ECLI:NL:RBDHA:2022:10788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/18/273 F en C/09/18/274 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om informatie en inzage door pandhouders in faillissementen

In de faillissementen van Mooy Beheer B.V. en Mooy Logistics B.V. is hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechter-commissaris, mr. D. de Loor, die op 7 september 2022 een verzoek van de pandhouders om informatie en inzage in de administratie van de gefailleerden had afgewezen. De pandhouders, H.Z. Logistics B.V. en H.Z. Holding B.V., stelden dat zij recht hadden op deze informatie om de omvang van hun pandrecht vast te stellen. De rechtbank Den Haag oordeelde dat het verzoek van de pandhouders niet ontvankelijk was, omdat artikel 69 van de Faillissementswet niet bedoeld is om persoonlijke aanspraken van individuele schuldeisers te realiseren. De rechtbank benadrukte dat de procedure van artikel 69 Fw. bedoeld is om de belangen van alle schuldeisers te behartigen en niet om persoonlijke rechten van individuele schuldeisers te claimen. De rechtbank vernietigde de beschikking van de rechter-commissaris en verklaarde de pandhouders niet-ontvankelijk in hun verzoek. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
insolventienummers: C/09/18/273 F en C/09/18/274 F
beschikking van 11 oktober 2022
In de faillissementen van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
Mooy Beheer B.V., en
Mooy Logistics B.V.,
beide statutair gevestigd te Waddinxveen,
hierna: gefailleerden,
is hoger beroep ingesteld tegen de op 7 september 2022 door de rechter-commissaris, mr. D. de Loor, gegeven beschikking ex artikel 69 Faillissementswet (hierna: Fw.) door:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
H.Z. Logistics B.V.en
H.Z. Holding B.V.
beide statutair gevestigd te De Lier,
advocaat: mr. P. Quist,
hierna: appellanten.

1.De feiten en het procesverloop

1.1.
Bij vonnissen van 14 augustus 2018 zijn gefailleerden failliet verklaard. Tot rechter-commissaris is, laatstelijk, mr. D. de Loor benoemd. Mrs. M.J.H. Vermeeren (Buren N.V.) en E.S. Ebels (UdinkSchepel Advocaten), advocaten te Den Haag, zijn gezamenlijk als curatoren aangesteld.
1.2.
Bij brief van 5 augustus 2022 hebben appellanten op grond van artikel 69 Fw. de rechter-commissaris - kort gezegd - verzocht de curator te bevelen aan hen informatie en inzage te verstrekken, zodat zij duidelijkheid kunnen krijgen over de omvang van hun pandrecht.
1.3.
Bij brief van 22 augustus 2022 hebben de curatoren gereageerd op het verzoek.
1.4.
Bij beschikking van 7 september 2022 heeft de rechter-commissaris dat verzoek afgewezen.
1.5.
In die beschikking heeft de rechter-commissaris onder meer overwogen:
(onder 3.2)
“De rechter-commissaris is van oordeel dat verzoeker ontvankelijk zijn in hun verzoek omdat het alleen om informatie en inzage gaat betreffende verpande vorderingen.”
(onder 3.4) “
In dit geval hebben de curatoren aangegeven dat verzoekers inzage kunnen krijgen in de debiteurenadministratie op het kantoor van de curatoren. Verder hebben zij zich bereid verklaard om een eindafrekening met de ING Bank op hoofdlijnen te verschaffen, zodat verzoekers in staat zijn om hun rechtspositie te bepalen. De rechter-commissaris is daarom van oordeel dat verzoekers geen belang meer hebben bij hun verzoeken. De verzoeken zullen daarom worden afgewezen.”
1.6.
Tegen deze beschikking hebben appellanten op 9 september 2022 hoger beroep ingesteld.
1.7.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- het verweerschrift van de curatoren van 23 september 2022,
- de e-mail, met bijlage, van mr. D.T. Mensinga (van de zijde van appellanten) van 26 september 2022 om 13:05,
- de e-mail, met bijlage, van mr. L.V. van der Gun (van de zijde van de curatoren) van 26 september 2022 om 17:29,
- de e-mail van mr. Mensinga van 26 september 2022 om 21:51,
- de e-mail van mr. Van der Gun voornoemd, van 27 september 2022 om 09:39.
1.8.
Het hoger beroep is op 27 september 2022 ter zitting behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- curator Ebels, bijgestaan door mr. S. van Wijk en mr. Van der Gun, advocaten,
- mr. Mensinga, namens mr. Quist,
- [naam01] , (financieel) controller bij appellanten.

