ECLI:NL:RBDHA:2022:1070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
09/270294-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens gewelds- en vermogensdelicten, waaronder afpersing, diefstal en oplichting, met gebruik van bedwelmende middelen

Op 16 februari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die meerdere kwetsbare, meestal minderjarige slachtoffers heeft beroofd door middel van geweld en het toedienen van bedwelmende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks van gewelds- en vermogensdelicten, waaronder afpersing, diefstal en oplichting. De verdachte heeft zijn slachtoffers vaak gelokt met valse beloftes van werk of een ontmoeting, waarna hij hen droeg of onder druk zette om waardevolle spullen af te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die aanzienlijke materiële en immateriële schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/270294-20; 09/134938-20 (ttz. gev.) en 09/072081-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 16 februari 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1993 te Den Haag,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 31 januari en 1 en 2 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. N.J Ros en I. Doves en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. D.C. Vlielander naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 juni 2021 en na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 31 januari 2022 – ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Er is sprake van drie gevoegde dagvaardingen. Hierna zullen deze als volgt worden aangeduid:
Parketnummer 09/270294-20: dagvaarding 1;
Parketnummer 09/134938-20: dagvaarding 2;
Parketnummer 09/072081-20: dagvaarding 3.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit. Voor zover van belang zal de rechtbank hieronder ingaan op specifieke verweren van de verdediging.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de bij dagvaarding 1 onder 8 en 9, de bij dagvaarding 2 onder 2 en de bij dagvaarding 3 onder 2, 3 en 7 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank overweegt als volgt.
Dagvaarding 1, feiten 8 en 9
De aangifte van [naam 2] en het onderzoek van de politie levert de verdenking op dat de [medeverdachte] zich in het contact met [naam 2] heeft voorgedaan als [naam 3] en dat hij in die hoedanigheid [naam 2] heeft afgeperst. [naam 3] zou daarbij hebben samengewerkt met ene [naam 4] , die volgens het onderzoek van de politie in werkelijkheid de verdachte zou zijn. Bij de rechtbank bestaat teveel twijfel over het feit dat de medeverdachte [naam 3] zou zijn, en zal de medeverdachte dan ook vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de aangifte van [naam 2] dat de rol van [naam 4] , oftewel de verdachte, van onvoldoende gewicht was om deze te kwalificeren als medepleger, een bewuste en nauwe samenwerking met [naam 3] of anderszins van een betrokkenheid als pleger van deze feiten, omdat alle gesprekken met [naam 2] gevoerd zouden zijn door [naam 3] . De rol van [naam 4] bij de afpersing blijft onduidelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onder 8 en 9 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij spreekt de verdachte daarom vrij van deze feiten.
Dagvaarding 2, feit 2
Onder feit 2 is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] heeft gedwongen om, onder bedreiging van een vuurwapen, een hoeveelheid cocaïne onder zich te houden. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk geworden dat de aangever cocaïne onder zich heeft gehad. Dat dit onder dwang van de verdachte zou zijn gebeurd, vindt echter onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank kan een scenario waarbij de aangever zich, in zijn jeugdige onbezonnenheid, min of meer vrijwillig in genoemde situatie heeft gebracht, niet zonder meer uitsluiten. Dit leidt tot vrijspraak van feit 2.
Dagvaarding 3, feit 2
Het feitencomplex inzake aangeefster [aangever 1] is onder 1 ten laste gelegd als oplichting en onder 2 ten laste gelegd als dwang. Zoals hierna zal worden overwogen, kwalificeert de rechtbank de handelingen van de verdachte als oplichting. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 2 ten laste gelegde dwang.
Dagvaarding 3, feit 3
Het feitencomplex inzake aangever [aangever 2] is onder 3 ten laste gelegd als oplichting en onder 4 ten laste gelegd als dwang. Zoals hierna zal worden overwegen, kwalificeert de rechtbank de handelingen van de verdachte als dwang. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 3 ten laste gelegde oplichting.
Dagvaarding 3, feit 7
Het feitencomplex inzake [aangever 3] is onder 6 ten laste gelegd als oplichting en onder 7 ten laste gelegd als diefstal met geweld. Zoals hierna zal worden overwogen, kwalificeert de rechtbank de handelingen van de verdachte als oplichting. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de onder 7 ten laste gelegde diefstal met geweld.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage 2 opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding 1, ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
De rechtbank grondt haar oordeel over het bewijs voor de ten laste gelegde feiten in belangrijke mate op de aangifte en latere verklaringen van [naam 5] . Zij heeft daarbij acht geslagen op het verweer van de verdediging, inhoudende dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en dat deze om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft in dat kader naar voren gebracht dat de verklaringen van [naam 5] op een aantal punten niet stroken met hetgeen uit het overige onderzoek is gebleken en bovendien een zeer onlogisch scenario vormen.
De rechtbank deelt de opvatting van de verdediging over de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 5] niet. Hoewel de verklaringen op enkele onderdelen niet geheel accuraat zijn gebleken, doet dat aan de betrouwbaarheid van de overige onderdelen van de verklaringen niet af. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het tenlastegelegde een schokkende gebeurtenis voor [naam 5] is geweest. Dat niet ieder detail van zijn aangifte volledig overeenkomstig de werkelijkheid is, zoals bijvoorbeeld de exacte plekken waar door de medeverdacht zou zijn gestoken in de bekleding van de auto en de exacte locatie waar eerder op de avond een persoon zou zijn afgezet is onder die omstandigheid niet verwonderlijk en is geen reden om de verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar te bestempelen. Bovendien zien de onjuistheden naar het oordeel van de rechtbank enkel op ondergeschikte punten. [naam 5] heeft in zijn verschillende verhoren in grote lijnen en op de essentiële onderdelen juist wel consistent verklaard en deze essentiële onderdelen vinden steun in de overige bewijsmiddelen.
Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging met betrekking tot de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van [naam 5] , zodat deze voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Dagvaarding 1, ten aanzien van feit 4
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. [aangever 4] heeft afgesproken met een man die zich [naam 6] of [naam 7] noemt. Op enig moment wordt zij, met [naam 7] rijdend in haar Fiat Punto, onwel. Daarop wordt zij met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. De auto wordt weggesleept en aan [naam 7] meegegeven, evenals de in de auto achterbleven spullen van aangeefster. Aangeefster zoekt daarna vergeefs contact met [naam 7] . Daarmee kan worden vastgesteld dat deze [naam 7] de auto, die hij rechtmatig van sleepbedrijf heeft verkregen, maar vervolgens geweigerd heeft aan [aangever 4] terug te geven, heeft verduisterd.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen ook dat het verdachte is geweest die zich als deze [naam 7] heeft voorgedaan. De auto wordt later aangetroffen in Zoetermeer, bij de woning van de vriendin van de vader van de verdachte. Uit de bewijsmiddelen voor de feiten 1 tot en met 3 volgt dat de verdachte deze feiten, samen met zijn vader, heeft gepleegd met gebruikmaking van de auto van [aangever 4] , slechts enkele dagen nadat de auto was verduisterd. Het gedetailleerde signalement dat [aangever 4] geeft van [naam 7] sluit goed aan bij dat van de verdachte, in het bijzonder met betrekking tot de opmerkelijke tatoeages van de verdachte. Voorts is vastgesteld dat er in de telefoon van de verdachte foto’s zijn aangetroffen van voorwerpen die door [naam 7] in de auto zijn meegenomen: de pinpas en het rijbewijs van [aangever 4] en de kentekenkaart van de Fiat. Ook is de telefoon van verdachte in de auto ‘meegereisd’ met die van [aangever 4] .
