ECLI:NL:RBDHA:2022:10504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.13274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring asielaanvraag op basis van internationale bescherming in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit hebbende statushouder, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 6 juli 2022 besloten dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk was, omdat hij in Italië internationale bescherming had gekregen. Eiser had zijn asielaanvraag in Nederland ingediend op 14 juni 2022, terwijl zijn echtgenote en kind al in Nederland verbleven met een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft de zaak op 15 september 2022 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk was op grond van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser in Italië een asielstatus had verkregen. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van eisers gezin in Nederland en zijn wens om bij hen te verblijven geen invloed hadden op de toepassing van de wet. Eiser had niet aangetoond dat de situatie in Italië zo slecht was dat terugkeer daarheen in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat eiser als statushouder in Italië dezelfde rechten genoot als een Italiaans staatsburger en dat hij niet had aangetoond dat hij bijzonder kwetsbaar was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13274

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. K. Logtenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.13275, op 15 september 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 14 juni 2022 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Eisers echtgenote en minderjarig kind verblijven ook in Nederland en zijn per 5 februari 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Italiaanse autoriteiten hem met ingang van 15 februari 2015 internationale bescherming hebben verleend. Eiser is opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van Italië te begeven. In reactie op de zienswijze dat eiser in Nederland wenst te worden herenigd met zijn echtgenote en kind, heeft verweerder overwogen dat eiser daarvoor een afzonderlijke aanvraag moet indienen. Feiten en omstandigheden waarmee de vreemdeling een beroep doet op reguliere verblijfsaanspraken zijn volgens verweerder niet relevant voor de toepassing van artikel 30a van de Vw en 3.106a van het Vb. Eiser komt niet in aanmerking voor inwilliging van zijn aanvraag op grond van de nareisregeling, omdat zijn aanvraag niet is gedaan binnen drie maanden na verlening van de asielvergunning aan zijn echtgenote en kind. Toetsing aan artikel 8 van het EVRM [1] is niet aan de orde, omdat de asielaanvraag van eiser niet inhoudelijk is behandeld.
3. Eiser voert aan dat verweerder niet overeenkomstig artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden heeft onderzocht of het redelijk is om van hem te verlangen dat hij naar Italië terugkeert. Eiser meent dat dit in zijn geval niet redelijk is. Daarnaast stelt hij dat het van onevenredige hardheid getuigt dat verweerder niet afziet van zijn bevoegdheid tot het niet-ontvankelijk verklaren van de asielaanvraag. Hij wijst erop dat hij in Italië nare ervaringen heeft gehad en als dakloze op straat aan het bedelen was. Het lukte hem niet om bescherming te vragen bij de Italiaanse autoriteiten. Verder is met name van belang dat zijn gezin in Nederland woont en dat eiser met hen wil worden herenigd. Eiser beroept zich in dit verband op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 maart 2022 [2] . Daaruit volgt volgens eiser dat verweerder bij de vraag naar de toepassing van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren reguliere argumenten moet betrekken en op kenbare wijze rekening moet houden met de belangen van het kind.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn [3] als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. Daarvoor wordt beoordeeld of de vreemdeling een zodanige band heeft met deze andere lidstaat dat het redelijk is om van hem te verlangen dat hij naar die lidstaat reist. Bij die beoordeling worden alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf. [4]
5. Vaststaat dat aan eiser in Italië een asielstatus is verleend. Niet is gebleken dat hij daar niet langer internationale bescherming geniet. Alleen al hierom wordt aangenomen dat eiser met Italië een zodanige band heeft dat het in beginsel redelijk is om van hem te verlangen dat hij daarnaar terugkeert. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij in Italië op straat heeft geleefd en heeft moeten bedelen, heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië voor statushouders in het algemeen of voor hem in het bijzonder zo slecht is dat deze in strijd komt met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. [5] Verweerder heeft in dat verband voldoende gemotiveerd dat eiser als statushouder in Italië dezelfde rechten geniet als een Italiaans staatsburger en dat het aan eiser is om die rechten te verwezenlijken. Niet is gebleken van bijzondere kwetsbaarheid. Eiser heeft de door hem gestelde leefomstandigheden in Italië niet verder gestaafd. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij voldoende geprobeerd heeft om zijn situatie in Italië te verbeteren.
6. Verweerder stelt ook terecht dat de aanwezigheid van eisers echtgenote en kind in Nederland en eisers wens om bij hen in Nederland te verblijven geen betekenis hebben bij de toepassing van artikel 30a van de Vw en artikel 3.106a van het Vb. Zoals ook is overwogen in de door eiser genoemde uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 24 maart 2022, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest XXXX tegen België geoordeeld dat lidstaten een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk mogen verklaren zoals bedoeld in artikel 33, tweede lid, onder a, van de Procedurerichtlijn, zelfs als sprake is van een schending van het recht op eerbiediging van het gezinsleven of de rechten van het kind. Deze uitleg is namelijk nodig om eerbiediging te verzekeren van het beginsel van wederzijds vertrouwen waarop het Europees asielstelsel is gebaseerd. [6]
7. De formulering van artikel 30a, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw laat zoals eiser terecht stelt ruimte om geen gebruik te maken van de daarin opgenomen bevoegdheid. Het is echter praktijk dat de asielaanvraag als uitgangspunt niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de voorwaarde zoals genoemd in deze bepaling zijn vervuld. Daartoe kan nog worden gewezen op de tekst van paragraaf C2/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 waarin de bescherming van de vreemdeling in een andere EU-lidstaat wordt beschouwd als een omstandigheid op grond waarvan de aanvraag niet ontvankelijk
is. Niet is gebleken dat dit uitgangspunt kennelijk onredelijk is. Door eiser zijn ook geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan de toepassing van verweerders bevoegdheid in dit geval als onredelijk of onevenredig moet worden beschouwd.
8. Voor zover het gaat om de mogelijkheid van gezinshereniging is in beroep niet bestreden dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning op grond van de nareisregeling [7] , zodat een nationaalrechtelijke asielvergunning op die grondslag evenmin aan de orde is.
9. De aanvraag is dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
10. Voor zover eiser stelt dat verweerder ambtshalve het recht op eerbiediging van eisers gezinsleven met zijn echtgenote en kind had moeten beoordelen, faalt het beroep eveneens. Het recht op verblijf op grond van gezinsleven is hier niet aan de orde. Pas bij de inhoudelijke behandeling van een asielaanvraag verricht de staatssecretaris ambtshalve een toets aan artikel 8 van het EVRM. [8]
11. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Richtlijn 2013/32/EU
4.Artikel 3.106a, tweede en derde lid, van het Vb
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Zie het arrest van het HvJ EU van 22 februari 2022 (XXXX tegen België, C-483/20), ECLI:EU:C:2022:103, punt 36 en 37.
7.Artikel 29, tweede lid, van de Vw.
8.Zie de uitspraken van de AbRS van 21 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:122 en van de Voorzitter van de ABRS van 22 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2421