In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats], beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarin het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft op 23 september 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op bestuursrecht en socialezekerheidsrecht. Eiser had eerder een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning aangevraagd, maar het college heeft niet tijdig op het bezwaar beslist, wat leidde tot een ingebrekestelling door eiser. Het primaire besluit van 20 oktober 2020 werd afgewezen, en het bestreden besluit van 4 maart 2021 verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de rechtbank op 25 augustus 2022 de zaak heeft behandeld. De rechtbank oordeelde dat de wegingsfactor van 0,5 die door verweerder was gehanteerd voor de proceskostenvergoeding onjuist was, omdat de waarde per punt niet correct was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 mei 2021 vernietigd en bepaald dat eiser recht heeft op een hogere proceskostenvergoeding van € 267,-. Daarnaast moet verweerder het betaalde griffierecht van € 49,- terugbetalen en de proceskosten van eiser vergoeden tot een bedrag van € 1.518,-.