De verdachte heeft in reactie op deze belastende omstandigheden slechts gezwegen en categorisch betrokkenheid ontkend. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onderzoek niet volledig zou zijn en om die reden vrijspraak bepleit. Deze standpunten worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat hij van het ten laste gelegde medeplegen wordt vrijgesproken.
Hoewel dit niet ten laste is gelegd, is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat [aangever 4] door de verdachte is gedrogeerd. Zij heeft verklaard dat zij onwel is geworden nadat de verdachte was ingestapt bij haar en nadat zij uit een blikje Red Bull had gedronken. Haar vermoeden dat zij gedrogeerd is met atropine vindt steun in haar symptomen (in de war, hartkloppingen, grote ogen, bewusteloos, hallucinaties, snelle ademhaling, droge mond) en in het feit dat er in het ziekenhuis in haar nabijheid een buisje is aangetroffen dat positief is getest op atropine. De rechtbank weegt dit aspect mee in het vaststellen van een modus operandi bij het plegen van feiten door de verdachte en in de strafmaat.
Dagvaarding 1, ten aanzien van de feiten 5, 6 en 7
Deze modus operandi komt terug bij de feiten met betrekking tot [aangever 5] . Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. [aangever 5] , een jongen van 17, heeft met ene [naam 8] afgesproken. Deze zou werk voor hem hebben, namelijk het bezorgen van telefoons. [aangever 5] wordt opgehaald door [naam 8] in een oranje auto. In het Corbulopark in Voorburg gaan ze wat drinken. [aangever 5] laat als hij gaat plassen een open biertje staan; nadat hij dat biertje opdrinkt wordt alles vaag. Hij gaat out en is daarna zijn telefoon kwijt. [naam 8] vertelde hem dat een andere man de telefoon had meegenomen. [aangever 5] gaat geld pinnen in aanwezigheid van [naam 8] . Kort daarna worden grote geldbedragen doorgesluisd, van zijn spaarrekening naar zijn betaalrekening en dan naar de rekening van [medeverdachte] . Vervolgens worden deze bedragen door een derde naar de rekening van de verdachte overgemaakt en direct contant opgenomen. Uit een drugstest bleek dat er in de urine van [aangever 5] THC is aangetroffen, alsmede restwaarden van onder meer opiaten en methamfetamine.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat [naam 8] het slachtoffer heeft gelokt, gedrogeerd en beroofd van zijn telefoon. Dit levert een diefstal met geweld op (vgl. ECLI:NL:PHR:2005:AS5983). Ook kan het niet anders dan dat het [naam 8] is geweest die vervolgens, met die telefoon, onbevoegd is ingelogd in de internetbankieromgeving van [aangever 5] en daar geldbedragen heeft overgeboekt.
Daarnaast concludeert de rechtbank dat het verdachte is geweest die zich als [naam 8] heeft voorgedaan en de genoemde feiten heeft gepleegd. Opnieuw is er een reeks van belastende aspecten waar de verdachte geen begin van een verklaring voor heeft gegeven. De belangrijkste daarvan is, dat het de verdachte is geweest die het geld, kort na het overboeken, heeft gepind. Daarbij is, zoals ook bij de feiten 1-3, tevens de bankrekening van de vader van de verdachte gebruikt en door de persoon in kwestie gebruik gemaakt van de naam [naam 8] . De scooter die [naam 8] gebruikt is van hetzelfde merk en heeft dezelfde beschadigingen als de scooter die op naam van de verdachte staat. Daarnaast past dit feit in de modus operandi die de rechtbank aan de verdachte toeschrijft; een jongere wordt door een man die een valse naam gebruikt gelokt met belofte van werk en wordt vervolgens gedrogeerd en van zijn spullen beroofd. Medeplegen acht de rechtbank niet bewezen.
Dagvaarding 1, ten aanzien van feit 10
Bij dit feit komt opnieuw de eerder beschreven modus operandi naar voren. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. De 15-jarige aangeefster [aangever 1] heeft afgesproken een man die zich [naam 9] noemt. Ze krijgt een drankje van [naam 9] en wordt vervolgens onwel. Ze gaat out en als ze bijkomt is ze haar telefoon en andere spullen kwijt. [naam 9] zegt dat ze haar telefoon terugkrijgt als ze hem pijpt. Uit een urinetest blijkt dat [aangever 1] GHB in haar lichaam heeft. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat [naam 9] met geweld, te weten het drogeren, de spullen van [aangever 1] heeft gestolen.
Wederom concludeert de rechtbank dat het verdachte is geweest die dit feit heeft gepleegd. [aangever 1] kent [naam 9] al langer (zie hierna) en kan hem goed omschrijven. In het bijzonder beschrijft ze de tatoeages van [naam 9] in detail. Deze tatoeages komen volledig overeen met de tatoeages van de verdachte, zoals blijkt uit het proces-verbaal waarin de politie deze omschrijft. De politie herkent de verdachte op een foto van [naam 9] . De telefoon van [aangever 1] wordt kort na het incident gebruikt in combinatie met het telefoonnummer van de broer van de verdachte. Het is dezelfde manier van werken: een minderjarig slachtoffer wordt gelokt, gedrogeerd en van haar spullen beroofd en er wordt gebruik gemaakt van een naam ( [naam 9] ) die erg lijkt op de naam die bij de eerder besproken feiten werd gebruikt ( [naam 8] ). Opnieuw heeft de verdachte niets aangevoerd wat de verdenking, die deze belastende gegevens op hem laden, kan ontzenuwen. Medeplegen acht de rechtbank niet bewezen.
Dagvaarding 2, ten aanzien van de feiten 1 en 2
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. De 15-jarige [slachtoffer] verklaart dat hij door twee personen is mishandeld in de openbare ruimte. Zijn verklaring wordt ondersteund door het bij hem door de politie en door een arts geconstateerde letsel en de daarvan gemaakte foto’s. Volgens de aangifte is de mishandeling gepleegd door twee mannen, met wie aangever daarvoor een ontmoeting had gehad in een café.
Door de verdediging is betoogd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een van de daders is geweest. Dat betoog vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen; ter toelichting op dat oordeel geldt het volgende.
