In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de wijze van beslaglegging op zijn uitkering. Verzoeker heeft op 18 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen de uitvoering van het beslag door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Katwijk. Verzoeker is vrijgesteld van griffierecht vanwege betalingsonmacht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 september 2022 behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onverwijlde spoed vereist is. In dit geval is er sprake van een financieel geschil, maar de voorzieningenrechter stelt vast dat er geen onomkeerbare situatie dreigt, zoals faillissement of acute financiële nood. Verzoeker heeft echter aangevoerd dat hij door de inhouding op zijn uitkering financiële problemen ondervindt, wat leidt tot vertraging in het betalen van zijn huur en andere kosten.
De voorzieningenrechter constateert dat verzoeker een bijstandsuitkering ontvangt, waarvan maandelijks 5% wordt gereserveerd voor vakantietoeslag en een bedrag van € 55,09 wordt ingehouden voor een schuld aan verweerder. Dit resulteert in een uitkering die onder de beslagvrije voet ligt. Gezien de financiële problemen van verzoeker en de gevolgen van de beslaglegging, oordeelt de voorzieningenrechter dat er sprake is van een spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter concludeert dat de wijze van beslaglegging in strijd is met de wettelijke regels over de beslagvrije voet. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij verweerder wordt opgedragen om de reservering van 5% voor vakantietoeslag te handhaven, zodat verzoeker niet onder de beslagvrije voet komt te zitten. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komende. De uitspraak is gedaan door mr. K.H. Sanders, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, en is openbaar uitgesproken op 30 september 2022.