ECLI:NL:RBDHA:2022:10708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 22/470 en AWB 22/471
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen beëindiging Rva-verstrekkingen voor asielzoeker met medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Nigeriaanse asielzoekster, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiseres had een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening en had beroep ingesteld tegen het besluit van het COA om haar Rva-verstrekkingen te beëindigen per 16 februari 2022. Eiseres stelde dat haar zoon, die medische problemen had, recht had op voortzetting van de opvang. De rechtbank oordeelde dat de situatie van eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het voortzetten van de Rva-verstrekkingen, aangezien er geen acute medische noodsituatie was aangetoond. Eiseres had geen medische documenten overgelegd die haar stelling onderbouwden. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om te bewijzen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die opvang rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de noodzakelijke zorg voor de zoon van eiseres ook buiten de opvang beschikbaar was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/470 en AWB 22/471
uitspraak van de enkelvoudige kamer/ voorzieningenrechter van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres/ verzoekster, mede namens [A]

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Bell),

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Kallenbach).

Procesverloop

Met het besluit van 30 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist dat eiseres/verzoekster (hierna: eiseres) met ingang van 16 februari 2022 geen recht heeft op Rva [1] -verstrekkingen en dat deze worden beëindigd. Het verzoek om continuering van de opvang van eiseres is afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek en het beroep zijn op 15 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig samen haar zoon en gemachtigde. Ook was tolk A.K. Pmar aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1992 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Zij heeft een zoon [A] , die is geboren op [geboortedatum 2] 2021.
2. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft vanwege de medische situatie van [A] uitstel van vertrek verleend. Om deze reden is beslist dat van 19 juli 2021 tot 19 januari 2022 artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op eiseres en haar zoon van toepassing is. In deze periode hadden zij recht [2] op Rva-verstrekkingen.
Inhoud bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder beslist dat eiseres met ingang van 16 februari 2022 geen recht heeft op Rva- verstrekkingen en dat deze worden beëindigd. Het verzoek om continuering van de opvang is afgewezen.
4. Eiseres en haar zoon hadden tot 19 januari 2022 rechtmatig verblijf. Het recht op opvang eindigt vier weken nadat dit rechtmatig verblijf is geëindigd. Indien eiseres vindt dat zij door (medische) omstandigheden niet in staat is te reizen, dan kan zij zich tot de IND wenden en vragen artikel 64 Vw toe te passen. Verweerder benadrukt wel dat het enkel aanvragen van artikel 64 Vw nog niet maakt dat er recht ontstaat op Rva-verstrekkingen.
5. In hoofdregel kan verweerder alleen de Rva-verstrekkingen voortzetten als eiseres en haar zoon behoren tot één van de categorieën asielzoekers aan wie opvang wordt geboden, zoals bepaald in artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva. Daar komt bij dat de Rva een algemeen verbindend voorschrift is waarover verweerder geen zelfstandige beoordelingsruimte heeft.
6. In zeer bijzondere omstandigheden kan verweerder toch opvang verlenen. [3] Het ontstaan van een acute medische noodsituatie, op het moment van beëindiging van de verstrekkingen, kan een zeer bijzondere omstandigheid meebrengen. De stelplicht en bewijslast dat een dergelijke situatie zich voordoet rust volledig op de vreemdeling. Eiseres heeft hier niet aan voldaan, omdat zij geen medische documenten van een medisch specialist heeft overgelegd.
7. Tot slot merkt verweerder nog op dat de omstandigheid dat eiseres geen Rva-verstrekkingen meer krijgt er niet toe leidt dat eventuele behandeling niet meer mogelijk is. Ook buiten de opvang kan eiseres op grond van artikel 10 van de Vw aanspraak maken op medisch noodzakelijke zorg. Zorgaanbieders kunnen oninbare kosten van direct toegankelijke zorg declareren en artsen hebben de eed van Hippocrates afgelegd op grond waarvan zij gehouden zijn medische noodzakelijke behandelingen te verrichten en medicatie te verstrekken. Verweerder verwijst hierbij verder naar opvang in een gezinslocatie.
Standpunt van eiseres
8. Eiseres stelt dat er wel degelijk zeer bijzondere omstandigheden zijn, waardoor de Rva- verstrekkingen niet mogen worden beëindigd. Haar zoon kampt met medische problemen doordat hij (veel) te vroeg is geboren. Hij is nog steeds onder medische behandeling door de kinderarts en wordt gevolgd in zijn groei, voedingsstand en ontwikkeling. Verweerder is ingelicht over deze situatie. Als de opvang wordt beëindigd dan belandt eiseres met haar zoon op straat, zij hebben geen verblijfplaats anders dan de opvang die door verweerder wordt geboden. Het is in dat geval niet uit te sluiten dat zich een acute medische situatie zal voordoen.
9. De IND heeft met een besluit van 18 januari 2022 aan eiseres bericht dat hij voornemens is een verblijfsdocument aan [A] uit te reiken. [A] heeft dus reeds rechtmatig verblijf in Nederland en heeft die status gekregen tijdens zijn verblijf in de centrale opvang. Daar komt bij dat de gemachtigde van eiseres momenteel een aanvraag voorbereidt voor verblijf van eiseres bij haar zoon op grond van artikel 8 van het EVRM. [4]