Van de ontmoeting in het café is een Snapchatfilmpje gemaakt. In dat filmpje is de verdachte te zien, die is herkend door de politie, onder meer aan zijn gezicht en aan de tatoeage op zijn hand. De aangever kent deze man als [naam 10] . Deze [naam 10] had aangever en een vriend gevraagd of zij geld wilden verdienen. Deze manier van contact zoeken met jonge slachtoffer heeft de rechtbank ook vastgesteld bij verschillende van de andere aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Aangever heeft een omschrijving van dader [naam 10] gegeven (Hindoestaans, krullen, 1.68m, twee kinderen, tatoeage op de hand, woonachtig op [adres 1] in Voorburg) die aansluit bij de verdachte. De rechtbank heeft gelet op het genoemde steunbewijs geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever en concludeert dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, openlijke geweldpleging in vereniging, gepleegd tegen [slachtoffer] .
Dagvaarding 2, ten aanzien van feit 3
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. Opnieuw gaat een kwetsbaar slachtoffer, in dit geval de pas 14-jarige [aangever 6] , in op de vraag of hij op zoek is naar werk, om vervolgens te worden beroofd. Als aangever met twee mannen in de auto zit, wordt hij door man 2 geslagen en moet hij zijn ring afgeven, als ‘borg’ voor de folders die hij zou moeten rondbrengen. Die ring is niet genoeg. Man 2 slaat de aangever en dwingt hem zijn telefoon af te staan. De rechtbank merkt dit aan als afpersing.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ‘man 2’ de verdachte is geweest. De persoonsbeschrijving die de aangever van ‘man 2’ geeft sluit goed aan bij de typische kenmerken van de verdachte: Hindoestaans, 25 jaar, zwarte krullen. Ook deze aangever beschrijft de bijzondere tatoeages die ook bij de verdachte zijn geconstateerd: van een bivakmuts in de nek en van een diamant met tekst op de rechterhand. Zoals gezegd past ook dit feit in de modus operandi die de rechtbank heeft vastgesteld.
De verdachte heeft tegenover deze zeer belastende omstandigheden niets aangevoerd dat de verdenking kan ontzenuwen. De rechtbank acht dan ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding 3, ten aanzien van feit 1
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. De hiervoor genoemde [aangever 1] doet in 2019 aangifte van afpersing. Volgens haar vriend [naam 9] zou [naam 11] , een vriendin, per abuis drugs weg hebben gegooid. Daarop aangesproken door de eigenaar van de drugs, een onbekende man, zou [naam 11] de namen van [aangever 1] en van haar vriend [naam 9] hebben genoemd. De man dreigde om [naam 9] neer te steken als hij niet terugbetaald zou worden. Als onderpand moesten waardevolle spullen afgegeven worden. [aangever 1] heeft daarop geld, sieraden en een Playstation uit haar woning weggenomen en aan [naam 9] gegeven, dan wel bij een woning aan de [adres 1] neergelegd. Later heeft zij opnieuw sieraden aan [naam 9] gegeven. Deze heeft [naam 9] in haar bijzijn bij juwelier [naam 12] laten wegen. [aangever 1] heeft geen van de afgegeven goederen terug gekregen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat de ‘man’ in werkelijkheid niet bestaat en dat [naam 9] het verhaal over de drugs heeft verzonnen om [aangever 1] ertoe te bewegen hem waardevolle spullen te geven. Hij maakte hierbij misbruik van het vertrouwen dat het meisje in hem stelde. Dit levert oplichting op, nu [aangever 1] door een samenweefsel van verdichtsels (leugens) tot afgifte is bewogen. De aangenomen valse naam ‘ [naam 9] ’ kan daarentegen niet als oplichtingsmiddel worden aangemerkt, nu niet blijkt dat [aangever 1] door die valse naam is bewogen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte, zich opnieuw voordoend als [naam 9] , de dader van deze feiten is. Het gaat blijkens de verklaring van [aangever 1] om dezelfde [naam 9] die later haar telefoon heeft gestolen en de rechtbank heeft al geoordeeld dat dit de verdachte betreft. Hierbij weegt nog mee dat de plaats waar spullen afgegeven werden, de [adres 1] in Voorburg, het adres van de verdachte betreft. Medeplegen acht de rechtbank niet bewezen.
Dagvaarding 3, ten aanzien van de feiten 4 en 5
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat [naam 9] niet alleen van [aangever 1] goederen afhandig heeft gemaakt met het verzonnen verhaal over de gestolen drugs, maar ook van aangever [aangever 2] . Het betreft opnieuw een kwetsbare minderjarige, die onder druk van leugens en de dreiging van geweld bewogen wordt om waardevolle spullen uit het huis van zijn ouders te laten wegnemen. Aanvankelijk wordt [aangever 2] hiertoe aangezet door [aangever 1] , die hij wil helpen. Maar daarna is het [naam 9] (door [aangever 2] ‘ [naam 15] ’ genoemd) die hem om goud en sieraden vraagt. Op diens verzoek laat [aangever 2] [naam 9] binnen in de woning van zijn oma ( [adres 2] ), waar [naam 9] sieraden meeneemt. Vervolgens geeft [aangever 2] op diens verzoek de sleutel van de woning van zijn moeder [naam 14] ( [adres 3] ) aan [naam 9] . Kort daarna worden, zonder braak, spullen weggenomen uit de woning van [naam 14] . Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [naam 9] met een valse sleutel heeft ingebroken in de woning van [naam 14] (feit 5).
[naam 15] heeft tegen [aangever 2] gezegd dat als hij niet op tijd kon betalen, of op tijd sieraden kon geven, zijn sieraden weg waren en dat hij ze niet meer terug zou krijgen. Ook heeft [naam 15] gezegd dat [aangever 2] zou worden neergestoken als hij niet zou betalen. De rechtbank merkt deze uitingen aan als bedreiging met een feitelijkheid, respectievelijk met geweld, waardoor [aangever 2] gedwongen werd om goederen af te geven.
Gelet op de samenhang met de feiten 1 en 2 is de rechtbank van oordeel dat ‘ [naam 15] ’ dezelfde persoon is als ‘ [naam 9] ’ en dat het dus om de verdachte gaat. Daar komt bij dat [aangever 2] is gebeld door drie telefoonnummers die met de verdachte in verband gebracht worden. Ook [aangever 2] geeft een omschrijving van de dader die, met name voor wat betreft de tatoeages, matcht met de verdachte. Medeplegen acht de rechtbank niet bewezen
Dagvaarding 3, ten aanzien van de feiten 6 en 7
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. De 19-jarige [aangever 3] verklaart dat ze heeft afgesproken met drie jongens. Ze zou werk voor de jongens gaan doen; het afleveren van pakketjes. De jongens geven haar een flesje AA-drink. Nadat ze daarvan drinkt wordt ze draaierig en niet helder. Ze moet dan haar sieraden en telefoon afgeven aan de ‘leider’ van de jongens. Ze gaat dan out, en als ze bijkomt zijn de jongens en haar spullen weg. Na onderzoek bleek het flesje AA-drink GHB te bevatten.
