In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit hebbende statushouder, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 juli 2022 besloten dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij in Italië internationale bescherming had gekregen. Eiser had zijn asielaanvraag in Nederland ingediend op 14 juni 2022, terwijl zijn echtgenote en kind al in Nederland verbleven met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft de zaak op 15 september 2022 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk was op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser in Italië een asielstatus had verkregen. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van eisers gezin in Nederland en zijn wens om bij hen te verblijven geen invloed hadden op de toepassing van de wet. Eiser had niet aangetoond dat de situatie in Italië zo slecht was dat terugkeer daarheen in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat eiser als statushouder in Italië dezelfde rechten genoot als een Italiaans staatsburger en dat hij niet had aangetoond dat hij bijzonder kwetsbaar was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.