Beoordeling door de rechtbank/ voorzieningenrechter

10. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [5] geldt dat verweerder niet gehouden is opvang te verlenen in situaties die niet zijn voorzien in de Rva 2005. Hierop is enkel een uitzondering mogelijk in het geval van bijzondere omstandigheden, gelegen in de aanwezigheid of het ontstaan van een acute medische noodsituatie. Het is aan eiseres om met stukken te onderbouwen dat van een zodanige bijzondere omstandigheid sprake is.
11. In deze zaak gaat het om een situatie die niet is voorzien in de Rva 2005. Eiseres en haar zoon vallen na 19 januari 2022 niet meer onder een categorie vreemdelingen die op grond van de Rva voor verstrekkingen in aanmerking komt. Ook de aanvragen om reguliere verblijfstitels maken niet dat eiseres en haar zoon daar alsnog onder vallen.
Het gaat er daarom om of bij beëindiging van de Rva-verstrekkingen een acute medische noodsituatie ontstaat. Tussen partijen is niet in geschil dat dit niet het geval is voor zover het eiseres zelf betreft. Eiseres benadrukt echter dat de opvang en andere verstrekkingen niet beëindigd kunnen worden vanwege de medische situatie van haar zoon [A] . Zij stelt daarbij ook dat alle voorzieningen voor [A] nu in Utrecht lopen en dat verandering van die locatie nadelig voor hem is.
12. Ter zitting is gebleken dat de opvang door verweerder niet zal worden beëindigd voordat duidelijk is dat eiseres en [A] in een gezinslocatie terecht kunnen. Daarmee is opvang ook na beëindiging van de Rva-verstrekkingen gegarandeerd en kan de noodzakelijke behandeling, eventueel op grond van artikel 10 Vw worden voortgezet. De ter zitting gedane toezegging betekent dat de zorg ook feitelijk toegankelijk is voor [A] . Weliswaar is de locatie van de gezinslocatie nog niet duidelijk, maar niet aannemelijk is gemaakt dat alleen vanwege de opvang op een andere locatie, de huidige voorzieningen niet kunnen worden voortgezet.
13. Uit het overgelegde bericht van de IND van 18 januari 2022 blijkt verder dat de IND voornemens is [A] een verblijfsdocument te verstrekken voor verblijf bij zijn vader [B] , met ingang van 15 december 2021. Ter zitting is gesteld dat de vader en eiseres gezamenlijk het gezag hebben. Ter zitting is gebleken dat alleen het verblijfsdocument nog moet worden uitgereikt.
Ook hieruit volgt dat [A] in Nederland kan verblijven en dat de noodzakelijke medische behandeling dus kan worden voortgezet. Het verblijf bij zijn vader is kennelijk de wens is van de ouders en [A] zal daarmee rechtmatig verblijf in Nederland hebben. De zorg die hij nodig heeft kan dan ook worden gecontinueerd en er is ook reeds daarom al geen aanleiding om aannemelijk te achten dat een medische noodsituatie ontstaat door beëindiging van de Rva-verstrekkingen.
14. Wat betreft de afstand tot Utrecht wordt overwogen dat eiseres niet heeft onderbouwd dat de vader niet in dezelfde regio woont. Voor zover hiervan wel uitgegaan moet worden maakt dat het voorgaande niet anders. Als wegens de afstand de behandeling al door of onder verantwoordelijkheid van een andere kinderarts zou worden voortgezet, is niet aannemelijk geworden dat dit alsnog een noodsituatie oplevert. Dit kan uit de overgelegde medische gegevens niet worden afgeleid. Evenmin blijkt hieruit dat de verblijfplaats van [A] onder geen beding mag veranderen.
Verder is het aan de ouders zelf, die gezamenlijk het gezag hebben en gezamenlijk de verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van [A] , om eiseres als moeder de rol in de verzorging te geven die [A] nodig heeft. Gesteld noch gebleken is dat dit niet mogelijk is. Dat de financiële bijdrage aan eiseres wegvalt, maakt gezien alle voorgaande feiten en omstandigheden niet dat alsnog een medische noodsituatie zou ontstaan.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
16. Vanwege de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. P.J.M. Mol, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 22 februari 2022 en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (de Rva)
2.Op grond van artikel 3, derde lid, sub f, van de Rva.
3.Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 28 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA4652.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele Vrijheden.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 22 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1015.