ECLI:NL:RBDHA:2022:10687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
21 _ 2601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand op basis van de Participatiewet voor kosten van levensonderhoud van inwonende zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van bijzondere bijstand aan eiseres, die een aanvraag had ingediend voor de kosten van levensonderhoud van haar inwonende zoon. Eiseres ontving sinds 1 november 2020 aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) en had op 18 augustus 2020 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van haar zoon, met ingang van 1 mei 2020. Het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet tot de bestaanskosten van eiseres zelf behoren. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 16 september 2022 behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt dat recht bestaat op bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van bestaan, mits betrokkene niet beschikt over de middelen om deze kosten te dekken. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de kosten van levensonderhoud van haar zoon voortkomen uit bijzondere individuele omstandigheden. De rechtbank concludeert dat kosten van wonen, voeding en kleding in beginsel geen bijzondere bijstand rechtvaardigen.

Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder maatwerk had moeten leveren op basis van artikel 18, eerste lid, van de Pw. De rechtbank stelt vast dat voor individuele afstemming slechts in zeer bijzondere situaties ruimte is. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar situatie als zeer bijzonder kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2601

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: A.M. de Jong).

Procesverloop

In het besluit van 3 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres bijzondere bijstand toe te kennen.
In het besluit van 18 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres ontvangt sinds 1 november 2020 aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Zij heeft op 18 augustus 2020 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het levensonderhoud van haar inwonende zoon, met ingang van 1 mei 2020.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd niet behoren tot de bestaanskosten van eiseres zelf.
1.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres en haar 19-jarige zoon voor de toepassing van de Pw twee zelfstandige rechtssubjecten zijn. De zoon ontvangt sinds 29 april 2020 bijstand naar de jongerennorm. Als hij noodzakelijke kosten heeft die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en die kosten niet kan voldoen uit de bijstandsnorm dan dient hij hiervoor zelf bijzondere bijstand aan te vragen.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
Artikel 35, eerste lid, Pw bepaalt – kort gezegd - dat recht bestaat op bijzondere bijstand voorzover betrokkene niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan. Uit de toelichting op de gelijkluidende voorganger van deze bepaling, artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, blijkt dat het moet gaan om kosten die uit bijzondere individuele omstandigheden voortkomen en die in het concrete geval als noodzakelijk moeten worden aangemerkt. [1]
2.2.
Artikel 18, eerste lid, van de Pw bepaalt dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Bijzondere bijstand
2.3.
De kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd zijn de kosten van levensonderhoud van haar inwonende zoon, namelijk woonkosten en kosten voor kleding en voeding. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij op grond van artikel 395a, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is haar zoon te onderhouden. De kosten die daarmee gemoeid zijn behoren volgens haar dan ook tot haar eigen kosten.
2.4.
Of deze stelling klopt, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat het hier gaat om kosten die uit bijzondere individuele omstandigheden voortkomen. Kosten van wonen, voeding en kleding moeten worden gerekend tot periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Voor zulke kosten wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verleend.
2.5.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres betoogd dat de situatie van eiseres bijzonder is omdat de kosten waar het hier om gaat niet worden gedekt door de voor haar geldende bijstandsnorm. Zij zou bijstand ter hoogte van twee keer de kostendelersnorm willen ontvangen. De rechtbank volgt dit betoog niet. Wat eiseres in feite aanvoert is dat zij en haar zoon samen niet rond kunnen komen van een bedrag ter grootte van de voor haar geldende bijstandsnorm en de voor haar zoon geldende jongerennorm. Eiseres stelt zich hiermee op het standpunt dat de in de Pw neergelegde bijstandsnormen te laag zijn vastgesteld. Wat er verder zij van dit standpunt, deze normen zijn in deze bestuursrechtelijke procedure, die gaat over de weigering van verweerder om eiseres bijzondere bijstand toe te kennen, in beginsel een gegeven. Dat eiseres naar eigen zeggen niet rond kan komen omdat de bijstandsnormen te laag zijn vormt geen grond om haar bijzondere bijstand toe te kennen.
Afstemming
2.6.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder maatwerk had moeten leveren door toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Pw.
2.7.
Volgens vaste rechtspraak is voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging dan wel een verhoging van de bijstand slechts plaats in zeer bijzondere situaties. [2] Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van een zeer bijzondere situatie als hiervoor bedoeld. De omstandigheid dat zij een onderhoudsplicht heeft jegens haar zoon en naar eigen zeggen niet kan rond komen is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om tot afstemming over te gaan.
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond. Bij deze uitkomst bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H. Sanders, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.TK 28 870, nr. 3, p. 64.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492.