Deze feiten zijn ten laste gelegd als oplichting en diefstal met geweld. De rechtbank overweegt als volgt. De goederen zijn door het slachtoffer afgegeven en zijn niet weggenomen. Reeds daarom kan de tenlastegelegde diefstal niet worden bewezen, wat leidt tot vrijspraak van feit 7. Wel is sprake van oplichting, nu het slachtoffer is voorgelogen met betrekking tot het werk dat zij zou doen en de bewering dat zij haar waardevolle spullen als borg moest afgeven (samenweefsel van verdichtsels). Daarnaast is zij blijkens haar verklaring tot het afgeven bewogen door het drogeren; als gevolg van de bedwelming leek het haar normaal dat zij een borg moest geven. Het drogeren merkt de rechtbank aan als een listige kunstgreep.
De betrokkenheid van de verdachte volgt uit de reeds eerder beschreven modus operandi. Ook hier wordt een jong slachtoffer gelokt met de belofte van werk, gedrogeerd en van haar spullen beroofd. Daarnaast heeft [aangever 3] een omschrijving gegeven van de ‘leider’ die matcht met het uiterlijk van de verdachte. Deze leider gebruikte bovendien een telefoonnummer dat aan de verdachte wordt toegeschreven. Nu niet is gebleken dat, naast de ‘leider’ ook de andere jongens een rol van significant gewicht hebben gespeeld, acht de rechtbank medeplegen niet bewezen.
Dagvaarding 3, ten aanzien van feit 8
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. De verdachte heeft in de tenlastegelegde periode diverse malen sieraden verkocht aan juwelier [naam 12] . De opbrengst voor de verdachte bedroeg, in totaal € 11.399,-. Uit de inkomensgegevens van de verdachte blijkt dat hij al jarenlang slechts een bescheiden uitkering geniet. In de bewuste periode en daarna heeft de verdachte zich, zo blijkt uit dit vonnis, schuldig gemaakt aan een reeks van vermogensdelicten. Vast is komen te staan dat hij sieraden die hij slachtoffer [aangever 1] afhandig heeft gemaakt, naar deze juwelier heeft gebracht. Deze omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Van de verdachte mag dan worden verwacht dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring geeft voor de (legale) herkomst van de sieraden. Deze verklaring heeft de verdachte niet gegeven. Zijn bewering dat hij een handeltje in sieraden had, is zonder nadere onderbouwing niet verifieerbaar.
Nu de verdachte het vermoeden van witwassen niet heeft ontzenuwd, concludeert de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de sieraden van enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist. De witwashandeling betreft het omzetten van deze sieraden in contant geld.
De raadsman heeft betoogd dat niet alle sieraden, gelet op de pleegperiode van de verschillende feiten, aan een concreet grondmisdrijf gelinkt kunnen worden, zodat niet (steeds) bewezen kan worden dat de sieraden van enig misdrijf afkomstig zijn. Dat betoog slaagt echter niet gelet op de bewijsredenering die de rechtbank heeft gehanteerd – in die redenering is het niet nodig om een grondmisdrijf aan te wijzen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding 1:
1
hij op 24 en 25 oktober 2020 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk S.S. [naam 5] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door:
- die [naam 5] op de achterbank van een auto te laten plaats nemen en
- ( vervolgens) naast die [naam 5] te gaan zitten en
- ( vervolgens) een mes aan die [naam 5] te tonen en
- dat mes tegen de zij en/of de nek, althans het lichaam van die [naam 5] te duwen en
- met dat mes tegen de (linker)zij van die [naam 5] te slaan en;
- met dat mes in het meubilair van de auto te steken;
2
hij op 24 en 25 oktober 2020 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, een mobiele telefoon (merk Samsung) en een pinpas (ING) en een geldbedrag van 105 euro,
toebehorendeaan [naam 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- het tonen van een mes aan die [naam 5] en
- het duwen van een mes tegen de zij en/of de nek, althans het lichaam van die [naam 5] en
- het slaan met een mes tegen de (linker)zij van die [naam 5] en/of
- het steken met het mes in het meubilair van de auto te steken waarin die [naam 5] zich op dat moment bevond en
- het zeggen tegen die [naam 5] : "Als je aangifte gaat doen dan ben je onveilig op straat en dan laten wij dat nichtje ook aangifte tegen jou doen. Dan zou jij haar verkracht moeten hebben. Dan steken wij een mes in je rug. De politie zoekt jou nog";
3
hij omstreeks 24 oktober 2020 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 995 euro en een horloge
toebehorendeaan die [naam 5] , door:
- het tonen van een mes aan die [naam 5] en
- het duwen van een mes tegen de zij en/of de nek, althans het lichaam van die [naam 5] en
- het slaan met een mes tegen de (linker)zij van die [naam 5] en
- het steken met het mes in het meubilair van de auto te steken waarin die [naam 5] zich op dat moment bevond en
- het zeggen tegen die [naam 5] : "Als je aangifte gaat doen dan ben je onveilig op straat en dan
laten wij dat nichtje ook aangifte tegen jou doen. Dan zou jij haar verkracht moeten hebben. Dan steken wij een mes in je rug. De politie zoekt jou nog”;
4
hij
op20 oktober 2020 te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland, opzettelijk een personenauto (merk Fiat, type Punto, [kenteken 1] ), toebehorende aan [aangever 4] , en welk goed verdachte
uithoofde van zaakwaarneming onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5
hij op 3 juni 2019 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een telefoon,
dieaan [aangever 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [aangever 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, door die [aangever 5] te drogeren (met cocaïne en/of amfetamine) waardoor die [aangever 5] het bewustzijn heeft verloren;
6
hij op 3 juni 2019 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten een server van de ING-bank met daarop de internetbankierenomgeving van [aangever 5] , is binnengedrongen
- met behulp van een valse sleutel, te weten de inloggegevens die toegang geven tot de Mobiel Bankieren-omgeving behorende bij de ING-rekening op naam van [aangever 5] en
- door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten door zich voor te doen als de rechtmatige gebruiker van die Mobiel Bankieren-omgeving;
7
hij op 3 juni 2019 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een geldbedrag van (in totaal) € 1752,-, dat aan [aangever 5] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door een valse sleutel, zijnde de inloggegevens van de ING-app toebehorende aan die [aangever 5] ;
10
hij op 8 oktober 2020 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg, een telefoon en een pinpas en een ov-chipkaart, die aan [aangever 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, door die [aangever 1] te drogeren (met GHB) waardoor die [aangever 1] het bewustzijn heeft verloren.
