft het geld dat met de transporten werd verdiend rondgereden. Hij vormde, als geldkoerier, een belangrijke en essentiële schakel binnen de organisatie. Niet vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 8] weet had van het concrete oogmerk van de organisatie en de concrete misdrijven die door de organisatie werden beoogd. Echter, gelet op het feit dat hij met tonnen aan euro’s in een stashauto heeft rondgereden moet hij in ieder geval redelijkerwijs het vermoeden hebben gehad dat hij meewerkte aan de handel in harddrugs en heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij meedeed met een organisatie die als oogmerk had het plegen van misdrijven, meer in het bijzonder de overtreding van de Opiumwet.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 8] heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
[medeverdachte 7]
is, na betaling van een geldbedrag, weer deel uit gaan maken van de criminele organisatie. Hij had een meer uitvoerende en ondersteunende rol en had kennis van bepaalde zaken. Zo werd hem gevraagd om pakhuizen leeg te halen en wist hij wie van “
ons” nog busjes en stashauto’s hadden. Hij vertelde de verdachte over iemand die vroeg naar het transport en hij vroeg de verdachte wat hij daarop moest antwoorden. Hij wordt na de aanhouding in Engeland meteen op de hoogte gebracht en dacht daarbij mee over wat vervolgens te doen. [65] Aldus heeft [medeverdachte 7] handelingen verricht die dienstbaar waren aan het criminele oogmerk van de organisatie door inlichtingen te verschaffen. Hij had gedurende een korte tijd geen grote rol binnen de organisatie, maar zijn bijdrage was voldoende groot om hem als deelnemer aan te merken.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 7] een ondersteunende rol vervulde.
7.3.3.5 Vrijspraak voor [medeverdachte 6]
Bij vonnis van heden heeft de rechtbank [medeverdachte 6] van dit feit vrijgesproken.
7.3.3.6 Conclusie
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
7.3.4
De geneesmiddelen (feit 3)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [adres 1] in Den Haag op 13 april 2021 onder meer verschillende doosjes met een buitenlandse verpakking aangetroffen, zonder dat daarop een sticker zat met gegevens van een apotheker of gebruiker. Volgens het opschrift zaten in de doosjes medicijnen. In de doosjes zijn ook pillen en ampullen aangetroffen.
De pillen en ampullen uit de doosjes zijn evenwel niet getest. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat, bij gebreke van een test, onvoldoende is komen vast te staan dat in de betreffende doosjes de in de tenlastelegging opgenomen medicijnen hebben gezeten. De rechtbank zal de verdachte dan ook voor dit feit vrijspreken.
7.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
l.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 29 mei 2020 in Nederland en Engeland, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en vervoerd, 192,5 kilogram cocaïne en 343 kilogram cocaïne en 347 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te ‘s-Gravenhage heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 10] [medeverdachte 8] en een of meer andere (onbekende) personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid
en10a eerste lid Opiumwet.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

8.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert de in het dictum genoemde strafbare feiten op.

9.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

10.De strafoplegging

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie buitensporig is. De rol van de verdachte bij de eventueel bewezen verklaarde feiten is dusdanig dat, mede gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken, een veel lagere straf passend is. Ook heeft de verdediging verzocht om bij een eventuele gevangenisstraf van lange duur rekening te houden met de inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte wordt veroordeeld voor het driemaal op grote schaal exporteren van cocaïne naar Engeland, met een totaal gewicht van 882,5 kilo. Dit deed hij samen met anderen, binnen een georganiseerd crimineel verband en hier is alleen een einde aan gekomen doordat de politie een deel van de cocaïne heeft onderschept. Cocaïne is verslavend en schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers. De handel in grote hoeveelheden cocaïne is daarom ook schadelijk voor de volksgezondheid in het algemeen. Bovendien gaat de verspreiding van en handel in cocaïne gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte en leidt het tot gewelddadige uitwassen met grote maatschappelijke onrust en verontwaardiging tot gevolg.
De rechtbank heeft, anders dan de officier van justitie bij het formuleren van de eis, bij het bepalen van de straf om te beginnen aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het LOVS. Deze oriëntatiepunten gaan bij de uitvoer van meer dan 20 kilogram harddrugs in georganiseerd verband uit van een gevangenisstraf van meer dan 72 maanden. Ook heeft de rechtbank gekeken naar uitspraken van andere rechtbanken in zaken met vergelijkbare strafrechtelijke verwijten. Ten aanzien van de verdachte houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de rol die hij binnen de criminele organisatie en bij de uitvoer van de cocaïne had. De verdachte was samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] leider van de organisatie. Hij bemoeide zich met de verdeling van de winst en met het toekennen van ‘salaris’ aan personen die werkzaamheden verrichtten. Daarnaast houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat de verdachte in oktober 2017, tegelijk met medeverdachte [medeverdachte 1] , nog is veroordeeld tot een lange gevangenisstraf voor overtreding van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie en ook daarvoor al vele veroordelingen achter zijn naam heeft staan. Desondanks heeft de verdachte nu wederom het pad van de georganiseerde misdaad gekozen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar passend en geboden en zal de verdachte daartoe dan ook veroordelen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Voor het opleggen van een gevangenisstraf van kortere duur vanwege de invoering van de Wet Straffen en Beschermen ziet de rechtbank geen aanleiding. Ten eerste heeft de wetgever kennelijk niet willen voorzien in overgangsrecht. Ten tweede heeft er tussen het tijdstip van aanhouding van de verdachte enerzijds en invoering van de Wet Straffen en Beschermen anderzijds een dermate korte tijd gezeten dat de verdachte, mede ook vanwege zijn proceshouding en de omvang van het politieonderzoek, redelijkerwijs nooit voor de inwerkingtreding van de wet berecht had kunnen worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is op 14 juli 2022 onder voorwaarden geschorst tot aan de einduitspraak. Namens de verdachte is verzocht om het bevel voorlopige hechtenis op te heffen dan wel opnieuw de schorsing daarvan te bevelen. De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 22 september 2022 het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen. Voor zover dit verzoek nu nog aan de orde is, overweegt de rechtbank dat uit de in dit vonnis opgenomen bewezenverklaring blijkt dat de ernstige bezwaren zoals ten grondslag gelegd aan het bevel nog steeds onverkort aanwezig zijn. Ook de twaalfjaarsgrond is, gelet op de bewezen verklaarde feiten, nog steeds aanwezig. Het bewezen verklaarde wijst op een geraffineerde wijze van transport van cocaïne en van ondermijning. De rechtsorde zou geschokt zijn als een persoon die is veroordeeld voor de uitvoer van zo’n grote hoeveelheid cocaïne en deelname aan een criminele organisatie, in combinatie met de opgelegde straf, op vrije voeten zou komen. Ook de recidivegrond is nog aan de orde aangezien de verdachte is veroordeeld voor lucratieve feiten in een grootschalig georganiseerd verband. De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis dus niet opheffen.
Voor wat betreft het verzoek om het bevel tot voorlopige hechtenis ook na de einduitspraak te schorsen, overweegt de rechtbank dat de voorlopige hechtenis van de verdachte eerder door de raadkamer is geschorst in verband met de slechte gezondheid van zijn vader. De verdachte had er belang bij om afscheid te kunnen nemen van zijn vader. De verdachte heeft dit belang nu nog. Er is nu echter een nieuwe situatie ontstaan waarbij de inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte schuldig is verklaard aan ernstige strafbare feiten. De ernst van de bewezen verklaarde feiten en de opgelegde gevangenisstraf nopen tot het oordeel dat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de verdachte. Aan de schorsing van het bevel tot de voorlopige hechtenis moet daarom een einde komen. Dat de verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis zich aan alle voorwaarden heeft gehouden, maakt deze afweging niet anders.

