ECLI:NL:RBMNE:2020:931

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
7937140 UC EXPL 19-7912 MB/880
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van het bedrag dat maandelijks aan schuldeisers mag worden afgedragen bij beslag op een uitkering met reservering voor vakantiegeld

In deze zaak gaat het om de vraag hoe het bedrag dat maandelijks aan schuldeisers moet worden afgedragen bij beslag op een uitkering, moet worden berekend wanneer er een reservering voor vakantiegeld wordt ingehouden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de reservering voor vakantiegeld eerst van de uitkering moet worden afgetrokken voordat het bedrag dat boven de beslagvrije voet uitkomt, aan de schuldeisers kan worden afgedragen. De eiser, de bewindvoerder van mevrouw [A], is van mening dat de gemeente bij de berekening van het bedrag dat aan Ziggo moet worden afgedragen, moet uitgaan van de uitkering minus de reservering voor vakantiegeld. De kantonrechter is het met de bewindvoerder eens dat het inkomen van mevrouw [A] niet onder de beslagvrije voet mag zakken, maar wijst de vorderingen van de bewindvoerder af omdat deze niet toewijsbaar zijn. De kantonrechter legt uit dat de gemeente de juiste rekenmethode moet volgen, maar dat de vorderingen van de bewindvoerder niet tegen Ziggo kunnen worden ingesteld, omdat Ziggo niet verantwoordelijk is voor de afdracht door de gemeente. De kantonrechter compenseert de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7937140 UC EXPL 19-7912 MB/880
Vonnis van 11 maart 2020
inzake
[bewindvoerder] , h.o.d.n. Box Budgetbeheer Bewindvoering te Drachten, in zijn hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van [A],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen de bewindvoerder,
[A] wordt hierna mevrouw [A] genoemd,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer,
tegen:
de besloten vennootschap
Ziggo Services B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
verder ook te noemen Ziggo,
gedaagde partij,
gemachtigde: LAVG.

1.De procedure

1.1.
De bewindvoerder heeft een dagvaarding met producties ingediend en Ziggo een conclusie van antwoord met producties. Daarna heeft de bewindvoerder een conclusie van repliek tevens akte wijziging van eis met producties ingediend en Ziggo een conclusie van dupliek met producties. De bewindvoerder heeft in een akte op de producties van Ziggo gereageerd. Daarna is besloten dat er een vonnis komt.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Eiser is de bewindvoerder van mevrouw [A] . Ziggo heeft een vordering op mevrouw [A] en daarom heeft Ziggo beslag gelegd op de uitkering die mevrouw [A] ontvangt van de gemeente Smallingerland (hierna: de gemeente). Ziggo heeft berekend dat er per 1 januari 2019 een beslagvrije voet geldt van € 940,53 en volgens de bewindvoerder klopt deze berekening. Wat volgens de bewindvoerder niet klopt, is het bedrag dat de gemeente elke maand aan Ziggo afdraagt als gevolg van het beslag.
2.2.
Als uitgangspunt geldt dat de gemeente aan Ziggo moet betalen: het deel van de uitkering van mevrouw [A] dat boven de beslagvrije voet uitkomt. Als de uitkering bijvoorbeeld € 1.000 is en de beslagvrije voet bijvoorbeeld € 900, dan moet er dus € 100 aan Ziggo worden betaald (€ 1.000 - € 900).
2.3.
In de situatie van mevrouw [A] speelt het volgende: van haar uitkering wordt door de gemeente een bedrag per maand ingehouden als reservering van vakantiegeld. Pas in mei van elk jaar ontvangt zij dat vakantiegeld (12 maal het maandbedrag). De gemeente heeft bij de berekening van het maandelijks aan Ziggo af te dragen bedrag gedaan alsof het bedrag aan vakantiegeld al wel maandelijks aan mevrouw [A] werd uitbetaald. Dat heeft tot gevolg dat mevrouw [A] (die het vakantiegeld in de maanden juni tot en met april feitelijk niet ontvangt) in die maanden minder inkomen ontvangt dan de beslagvrije voet. Uitgaande van de genoemde voorbeeldbedragen en als de maandelijkse reservering aan vakantiegeld – ook als voorbeeld – op € 50 wordt gesteld, kan dat met de volgende som worden verhelderd:
uitkering € 1.000
reservering vakantiegeld € 50 -/-
afdracht aan Ziggo
€ 100 -/-
feitelijk ontvangen € 850.