Dagvaarding 2:
1
hij op 17 mei 2019 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten op de Laan van Nieuw-O
ost-Indie, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer]
door
- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en
- het hoofd van die [slachtoffer] meermalen tegen een hek aan te slaan en
- te slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer] en
- te schoppen en te trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
- te trappen tegen het hoofd van die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) en
- het haar van die [slachtoffer] af te snijden,
terwijl dit door hen gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten licht traumatisch schedelhersenletsel en (geh)oor beschadiging en contusies aan het aangezicht en de rug en de nier en de onderste extremiteiten, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
3
hij op 9 september 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, [aangever 6] heeft gedwongen tot de afgifte van een ring en een telefoon,
dieaan die [aangever 6] toebehoorde
n, door
- een (schijn)beweging met zijn hand te maken in de richting van die [aangever 6] (alsof hij, verdachte, die [aangever 6] wilde gaan slaan) en
- naar die [aangever 6] te schreeuwen en te zeggen "Geef je telefoon" en "Doe je ring af”, en
- die [aangever 6] éénmaal te slaan in het gezicht.
Dagvaarding 3:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 17 juni 2019 tot en met 31 juli 2019 in Nederland, meermalen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en door een samenweefsel van verdichtsels, telkens [aangever 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten
sieradenen een tablet en een geldbedrag en een Playstation, door een valse naam aan te nemen ( [naam 9] (ano)) en door tegen die [aangever 1] te zeggen
- dat er in een door [naam 11] weggegooide doos drugs zat en
- dat hij, verdachte, was gebeld door “de baas” en dat deze baas tegen hem, verdachte zou hebben gezegd dat ze “de baas” moesten terugbetalen en dat ze hem, verdachte anders zouden neersteken en dat zij, [aangever 1] anders een groot probleem zou hebben en
- dat zij voornoemde goederen aan hem, verdachte, moest geven en dat hij het dan aan deze “baas” zou geven en
- dat deze "baas" hem, verdachte had bedreigd met een pistool en een mes en
- dat zij, [aangever 1] , voornoemde goederen als onderpand moest geven als ze geen geld had en
- dat zij, [aangever 1] , (extra) geld moest betalen en goederen moest inleveren als ze te laat was met betalen en
- dat zij, [aangever 1] , geld moest betalen als ze de door haar reeds ingeleverde goederen wilde terug krijgen en
- dat zij, [aangever 1] , niet de politie mocht bellen omdat ze het dan erger zou maken en/ omdat ze hen dan zouden gaan steken;
4
hij op tijdstippen in periode van 16 juli tot en met 22 juli 2019 te 's-Gravenhage, telkens een ander, te weten Z.A.S. [aangever 2] , door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten
de afgifte vangoederen, onder andere
sieradenen een laptop en munten uit Indonesië, door tegen die [aangever 2] te zeggen
- dat hij, [aangever 2] , 45 gr goud en een geldbedrag (€ 350,-) moet betalen om zijn (reeds afgegeven)
sieradenterug te krijgen en
- dat hij, verdachte, die [aangever 2] gaat opzoeken en neersteken als [aangever 2] zijn schuld niet gaat betalen en dat hij, verdachte, mensen gaat inhuren om dit te doen en
- dat zijn
sieradenweg zijn en dat hij, [aangever 2] , zijn
sieradenniet terug krijgt als [aangever 2] niet op tijd kan betalen en niet op tijd
sieradenkan geven en
- dat hij, [aangever 2] , toegang moet verlenen tot de [adres 2] te 's-Gravenhage (zijnde de woning van de oma van die [aangever 2] ) en de [adres 3] te 's-Gravenhage (zijnde de woning van (de ouder(s) van) die [aangever 2] ) om goed(eren uit voornoemde woning(en) weg te kunnen nemen en
- dat hij, [aangever 2] , de huissleutel van de [adres 3] te 's-Gravenhage (zijnde de woning van (de ouder(s) van) die [aangever 2] ) moet afgeven zodat hij, verdachte op zoek
kangaan naar een vuurwapen en
- dat ene [naam 16] weet waar hij, [aangever 2] woont, en dat deze [naam 16] dertien (13) jaar heeft vastgezeten en dat deze [naam 16] [aangever 2] gaat neersteken als hij, [aangever 2] , niet gaat betalen en dat hij, verdachte, [naam 16] gaat inhuren om [aangever 2] te vermoorden;
5
hij 21 juli 2019 te ’s-Gravenhage, uit een woning (perceel [adres 3] )
sieradenen een playstation,
dietoebehoorde
naan [naam 14] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel, door een door middel van dwang verkregen huissleutel;
6
hij op 30 juli 2019 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [aangever 3] heeft bewogen tot de afgifte van goed
eren, te weten
sieradenen een telefoon, door die [aangever 3] een drankje te geven met GHB er in en (vervolgens) aan die [aangever 3] te vertellen/vragen
- dat [aangever 3] voor hen zou kunnen werken en
- dat de werkzaamheden bestaan uit het bezorgen van pakketjes met telefoon(s) en/of siera(a)d(en) en
- dat [aangever 3] € 30,- per pakketje kan verdienen
- dat [aangever 3] eerst een borg moet betalen
diequa waarde gelijk staat aan de waarde van de pakketjes (circa € 5.000,- per pakket) en
- dat [aangever 3] voornoemde borg (
siera(a)d(en)en/of telefoon) zal terug krijgen als ze het pakketje heeft bezorgd en er geld voor heeft gekregen en dit geld (vervolgens) overdraagt aan verdachte en zijn mededader(s) en
- of hij, verdachte, de
sieradenen telefoon van die [aangever 3] mag bekijken en
- of zij haar
sieradenen telefoon wil inleveren;
8
hij op tijdstippen in
de periode van28 juni 2019 tot en met 18 september 2019 te 's-Gravenhage, door diverse
sieradenin te leveren bij een opkoper ( [naam 12] ), die
sieradenheeft omgezet, terwijl hij wist dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast hebben zij gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (verder: de TBS-maatregel) zal worden opgelegd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verweer gevoerd tegen de oplegging van de TBS-maatregel. De deskundigen hebben daartoe immers niet geadviseerd. De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht, in het geval de rechtbank toch zou overwegen om de TBS-maatregel op te leggen, om alsnog de psycholoog en psychiater als deskundigen te horen. In het kader van de strafmaat heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de, voor de verdachte nadelige, nieuwe V.I.-regeling.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
6.3.1.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in relatief korte tijd schuldig gemaakt aan lange lijst van gewelds- en vermogensdelicten. In die lijst is een duidelijk patroon te herkennen, waarbij de verdachte kwetsbare slachtoffers door middel van drogeren en andere vormen van geweld nog meer weerloos maakt en ze vervolgens berooft. Vrijwel alle slachtoffers waren minderjarig of nog maar net meerderjarig. Verdachte, gebruikmakend van een valse naam, lokt ze met beloftes van werk, een date of gewoon samen ‘chillen’ naar zich toe. Het slachtoffer is dan alleen met de volwassen verdachte en soms diens vrienden. Op een onbewaakt moment voegt hij een bedwelmend middel toe aan het drankje van het slachtoffer, die na het drinken ervan het bewustzijn verliest. Dan berooft de verdachte het slachtoffer van waardevolle spullen. Ook meer rechtstreeks fysiek geweld schuwt de verdachte niet, zoals in de gevallen [naam 5] en [slachtoffer] .