2.Het geschil

2.1.
Appellanten hebben in hoger beroep verzocht

de beschikking van de rechter-commissaris in de faillissementen Mooy Beheer B.V. en Mooy Logistics B.V. d.d. 7 september 2022 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van verzoekers zoals weergegeven in de brief c.q. het verzoek aan de rechter-commissaris van 5 augustus 2022 alsnog toe te wijzen, in dier voege dat de curatoren alsnog wordt bevolen op de voet van artikel 69 Faillissementswet de verzochte inlichtingen en bescheiden, al dan niet op digitale wijze te verstrekken, met veroordeling van de curatoren in de kosten van de onderhavige procedure.”
2.2.
Tegen de beschikking van de rechter-commissaris hebben appellanten aangevoerd.
“Ten onrechte heeft de rechter-commissaris overwogen:
3.4 [
volgt de tekst hiervoor onder 1.5 weergeven na (onder 3.4)]”
2.3.
In de daaropvolgende toelichting hebben zij – kort samengevat – aangevoerd recht te hebben op en belang te hebben bij de verzochte informatie.
2.4.
De curatoren hebben in hun verweerschrift afwijzing van de verzoeken verzocht, met veroordeling van appellanten in de kosten van de procedure. Op het gemotiveerde verweer zal, voor zover nodig, hierna worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De wetgever heeft specifieke categorieën schuldeisers invloed toegekend op het beheer van de failliete boedel. Wanneer deze schuldeisers menen dat bij het beheer van de boedel door de curator fouten worden gemaakt, kunnen zij zich tot de rechter-commissaris richten met het verzoek de curator te gebieden de vermeende fouten te herstellen of te voorkomen. Het verzoek dient betrekking te hebben op de belangen van álle schuldeisers en is uitdrukkelijk niet bedoeld om persoonlijke rechten van een individuele schuldeiser tegenover de boedel geldend te maken. De rechtbank verwijst naar de (conclusie bij) HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK8102 (81 RO): ECLI:NL:PHR:2010:BK8102 en naar de daarin aangehaalde rechtsoverweging uit HR 31 december 1925, NJ 1926, p. 316 m.nt. EMM,
"(...) dat toch het voorschrift van artikel 69 Fw. alleen is gegeven om onder meer den schuldeischers invloed toe te kennen op het beheer over den faillieten boedel en om, zoo zij meenen, dat bij dat beheer door doen of laten fouten worden gemaakt, deze te doen herstellen of voorkomen, geenszins om die schuldeischers in de gelegenheid te stellen op deze uiterst eenvoudige, maar ook weinig waarborgen biedende wijze aan hen persoonlijk toekomende rechten tegenover den boedel geldend te maken".
3.2.
Daarbij geldt geen onderscheid tussen pandhouders en andere schuldeisers, ook al
komen pandhouders als separatisten in faillissement afwijkende bevoegdheden toe. Het betekent ook niet dat pandhouders artikel 69 Fw. kunnen gebruiken om de in Hamm q.q./ABN AMRO (HR 30-10-2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0861) – evenmin ingeleid met een art. 69-verzoek – bedoelde rechten bij de curator af te dwingen. Kort gezegd is een art. 69-verzoek, ook voor pandhouders, een ‘de curator beheert de boedel niet goed’-verzoek, niet een ‘de curator doet niet wat ik wil’-verzoek.
3.3.
Appellanten wensen – kort gezegd – als (gesteld) pandhouders inzage zowel in de administratie van gefailleerden als in de eindafrekening van de boedel met (eerste) pandhouder ING. Dat wordt onderstreept door de opmerking in het hogerberoepschrift dat “
de inzet van dit hoger beroep het verkrijgen door verzoekers/pandhouders van de noodzakelijke inlichtingen in hun hoedanigheid van pandhouders [is]”.
3.4.
Het belang om inzage te krijgen in stukken om het bestaan of de omvang van een pandrecht te kunnen vaststellen is een persoonlijk belang van de schuldeiser/pandhouder. Uit het verzoek, maar ook uit de onder 3.3 aangehaalde opmerking blijkt dat het appellanten gaat om hun belang als pandhouders. Ter zitting is niet gebleken dat zij enig ander dan een persoonlijk belang beogen te dienen.
3.5.
De procedure van artikel 69 Fw. wordt in dit geval dan ook louter gebruikt om op eenvoudige wijze persoonlijke aanspraken jegens de boedel geldend te maken. In dat oordeel wordt de rechtbank ten overvloede gesterkt door de tijdens de procedure in hoger beroep opgekomen wens van appellanten om gespreksverslagen van de curatoren te ontvangen om te gebruiken in de door de curatoren tegen hen aangespannen bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure. Voor hun wensen staan aan appellanten andere procedures ten dienste.
3.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat appellanten met hun verzoek de bevoegdheid van artikel 69 Fw. gebruiken voor een ander doel dan waarvoor die is gegeven. In dat verzoek zijn zij dan ook, zoals door de curatoren in hun verweerschrift aangevoerd, niet-ontvankelijk.
3.7.
Al hetgeen overigens door appellanten is aangevoerd, stuit af op het voorgaande.
3.8.
De beslissing van de rechter-commissaris kan niet in stand blijven. De rechtbank zal die vernietigen en appellanten in hun art. 69-verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
3.9.
De rechtbank zal bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
- vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris en, opnieuw rechtdoende, verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hun verzoek op grond van art. 69 Fw.;
- compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.H.M. Smelt, rechter, in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.