Dat ontvangen bedrag is € 50 minder dan de beslagvrije voet van € 900.
Er is hier van voorbeeldbedragen uitgegaan om duidelijker te maken wat er precies gebeurt. Bij mevrouw [A] gaat het om andere bedragen, maar dat maakt voor het systeem van inhouden - en dus voor het oordeel van de kantonrechter - niet uit.
2.4.
De bewindvoerder is het er niet mee eens dat mevrouw [A] per maand een inkomen ontvangt dat lager is dan de beslagvrije voet. Haar inkomen is volgens hem nu te laag om alle lasten te kunnen betalen. De bewindvoerder zegt dat bij het bepalen van wat aan Ziggo moet worden afgedragen, moet worden uitgegaan van het bedrag aan uitkering met aftrek van de reservering voor het vakantiegeld (dus van € 1.000 - € 50 = € 950).
2.5.
De bewindvoerder heeft bij de gemeente bezwaar gemaakt. De gemeente zegt dat de gevolgen van haar rekenwijze worden ‘goed gemaakt’ doordat mevrouw [A] het hele bedrag dat zij in mei aan vakantiegeld ontvangt, mag houden (daarvan gaat niks naar Ziggo). De gemeente is het dus niet met de bewindvoerder eens en heeft het bedrag dat zij aan Ziggo afdraagt niet veranderd.
2.6.
De bewindvoerder vordert in deze zaak:
- voor recht te verklaren dat het woord ‘betaling’ in artikel 475b Rv moet worden opgevat als daadwerkelijke betalingen exclusief reserveringen;
- voor recht te verklaren dat er per 1 januari 2019 een beslagvrije voet van € 945,88 geldt;
- dat Ziggo aan mevrouw [A] terugbetaalt het bedrag dat volgens de bewindvoerder teveel aan Ziggo is afgedragen door de gemeente.
2.7.
Ziggo vindt dat de vorderingen moeten worden afgewezen.

3.Wat vindt de kantonrechter er van?

3.1.
De kantonrechter is het eens met het standpunt van de bewindvoerder dat het inkomen dat mevrouw [A] uiteindelijk per maand ontvangt, niet onder de beslagvrije voet mag zakken. De kantonrechter wijst de vorderingen van de bewindvoerder echter toch af, omdat hij aan zijn standpunt vorderingen heeft verbonden die niet toewijsbaar zijn. Hieronder wordt dit uitgelegd.
Manier van inhouden
3.2.
De vraag waarop de bewindvoerder een antwoord wil is: moet de gemeente bij de berekening van wat zij aan Ziggo afdraagt, uitgaan van de uitkering inclusief of exclusief de reservering van het vakantiegeld? Met andere woorden: moet worden uitgegaan van het bedrag aan uitkering na aftrek van die reservering of van het ‘volle’ uitkeringsbedrag, dus zonder rekening te houden met de reservering? De kantonrechter is van oordeel dat van het eerste moet worden uitgegaan en licht dat hierna toe.
Daarbij vraagt de kantonrechter wat geduld van de lezer; het is nodig een omweg te maken voordat het antwoord kan worden gegeven. De kantonrechter zegt eerst iets over artikel 475b Rv en over een uitspraak van de Hoge Raad (HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3068) die over dit artikel gaat, voordat hij de vraag van de bewindvoerder beantwoordt.
3.3.
In artikel 475b lid 3 Rv staat dat beslag op nabetalingen niet verder geldig is dan wanneer de betaling tijdens het beslag op tijd zou zijn gedaan. De Hoge Raad heeft in de hierboven genoemde uitspraak gezegd dat uit dit artikel volgt dat nabetalingen moeten worden toegerekend aan de maand waarin de betaling eigenlijk had moeten plaatsvinden. Het beslag treft (deels) geen doel als in die maand het - op die manier te berekenen - inkomen (deels) onder de beslagvrije voet bleef.
3.4.
