ECLI:NL:RBDHA:2022:10495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.10944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van schijnhuwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Turkse nationaliteit bezit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER om bij zijn Bulgaarse referente te kunnen verblijven. De aanvraag werd echter afgewezen op grond van het vermoeden van een schijnhuwelijk. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris voldoende bewijs had geleverd voor het vermoeden van misbruik van het recht op vrij verkeer en verblijf. De rechtbank overwoog dat de verklaringen van eiser en referente tegenstrijdig en onduidelijk waren, en dat er onvoldoende bewijs was voor de oprechtheid van hun huwelijk. Eiser had ook niet adequaat gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie van de staatssecretaris. De rechtbank concludeerde dat de afgifte van het verblijfsdocument niet kon worden toegewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de Verblijfsrichtlijn. Bovendien werd het beroep op artikel 8 van het EVRM afgewezen, omdat de afgifte van het document geen verder rechtmatig verblijf bevestigde. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10944

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.10946, op 1 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is verschenen [naam2], referente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Turkse nationaliteit. Op 19 mei 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER om te verblijven bij referente, die de Bulgaarse nationaliteit heeft. Eiser en referente zijn sinds 19 januari 2021 met elkaar gehuwd.
2. Volgens verweerder zijn eiser en referente een huwelijk aangegaan met als enig doel het in de Verblijfsrichtlijn [1] neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Verweerder meent dat sprake is van een schijnhuwelijk omdat eiser en referente uiteenlopende, vage, tegenstrijdige en onware verklaringen hebben afgelegd over essentiële onderdelen van de relatie.
3. Eiser stelt dat er weldegelijk sprake is van een duurzame relatie tussen referente en hem, temeer nu zij zwanger is van eiser. De door verweerder genoemde tegenstrijdigheden vormen onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van een schijnrelatie. Verweerder heeft ten onrechte indicatoren gesteld als aanleiding voor een nader onderzoek naar hun relatie. Eiser stelt verder dat referente en hij vooraf onvoldoende op de hoogte zijn gesteld van de precieze bedoeling van het gehoor. Daarnaast meent eiser dat de wijze waarop het gehoor is gehouden en de oplopende druk die dat bij eiser en referente heeft veroorzaakt tot foutieve resultaten heeft geleid. Eiser stelt ook dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Eiser is van mening dat de voortzetting van zijn relatie in strijd met artikel 8 van het EVRM [2] onmogelijk wordt gemaakt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) verschaft verweerder aan gemeenschapsonderdanen die als zodanig rechtmatig verblijf hebben in Nederland een document of schriftelijke verklaring waaruit dat rechtmatig verblijf blijkt. De echtgeno(o)t(e) van een gemeenschapsonderdaan wordt eveneens als gemeenschapsonderdaan aangemerkt. [3]
5. De voorwaarden voor het hebben van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zijn neergelegd in hoofdstuk 8 van de Vw. De desbetreffende bepalingen zijn een omzetting van de Verblijfsrichtlijn. Op grond van artikel 35 van deze richtlijn kunnen lidstaten een aan de richtlijn te ontlenen recht onthouden in geval van misbruik, zoals een schijnhuwelijk. De bewijslast van het bestaan van een schijnhuwelijk rust op verweerder. Uit paragraaf 4.2 van de door de Europese Commissie vastgestelde Richtsnoeren bij de Verblijfsrichtlijn [4] blijkt dat lidstaten individuele gevallen mogen onderzoeken wanneer een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat. Volgens vaste jurisprudentie [5] van de Afdeling [6] heeft verweerder bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen beoordelingsruimte. De in de Richtsnoerenopgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik, heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. De rechtbank kan wel toetsen of de door verweerder daartoe in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen.
6. Verweerder heeft het gegronde vermoeden van een schijnhuwelijk voldoende gemotiveerd in het primaire besluit: zo stond op het moment van de aanvraag noch eiser, noch zijn huwelijk met referent geregistreerd in de BRP [7] , eiser heeft niet gereageerd op een brief van verweerder van 17 juni 2021 waarin is gevraagd om nadere informatie over de inschrijving in het BRP, de komst van eiser naar Nederland en de relatie en het huwelijk met referente. Verder was referente ingeschreven op een adres waarop ook andere personen stonden ingeschreven, van wie de relatie met eiseres onbekend was. Daarnaast is het reeds bestaande gegronde vermoeden nog versterkt doordat een op 1 oktober 2021 aangetekend verzonden uitnodiging voor een hoorzitting retour is gekomen, wat deed vermoeden dat eiser en referente niet verblijven op het door referente opgegeven adres. Verweerder heeft in een en ander aanleiding kunnen zien voor het instellen van nader onderzoek. Eiser heeft zijn stelling van het tegendeel niet concreet onderbouwd.
7. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat een hoorzitting een geëigend middel is om te beoordelen of de gerezen twijfel aan de oprechtheid van het huwelijk gegrond is. In dit geval kan ook hierbij nog worden opgemerkt dat eiser niet heeft gereageerd op het schriftelijk verzoek van verweerder om informatie.
8. Dat eiser en referente stellen te zijn overvallen door de aard en de hoeveelheid vragen van verweerder over hun relatie leidt niet tot een geslaagd beroep. Zij zijn immers vooraf geïnformeerd door middel van de aangetekend verzonden brief van 17 juni 2021. Het blijft voor hun rekening dat zij op dat moment kennelijk onvoldoende bereikbaar zijn gebleken voor verweerder. Ook zijn eiser en referente voorafgaand aan het gehoor nogmaals geïnformeerd dat zij zouden worden bevraagd over hun leven in het algemeen en hun huwelijk en relatie in het bijzonder. Gevraagd is wanneer beiden elkaar hebben ontmoet, wanneer hun tweede ontmoeting was, hoe vaak zij elkaar zagen, hoe het huwelijksaanzoek is verlopen, in welke periodes zij wel of niet bij elkaar verbleven en waar zij verbleven voordat eiser naar Nederland kwam, wanneer eiser naar Nederland is gekomen en waar hij heeft gewoond en wat beiden tijdens het afgelopen weekend hebben gedaan. Verweerder mocht daarbij verlangen dat eiser en referente, die stellen dat zij met elkaar gehuwd zijn en samenwonen, consistente en eenduidige verklaringen kunnen afleggen over dergelijke belangrijke of zeer recente gebeurtenissen in hun relatie. Ook is het inherent aan deze wijze van onderzoek dat eiser en referente zijn geconfronteerd met elkaars verklaringen. Uit het verslag van het gehoor door de ambtelijke commissie op 15 november 2021 is niet gebleken dat verweerder eiser en referente op een onbehoorlijke wijze heeft bevraagd. Niet is gebleken dat eiser of referente niet in staat was om aan het gehoor deel te nemen. Daarnaast volgt uit het verslag van het gehoor niet dat eiser of referente de bedoeling van het gehoor niet zou hebben begrepen. In zijn algemeenheid hoeft verweerder vooraf geen inzicht te geven in de precies te stellen vragen, dit om te voorkomen dat degenen die worden gehoord hun verklaringen op elkaar afstemmen. De rechtbank wijst er ten slotte op dat eiser in bezwaar voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te verweren tegen de tegenwerpingen van verweerder. Dit betekent dat verweerder de afgelegde verklaringen heeft mogen gebruiken bij de totstandkoming van het bestreden besluit.
9. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op welke punten eiser en referente ontoereikend hebben verklaard. De daarbij vastgestelde vaagheden, tegenstrijdigheden en onwaarheden zijn door eiser niet concreet bestreden. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat de wijze waarop eiser en referente over hun gestelde relatie hebben verklaard, ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid ervan.
Verweerder stelt terecht dat de door eiser overgelegde foto’s, kassabonnen en vliegticket niet afdoen aan de wijze waarop de verklaringen moeten worden beoordeeld. Ook de in beroep aangevoerde omstandigheid dat referente inmiddels zwanger is leidt niet tot een andere conclusie, daargelaten dat het vaderschap van eiser niet is aangetoond.
10. Nu verweerder heeft kunnen concluderen dat sprake is van een schijnhuwelijk, kan eiser geen verblijfsrecht ontlenen aan de Verblijfsrichtlijn. Om die reden komt eiser niet in aanmerking voor afgifte van het gevraagde document.
11. De rechtbank oordeelt dat eisers beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt namelijk dat de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER geen verdere strekking heeft dan het bevestigen van het bestaan van rechtmatig verblijf onder de Verblijfsrichtlijn en dat een beroep op artikel 8 van het EVRM niet kan leiden tot afgifte van dat document. [8]
12. Nu eiser niet is aan te merken als potentieel begunstigde onder de Verblijfsrichtlijn, is een nadere belangenafweging over de vraag naar de redelijke verwijderbaarheid van eiser niet aan de orde.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de burgers van de unie en hun familieleden.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie artikel 1 van de Vw en artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
4.Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Verblijfsrichtlijn, COM 2009 313.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Basisregistratie personen
8.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:790.