11.De inbeslaggenomen voorwerpen

11.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 2 genoemde voorwerpen, te weten vier halve bankbiljetten van vijf euro en twee halve bankbiljetten van tien euro, zullen worden onttrokken aan het verkeer. Vast is komen te staan dat de verdachte deze gehalveerde geldbriefjes heeft gebruikt als tokens.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerpen verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze voorwerpen zijn vervaardigd of bestemd tot het begaan van het onder 1 bewezen verklaarde misdrijf. Uit het dossier blijkt namelijk dat dergelijke gehalveerde eurobiljetten werden gebruikt als tokens bij de transporten.

12.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

13.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting;
wijst af het verzoek tot het (doen) horen van [medeverdachte 2]
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 7.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 10, derde, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid van de Opiumwet;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (NEGEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af de verzoeken tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerpen, te weten:
- 4 halve briefjes van 5 euro en 2 halve briefjes van 10 euro.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het procesdossier onderzoek Kiwi, onderzoeksnummer DHRAA20027 van de districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t /m 5879).
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4598.
3.Het proces-verbaal van analyse historische verkeersgegevens, p. 4603, 4606 en 4607.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1656-1657.
5.Zie voetnoot 4.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1125-1129.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1664.
8.Het proces-verbaal van analyse historische verkeersgegevens, p. 4602.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1665-1666.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 9] d . d . 7 december 2021, p. 5861-5863.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2250.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1952-1953.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2531-2535.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 2784-2799.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4023-4032.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3415-3418.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3203-3212 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 3222-3223.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3471-3480 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 3486-3487.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4365-4372.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1704-1705.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 587-590.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 3218.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 813.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 553.
25.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 851-854.
26.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 857.
27.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 514.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 516-517.
29.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 555-556.
30.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 814-815.
31.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 858.
32.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 571 en 579.
33.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 858.
34.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 859.
35.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 518-519.
36.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 520.
37.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 521-522.
38.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1722.
39.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 522-524 en 526.
40.De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2022.
41.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 860.
42.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 529-530.
43.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1703.
44.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4174.
45.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 530.
46.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 532-533.
47.De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op het onderzoek ter terechtzitting van 12 september 2022.
48.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 535 en 538.
49.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 861.
50.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 540-542.
51.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 4178.
52.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 1] als getuige d . d . 29 mei 2020, p. 1150-1151 en het vertaalde proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 2] als getuige d . d . 29 mei 2020, p. 1158-1159.
53.Het vertaalde proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] als getuige d . d . 31 juli 2020, p. 1232.
54.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 4] als getuige d . d . 30 mei 2020, p. 1178-1181 en het vertaalde proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 5] als getuige d . d . 30 mei 2020, p. 1186-1188.
55.Het proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 6] als getuige d . d . 12 juni 2020, p. 57387-5739 en 5749-5751.
56.Het vertaalde forensische rapport inzake onderzoek Belshazzar van de [deskundige] opgemaakt op 30 september 2020, p. 1207-1210.
57.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor van [verbalisant 7] als getuige d . d . 29 mei 2020, p. 1162-1165.
58.Het proces-verbaal van bevindingen relaas onderzoek Engeland, p. 1138-1139.
59.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1030-1033.
60.Zie onder meer HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264, HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413 en HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:HR:2022:969.
61.Proces-verbaal van bevindingen, p. 536-537
62.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1725
63.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1699
64.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1707
65.Proces-verbaal van verdenking, p. 4350 t /m 4358