De rechtbank acht deze feiten buitengewoon kwalijk. Het uitzoeken van juist jonge, kwetsbare slachtoffers, om deze vervolgens op een geniepige en gewetenloze manier middels drogeren volledig weerloos te maken en te beroven, kan slechts als doortrapt en laf worden gekenmerkt.
Het spreekt voor zich dat de slachtoffers, die vertrouwen stelden in de verdachte, behalve door fysieke pijn en letsel, emotioneel zeer zwaar zijn getroffen door het handelen van de verdachte. Uit de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen blijkt dat de jonge mensen nog lang te kampen zullen hebben met de gevolgen daarvan.
6.3.2.
De persoon van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het recente strafblad van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. De 21 pagina’s van het strafblad spreken wat dat betreft voor zich, hoewel aan de raadsman moet worden toegegeven dat daar veel openstaande zaken en een aantal vrijspraken bij staan. In de afgelopen vijf jaar is de verdachte echter wel degelijk voor soortgelijke feiten onherroepelijk tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf veroordeeld.
Psycholoog
In zijn rapport van 11 februari 2021 vermeldt psycholoog drs. W.J.L. Lander dat de verdachte niet heeft meegewerkt het psychologisch onderzoek. De verdachte wilde geen reden geven waarom hij niet wilde meewerken.
Dubbelrapportage
Ter terechtzitting van 17 maart 2021 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte, gelet op zijn weigerachtige houding, ter observatie zal worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Daarmee geconfronteerd heeft de verdachte aangegeven alsnog vrijwillig mee te zullen werken aan het opstellen van een NIFP-dubbelrapportage.
In mei 2021 zijn twee NIFP-rapporten verschenen omtrent de persoon van de verdachte, opgesteld door psychiater dr. B.A. Blansjaar en GZ-psycholoog drs. H.E.Baas. Beide gedragsdeskundigen komen tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, die ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde.
De psychiater overweegt dat het risico op gewelddadig gedrag (recidiverisico) wordt ingeschat als matig verhoogd tot hoog. Aangezien de verdachte de ten laste gelegde feiten geheel ontkent kon het eventuele verband van zijn psychische stoornis met die feiten niet worden onderzocht. Daarom ook wordt afgezien van advisering over toerekening, alsmede van advisering over interventies om het (eventuele) recidivegevaar te kunnen beperken.
De psycholoog rapporteert dat, nu betrokkene niet spreekt over het tenlastegelegde en een specifieke risicotaxatie hierdoor niet tot stand kon komen, hooguit in algemene zin een verhoogd recidiverisico benoemd kan worden. De aangetroffen antisociale persoonlijkheidsproblematiek speelt hierbij een rol van belang. Daaruit voort vloeien onder andere een beperkt ziektebesef en -inzicht, externaliseren van verantwoordelijkheid en contacten met justitie voort. Er is sprake van een beperkt sociaal netwerk en teleurstelling in mensen en instanties. De verdachte heeft nauwelijks werkervaring en lijkt ook wel irreële verwachtingen hieromtrent te hebben en er is sprake van een beperkte (intrinsieke) hulpvraag en motivatie voor behandeling. In de toekomst worden, in tegenstelling tot zijn verwachtingen, nog wel problemen verwacht. Het is niet goed duidelijk geworden welke interventies het (specifieke) recidivegevaar kunnen beperken, omdat er te weinig zicht is gekregen op dat recidivegevaar. Omdat in algemene zin wel gezegd kan worden dat er een risico is op recidive in agressief gedrag, kan in algemene zin (vanuit zorgoogpunt) ook iets gezegd worden over interventies. De prognose voor de behandelbaarheid van de persoonlijkheidsproblematiek is somber, gezien de afwezige (intrinsieke) motivatie voor behandeling, het beperkte ziektebesef en -inzicht en de mislukte (langerdurende) trajecten in het verleden. Het meeste effect wordt op dit moment verwacht van een outreachende, steunende en structurerende aanpak waarbij met de verdachte wordt ingestoken op zijn vragen rondom werk, wonen en inkomen en waarbij telkenmale met hem wordt besproken hoe hij zo goed mogelijk de vaderrol voor zijn kinderen kan innemen (en waar hij dan het beste van af kan zien). De psycholoog concludeert dat er onvoldoende zicht is gekregen op de eventuele doorwerking van zijn problematiek in het tenlastegelegde en het specifieke recidiverisico. Hierdoor kunnen geen adviezen gegeven worden omtrent eventuele strafrechtelijke juridische kaders.
Reclassering
De reclassering heeft bij advies van 22 juli 2021 geschreven dat het vanwege de ontkenning en houding van de verdachte lastig is om tot voorwaarden te komen binnen een TBS-kader. De reclassering acht behandeling gericht op zijn persoonlijkheidsstructuur noodzakelijk, maar twijfelt in hoeverre gedragsverandering haalbaar zal zijn en/of een ambulant traject afdoende zal zijn. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Niettemin adviseert de reclassering positief over TBS met voorwaarden.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis per 7 september 2021 geschorst onder de voorwaarden die in het TBS-kader zijn geadviseerd. De schorsing van de voorlopige hechtenis is, na terugmelding door de reclassering, op 21 oktober 2021 door de rechtbank weer opgeheven, omdat gebleken was dat de verdachte zich niet aan de schorsingsvoorwaarden had gehouden.
In haar tweede advies van 10 november 2021 is de reclassering aanmerkelijk minder positief over de verdachte; er is geen enkel vertrouwen meer dat de verdachte zich aan enig voorwaardelijk kader zal kunnen of willen onderwerpen. Naar de mening van de reclassering zorgt het gebrekkige zelfinzicht er voor dat de verdachte structureel in de problemen komt. In plaats van de samenwerking te zoeken besluit de verdachte te liegen en komt hij hier op een gegeven moment niet meer zelfstandig uit. De verdachte is onbetrouwbaar in zijn uitspraken en geeft in gesprek meerdere malen aan dat hij zit te liegen om zo tot zijn doelen te komen. Een ambulant traject is dan ook onhaalbaar. Er moet enige vorm van samenwerking zijn en de verdachte heeft in korte tijd laten zien dat hij niet in staat is om dit op te bouwen. Daar de persoonlijkheidsproblematiek hardnekkig is, lijkt een klinische opname de enige optie om te komen tot gedragsverandering, maar de verdachte wenst hier op geen enkele manier aan mee te werken. Een voorwaardelijk kader lijkt niet stevig genoeg daar de verdachte niet schrikt van een detentie. Om tot gedragsverandering te komen lijkt TBS met dwangverpleging de enige overgebleven optie. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en adviseert negatief over TBS met voorwaarden.