De Hoge Raad heeft in diezelfde uitspraak gezegd dat de vraag of een jaarlijkse uitkering van vakantiegeld onder de beslagvrije voet valt, ook op deze manier moet worden beantwoord. Er moet dus worden gedaan alsof de jaarlijkse uitbetaling eigenlijk twaalf aparte nabetalingen betreft, die elk horen bij de maand waarin dat deel van het vakantiegeld is opgebouwd en alsof die elk in die maand zijn uitgekeerd. Per maand moet dan worden gekeken of het inkomen inclusief vakantiegeld (deels) boven de beslagvrije voet blijft. Als dat zo is, dan wordt het (maandelijkse deel van het) vakantiegeld dat boven de beslagvrije voet uitkomt, door het beslag geraakt.
3.5.
Maar dat geeft nog geen antwoord op de vraag hoe moet worden bepaald hoeveel de gemeente per maand aan mevrouw [A] moet betalen. Moet de toerekening die de Hoge Raad voorschrijft meteen al in de desbetreffende maand worden gedaan (waarbij wordt gedaan alsof zij het bedrag aan vakantiegeld telkens per maand al ontvangt)? Of moet er van maand tot maand rekening mee worden gehouden dat zij het vakantiegeld niet meteen ontvangt en moet pas worden toegerekend op het moment waarop het vakantiegeld wordt uitbetaald?
In het eerste geval bestaat de kans dat iemand een feitelijk maandinkomen ontvangt dat lager is dan de beslagvrije voet, waar tegenover staat dat hij het (betreffende deel van het) nabetaalde vakantiegeld mag houden. In het tweede geval ontvangt hij per maand nooit minder dan de beslagvrije voet, maar bestaat de kans dat het (betreffende deel van het) nabetaalde vakantiegeld alsnog aan de beslaglegger moet worden afgedragen.
De gemeente volgt de eerste methode, de bewindvoerder vindt dat de tweede methode de juiste is. De kantonrechter is het met de bewindvoerder eens.
3.6.
Het doel van de wetsregels over de beslagvrije voet is (en dat wordt ook in de uitspraak van de Hoge Raad benadrukt) dat iemand hierdoor in ieder geval een inkomen ontvangt ter hoogte van 90% van de norm die in de Participatiewet staat (in het verleden werd dat de bijstandsnorm genoemd). Dat bedrag is volgens de wetgever in principe genoeg om op een minimumniveau rond te kunnen komen. Bij dat uitgangspunt past niet dat een maandinkomen onder die beslagvrije voet uitkomt. De eerstgenoemde methode, die de gemeente hanteert, heeft het risico dat dit wél gebeurt. Dat is niet de bedoeling van de wettelijke regels. Dat daar tegenover staat dat men het (betreffende deel van het) nabetaalde vakantiegeld mag houden, maakt dat niet anders. Wie per maand zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud niet volledig kan betalen, wordt gedwongen in die maand onder het bestaansminimum te leven en komt daardoor al snel in de problemen met zijn vaste schuldeisers (zoals de ziektekostenverzekeraar, de energieleverancier en dergelijke). Die problemen zijn niet steeds (volledig) ongedaan te maken doordat later, in de maand mei, het vakantiegeld wordt uitgekeerd en dat dit vakantiegeld mag worden gehouden.
3.7.
Er is nog een andere reden waarom de methode van de gemeente niet klopt. Het gaat in de uitspraak van de Hoge Raad om het gevolg van een beslag op de jaarlijkse uitkering van vakantiegeld, dat in de voorafgaande maanden was gereserveerd. Uit die uitspraak volgt dat dat vakantiegeld alleen onder het beslag valt als er in de maand waarin het vakantiegeld gereserveerd is, beslag lag en er ook beslag lag op het moment van de jaarlijkse uitkering. Wat de gemeente doet is daarmee in strijd, omdat zij niet kan toetsen of aan dat laatste beslagvereiste zal zijn voldaan. Zij trekt immers al een maandelijkse conclusie, vóór de jaarlijkse uitkering een feit is.
3.8.
De rekenmethode die onder 3.5 als tweede is omschreven, is de juiste en die moet de gemeente volgen. Dat betekent dat de gemeente van de uitkering eerst de reservering voor het vakantiegeld moet aftrekken en vervolgens moet kijken welk bedrag er dan nog boven de beslagvrije voet uitkomt. Dat laatste bedrag mag worden afgedragen aan Ziggo (en eventuele andere schuldeisers). De bewindvoerder heeft op dat punt dus gelijk.
3.9.
Toch kan de gevorderde eerste verklaring voor recht niet worden toegewezen. Het is namelijk niet zo dat onder het begrip ‘betalingen’ in artikel 475b Rv alleen betalingen exclusief reserveringen (bijvoorbeeld van vakantiegeld) vallen. Ook die later te betalen gereserveerde bedragen vallen er onder, maar dan wel met toepassing van de rekenmethode die hiervoor als de juiste is aangemerkt. Bovendien is deze vordering ingesteld tegen Ziggo, zij bepaalt niet welk bedrag op de uitkering van mevrouw [A] wordt ingehouden. Dat doet de gemeente. Ziggo geeft alleen de hoogte van de beslagvrije voet aan de gemeente door en dat is niet het probleem dat bewindvoerder wil oplossen met deze verklaring voor recht. De kantonrechter kan geen veroordeling uitspreken tegen de gemeente, omdat zij geen partij is in deze rechtszaak. De kantonrechter vertrouwt er echter op de gemeente zal handelen naar wat in dit vonnis staat, nadat de bewindvoerder of Ziggo dit vonnis aan haar hebben laten zien.
Hoogte beslagvrije voet
3.10.
De bewindvoerder heeft ook gevorderd voor recht te verklaren dat de beslagvrije voet per 1 januari 2019 € 945,88 bedraagt. Partijen zijn het er intussen over eens dat die beslagvrije voet € 940,53 bedraagt. De bewindvoerder heeft hierdoor geen belang meer bij die verklaring voor recht. Ook deze vordering wordt daarom afgewezen.
Terugbetaling
3.11.
De gemeente heeft geen rekening gehouden met de reservering van de vakantietoeslag en dat had wel gemoeten. Er is dus maandelijks teveel aan Ziggo betaald. De bewindvoerder vordert dat Ziggo aan mevrouw [A] terugbetaalt wat Ziggo vanaf januari 2019 teveel heeft gekregen. Het is echter de gemeente die aan Ziggo heeft afgedragen en daarom moet Ziggo ook aan de gemeente terugbetalen, waarna de gemeente dit bedrag moet doorsluizen naar mevrouw [A] . Mevrouw [A] heeft dus geen vordering op Ziggo en daarom kan haar vordering niet worden toegewezen, maar de kantonrechter vertrouwt erop dat Ziggo en de gemeente naar zijn oordeel zullen handelen.
Hij wijst nog wel op het volgende. Er is maandelijks teveel aan Ziggo uitbetaald door de gemeente, maar mevrouw [A] heeft in mei het gereserveerde vakantiegeld alsnog uitbetaald gekregen en dat was volgens de juiste rekenmethode misschien ook niet juist (zie 3.5). Het is dus de vraag of en zo ja, hoeveel er per saldo door Ziggo terugbetaald moet worden. Deze kwestie maakt echter geen deel uit van deze rechtszaak en daarom zal de kantonrechter die vraag niet beantwoorden.
Proceskosten
3.12.
De vorderingen van de bewindvoerder worden afgewezen, maar hij heeft gelijk gekregen op het punt dat de gemeente het niet goed heeft gedaan en maandelijks teveel aan Ziggo heeft betaald. De kantonrechter vindt daarom dat de proceskosten moeten worden gecompenseerd. Dat betekent dat de bewindvoerder en Ziggo ieder hun eigen kosten moeten betalen.
Ziggo heeft nog gezegd dat de bewindvoerder pas na het dagvaarden de stukken aanleverde die nodig waren voor het herberekenen van de beslagvrije voet. Daardoor kon pas toen worden uitgerekend en terugbetaald wat Ziggo teveel had ontvangen doordat er een te lage beslagvrije voet was gehanteerd. Dit maakt niet uit voor de beslissing over de proceskosten. De belangrijkste reden voor het instellen van deze zaak was namelijk niet een verschil van mening over de hoogte van de beslagvrije voet, maar het principiële geschil over de manier van inhouden en over het dáarmee samenhangende bedrag dat teveel aan Ziggo is afgedragen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
compenseert de proceskosten, zodat de bewindvoerder en Ziggo ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.