Verminderd toerekeningsvatbaar
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde rapporten van de deskundigen op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen van de deskundigen worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
Alhoewel de deskundigen door de ontkennende opstelling van de verdachte niet hebben kunnen adviseren omtrent de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van het thans bewezenverklaarde, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de rapportage wel voldoende dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze bestond ook ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank is van oordeel dat deze stoornis van invloed is geweest op het gedrag van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal het bewezenverklaarde dan ook in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
1.3.3.
Maatregel TBS met dwangverpleging
Gelet op het hiervoor overwogene, komt de rechtbank tot de conclusie dat in verband met de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte, ter bescherming van de maatschappij, de oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is om het recidiverisico te kunnen verminderen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit doel alleen bereikt worden middels een langdurige klinische behandeling in een voldoende beveiligde omgeving van een forensische kliniek.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. De bewezenverklaarde feiten betreffen grotendeels [1] misdrijven waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht oplegging van terbeschikkingstelling mogelijk is. Voorts is vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Tot slot vereist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
Bij deze beslissing weegt mee dat aan de verdachte in het verleden al vele kansen zijn gegund om in een voorwaardelijk kader te werken aan recidivebeperking. De rechtbank sluit zich aan bij de overwegingen van de reclassering, in de zin dat enerzijds de stoornis van de verdachte zonder behandeling een onaanvaardbaar risico op recidive meebrengt, en dat het anderzijds voor de verdachte niet haalbaar is om deze behandeling in enig ander kader dan dat van de TBS met dwangverpleging te ondergaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van de opnieuw ontstane ‘passanten-problematiek’ (vgl. ECLI:NL:RBGEL:2021:7209), maar ziet daarin, reeds gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf, geen reden om af te zien van oplegging van de TBS-maatregel.
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht om het horen van de psychiater en psycholoog als deskundige, in het geval dat de rechtbank, voorbijgaand aan het pleidooi, zou overwegen om de TBS-maatregel op te leggen. Zoals hiervoor is gemotiveerd acht de rechtbank zich op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende voorgelicht. Er is dan ook geen noodzaak voor nader onderzoek, zodat het voorwaardelijk verzoek wordt afgewezen.
Ongemaximeerde tbs
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar.
6.3.4.
Strafmodaliteit en strafmaat
Naast het opleggen van de TBS-maatregel met dwangverpleging kan naar het oordeel van de rechtbank, ondanks dat de rechtbank de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekent, gelet op de ernst van de feiten en uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij, niet worden volstaan met een andere straf dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij is, naast het hiervoor overwogene, de zeer grote hoeveelheid van bewezenverklaarde feiten van belang. Omdat de rechtbank tot een geringere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal enigszins van de eis worden afgeweken. Alles afwegende acht de rechtbank, naast de TBS-maatregel met dwangverpleging, een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren – passend en geboden. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
De rechtbank heeft zich rekenschap gegeven van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021 en de daarin vervatte, voor de veroordeelde minder gunstige, regeling omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding voor een andere strafoplegging, enerzijds omdat ook vóór de inwerkingtreding geen onverkort recht bestond op voorwaardelijke invrijheidstelling, anderzijds omdat de wetgever heeft gewild dat de nieuwe regeling op veroordelingen vanaf 1 juli 2021 van toepassing zou zijn en zulks naar het oordeel van de rechtbank niet strijdig is met het legaliteitsbeginsel.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 5]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.871,72, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.346,71 aan materiële schade (€ 100,00 gestolen horloge, € 960,00 gestolen telefoon, € 1.100,00 gestolen geld en € 186,72 aan telefoonkosten), € 2.500,00 aan immateriële schade en € 25,00 aan proceskosten.
[aangever 5]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.127,62, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.627,62 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
[naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.954,00 en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.954,32 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.295,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 295,00 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade.
[aangever 6]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.200,00 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
7.1
De standpunten van de officieren van justitie
[naam 5]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot € 4.463,12, hoofdelijk met de medeverdachte, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een vergoeding van € 600,00 voor de telefoon passend is, gelet op de afschrijving. Daarnaast is een vergoeding van € 163,12 passend voor de telefoonkosten, omdat de abonnementskosten van het gevorderde bedrag moeten worden afgetrokken. De rest van de vordering is voldoende onderbouwd en redelijk.
[aangever 5]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 4.007,62, hoofdelijk met de medeverdachte, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost gestolen geld beperkt moet worden tot € 1.752,00, omdat het overige geld blijkens het dossier niet gestolen is. De rest van de vordering is voldoende onderbouwd en redelijk.
[naam 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 3.874,32, hoofdelijk met de medeverdachte, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadepost afgegeven geldbedragen beperkt moet worden tot € 2.700,00, omdat het overige geld blijkens het dossier geen directe link heeft met de dreiging met geweld. De rest van de vordering is voldoende onderbouwd en redelijk.
[slachtoffer]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 4.050,00, hoofdelijk met de medeverdachte, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen rechtstreeks verband is tussen het ten laste gelegde feit en de gestolen riem, pet en het geldbedrag. De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schade te matigen tot € 4.000,00.
[aangever 6]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 5.200,00, hoofdelijk met de medeverdachte, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schade te matigen tot € 4.000,00. De rest van de vordering is voldoende onderbouwd en redelijk.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, in verband met de bepleite vrijspraken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[naam 5]
Materiële schade:
Horloge:
Uit de bewezenverklaring van de feiten van dagvaarding 1 onder 1, 2 en 3 volgt dat de verdachte en zijn mededader het horloge van de benadeelde partij hebben verkregen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De dagwaarde van het horloge komt daarom voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van die waarde heeft de benadeelde partij onbetwist gesteld dat het om een replica Hublot horloge ging en dat deze in nieuwstaat op markplaats voor zo’n € 150,00 worden aangeboden. Nu de rechtbank over de kwaliteit en staat van het weggenomen horloge echter niets bekend is, zal de rechtbank de schade lager schatten, te weten op een bedrag van € 50,00. Voor het overige zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Geld:
Uit de bewezenverklaring volgt dat de verdachte en zijn mededader € 995,00 en € 105,00 van de benadeelde partij hebben verkregen als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Deze gevorderde bedragen zullen daarom in het geheel worden toegewezen.
Telefoon:
Uit de bewezenverklaring volgt dat de verdachte en zijn mededader een Samsung telefoon van de benadeelde partij hebben verkregen als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. De dagwaarde van de telefoon komt daarom voor vergoeding in aanmerking. Uit een door de benadeelde partij overlegde factuur blijkt dat deze in september 2019 is aangekocht en toen een verkoopprijs had van € 999,00. De rechtbank zal de schade, nu haar over de staat van de telefoon op het moment van verlies niets bekend is en rekening houdend met afschrijving, schatten op een lager bedrag dan gevorderd, namelijk op € 500,00. Voor het overige zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.
Telefoonkosten:
Uit de bewezenverklaring volgt dat de verdachte en zijn mededader de telefoon van de benadeelde partij hebben verkregen. De benadeelde partij heeft, onder overlegging van een belspecificatie, gesteld dat na het moment van verlies van de telefoon belkosten zijn gemaakt. Dit is door de verdediging niet betwist. Uit de belspecificatie blijkt dat voor
€ 163,12 naar servicenummers is gebeld na het moment dat de benadeelde partij de telefoon had verloren. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen. Het overige van dit deel van de vordering bestaat uit kosten die niet aan de verdachte zijn toe te rekenen en zal daarom worden afgewezen.
Immateriële schade:
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden. Hij heeft ter onderbouwing een behandelverslag van Ooms Psychologen overgelegd. Hoewel van dat verslag een pagina mist, blijkt daaruit dat de benadeelde als gevolg van de bewezenverklaarde feiten last had van spanningsklachten, slaapproblemen, gevoelens van angst, frustratie, woede boosheid, verdriet en machteloosheid. Tevens was hij verhoogd emotioneel en prikkelbaar, had hij gewichtsverlies door stress en had hij innerlijke onrust. Daartoe is een behandeling van maximaal 12 sessies gepland. Ten slotte heeft de benadeelde partij voor de hoogte van de schadevergoeding aansluiting gezocht bij de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Op basis van het behandelverslag van de psycholoog, waarvan de inhoud door de verdediging niet is weersproken, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat sprake is van psychisch letsel als gevolg van de bij dagvaarding 1 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten, zodat een vergoeding hiervoor zal worden toegekend. De hoogte van deze vergoeding zal, rekening houdend met hetgeen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven wordt geïndiceerd, naar billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,-, zoals door de benadeelde partij is gevorderd.
Proceskosten:
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 25,00 gevorderd als forfaitaire vergoeding voor telefoonkosten in het kader van de vorderingsprocedure in het strafproces. Hoewel dergelijke kosten in beginsel als proceskosten kunnen gelden, is niet gesteld of gebleken dat de benadeelde partij in dit verband kosten heeft gemaakt. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering daarom afwijzen.
Conclusie:
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – een bedrag van € 1.813,12 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, derhalve in totaal € 4.313,12 toewijzen. Omdat de verdachte de bewezen verklaarde feiten samen met een ander heeft gepleegd, zal hij hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 oktober 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel:
De verdachte zal voor de bij dagvaarding 1 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal daarom aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.313,12 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald. Als dit bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald kan gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 53 dagen.
[aangever 5]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bij dagvaarding 1 onder 5, 6 en 7 bewezen verklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag, te weten € 2.627,62.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bij dagvaarding 1 onder 5, 6 en 7 bewezen verklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,00 .
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 4.127,62.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 juni 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bij dagvaarding 1 onder 5, 6 en 7 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.127,62,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever 5] .
[naam 2]
Nu de verdachte niet zal worden veroordeeld voor het hem bij dagvaarding 1, onder feit 8 ten laste gelegde, zal benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
[slachtoffer]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post spijkerbroek, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding 2 onder 1 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag, te weten € 50,00.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten gestolen pet, gestolen riem en gestolen geld, de vordering afwijzen, omdat deze schade niet het rechtstreekse gevolg is van het ten laste gelegde feit.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding 2 onder 1 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 2.550,00, bestaande uit € 50,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 mei 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding 2 onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.550,00,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
[aangever 6]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post gouden ring, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding 2 onder 3 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag, te weten € 200,00.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post iPhone XR, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding 2 onder 3 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vergoeding voor de iPhone XR matigen tot € 500,00, vanwege de afschrijving.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding 2 onder 3 bewezen verklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.700,00, bestaande uit € 700,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 september 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding 2 onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.700,00,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangever 6] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 55, 57, 138ab, 141, 282, 284, 311, 312, 317, 321, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding 1 onder 8 en 9, de bij dagvaarding 2 onder 2 en de bij dagvaarding 3 onder 2, 3 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de overige ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Dagvaarding 1:
ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden;
en
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld/bedreiging met
geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om het bezit van het gestolene te verzekeren;
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 4:verduistering;
ten aanzien van feit 5:diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden;
en
ten aanzien van feit 6:computervredebreuk;
en
ten aanzien van feit 7:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 10:diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden;
Dagvaarding 2:
ten aanzien van feit 1:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
ten aanzien van feit 3:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen;
Dagvaarding 3:
ten aanzien van feit 1:oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:een ander door bedreiging met geweld en bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 6:medeplegen van oplichting;
ten aanzien van feit 8:witwassen
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte en beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
de vorderingen van de benadeelde partijen;
ten aanzien van [naam 5] :wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 5] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 4.313,12 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 5] en wijst de vordering van [naam 5] voor het overige af;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
ten aanzien van [aangever 5] :wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om te betalen een bedrag van € 4.127,62, aan: [aangever 5] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 juni 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
ten aanzien van [slachtoffer] :wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om te betalen een bedrag van € 2.550,00, aan: [slachtoffer] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 mei 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald en wijst de vordering van [slachtoffer] voor het overige af;;
ten aanzien van [aangever 6] :wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om te betalen een bedrag van € 1.700,00, aan: [aangever 6] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2019 tot de dag waarop deze vordering is betaald en wijst de vordering van [aangever 6] voor het overige af;
ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 5] , [aangever 5] , [slachtoffer] en [aangever 6]: veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
ten aanzien van [naam 2] :bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
de schadevergoedingsmaatregel;
ten aanzien van [naam 5] :legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.313,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2020, tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [naam 5] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 53 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
ten aanzien van [aangever 5] :legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.127,62, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2019, tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [aangever 5] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 51 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
ten aanzien van [slachtoffer] :legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.550,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2019, tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
ten aanzien van [aangever 6] :legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.700,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2019, tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [aangever 6] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 27 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
ten aanzien van allen:bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 februari 2022.

Voetnoten

1.Parketnummer 09-2702894-20: de feiten 1, 2, 3, 5, 7 en 10; parketnummer 09-072081-20: de feiten 1, 3, 5, 6 en 8; parketnummer 09-134938-20: de feiten 1 en 3.
2.Wanneer wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020321329 / 2020345167 / 2020308200 / 2019150569 / 2019063250, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag - Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 499).
3.Wanneer wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019133287 & PL1500-2019256319, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 255).
4.Dit proces-verbaal is afkomstig uit het dossier van dagvaarding 1, met het nummer PL1500-2020321329 / 2020345167 / 2020308200 / 2019150569 / 2019063250, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag - Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 499).
5.Wanneer wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019191241, van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 221).