ECLI:NL:RBDHA:2022:10284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
NL21.10506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor pleegkind met Nigeriaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Nigeriaans kind, had de aanvraag ingediend om bij zijn oom en tante in Nederland te kunnen wonen, omdat hij in Nigeria niet goed verzorgd kon worden door zijn moeder, die met verslavingsproblemen kampt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door de Staatssecretaris op 26 oktober 2020 was afgewezen, omdat niet was aangetoond dat eiser in Nigeria geen aanvaardbare toekomst had. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 8 juni 2021 kennelijk ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 25 januari 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris in redelijkheid kon concluderen dat er geen sprake was van onaanvaardbare omstandigheden in Nigeria die het verblijf van eiser in Nederland rechtvaardigden. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat eiser niet met voldoende bewijs had aangetoond dat zijn moeder niet in staat was om voor hem te zorgen en dat er geen medische verklaring was overgelegd die zijn stelling onderbouwde. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de nieuw overgelegde stukken in beroep niet konden worden meegenomen in de beoordeling, omdat deze niet tijdig waren ingediend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris terecht was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht, locatie Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.10506
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 26 oktober 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)’ afgewezen.
In het besluit van 8 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen referent en de tante van eiser, mevrouw [A] . Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2015] . Eiser stelt dat hij in Nigeria woont bij zijn moeder, [B] en dat zij niet goed voor hem kan zorgen. Eiser wil daarom bij zijn oom, referent, en zijn echtgenote
[A] in Nederland verblijven.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat onder meer niet is aangetoond dat eiser in Nigeria geen aanvaardbare toekomst heeft. Volgens verweerder is geen sprake van zodanige omstandigheden dat eiser niet of bezwaarlijk door zijn moeder of door naaste bloed- of aanverwanten in Nigeria kan worden verzorgd. Dat eisers moeder met verslavingsproblemen kampt en daarom niet voor hem kan zorgen, is niet met medische stukken aangetoond. Verder zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eisers gestelde ouders ook daadwerkelijk zijn ouders zijn en dat de vader van eiser is overleden. Daarom is ook niet gebleken dat de ouders van eiser toestemming geven voor zijn vertrek naar Nederland. Ook heeft eiser niet met stukken aangetoond dat er sprake is van een familierechtelijke relatie tussen mevrouw [A] en eiser. Verweerder heeft verder aan eiser tegengeworpen dat hij ook niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.28, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) nu hij geen medische verklaring heeft overgelegd.
Wettelijk kader
3. Voor alle regels die op deze zaak van toepassing zijn, wordt verwezen naar de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak. In verband met de eisen die het systeem stelt, is deze bijlage te vinden direct na het dictum in deze uitspraak en voor de ondertekening.
Onaanvaardbare toekomst
4. Eiser voert - samengevat - aan dat hij in Nigeria geen aanvaarbare toekomst heeft. Zijn moeder is verslaafd en is niet in staat om voor hem te zorgen. Eiser lijdt aan verwaarlozing en bevindt zich in een zwaardere positie dan zijn leeftijdsgenoten in Nigeria. De verslavingsproblemen van de moeder van eiser zijn niet op te lossen, omdat er geen verslavingshulp is. Een bijdrage uit Nederland zou ook geen soelaas bieden. In Nigeria zijn er geen fatsoenlijke weeshuizen en er is ook geen familie die voor hem kan zorgen. Eiser voert aan dat uit de stukken in voldoende mate blijkt dat zijn moeder ook daadwerkelijk zijn moeder is. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de verklaring over alleenstaand ouderschap.
Daaruit blijkt ook dat zijn vader is overleden. Eiser voert verder aan dat de familierechtelijke relatie met referent voldoende aannemelijk is
5. De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of eiser in Nigeria een onaanvaardbare toekomst heeft, verweerder beoordelingsruimte heeft.1 De rechtbank moet verweerders standpunt daarover daarom terughoudend toetsen. Verder wordt op grond van het beleid in paragraaf B7/3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) pas aangenomen dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
6. Gelet op de toelichting tijdens de zitting kan de rechtbank meevoelen met de zorg die referent en mevrouw [A] hebben over hun neefjes (eisers) gesteldheid
1. Uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 29 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2298.
en dat zij hem graag bij hun willen laten wonen in Nederland. Terughoudend toetsend oordeelt de rechtbank echter dat verweerder zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie waarin eiser in Nigeria geen aanvaardbare toekomst heeft. Verweerder heeft allereerst aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet met (gelegaliseerde) documenten heeft onderbouwd dat zijn gestelde moeder ook daadwerkelijk zijn moeder is. Ook heeft eiser niet met officiële documenten onderbouwd dat zijn vader is overleden. De verklaring alleenstaand ouderschap is daarvoor niet voldoende. Verweerder heeft verder aan eiser kunnen tegenwerpen dat het feit dat de moeder van eiser verslaafd is en zij daardoor eiser niet kan verzorgen onvoldoende is aangetoond. Eiser heeft in de bestuurlijke fase geen medische documenten over de verslaving van zijn moeder overgelegd. Eiser heeft verder met de documenten die hij wel in de bestuurlijke fase heeft overgelegd onvoldoende onderbouwd dat zijn moeder niet voor hem kan zorgen en dat hij ook door haar wordt mishandeld. De door eiser overgelegde foto waar hij zelf op staat is daarvoor onvoldoende onderbouwing. Verweerder heeft verder de door eiser overgelegde verklaringen van de school en het hoofd van [gemeenschap] gemeenschap onvoldoende kunnen achten. Deze verklaringen zijn immers niet objectief verifieerbaar en niet duidelijk is op welke brondocumenten de verklaringen zijn
gebaseerd. Verder zijn de verklaringen op verzoek van eiser opgesteld en zijn een aantal van de verklaringen vlak na het nemen van het primaire besluit afgegeven. Uit de inhoud van de verklaringen blijkt niet dat het voor de moeder van eiser niet mogelijk is om in Nigeria professionele hulp te krijgen voor de verslavingsproblemen. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat het voor hem niet mogelijk zou zijn om door bloed- of aanverwanten te worden verzorgd.
7. De in beroep nieuw overgelegde stukken (overlijdensakte vader van 7 december 2019; geboorteakte van [eiser] van 24 december 2019; verklaring van [ziekenhuis] van 2 augustus 2021; verklaring van [ziekenhuis] van 18 augustus 2021 en de verklaring van [C] van 4 november 2020) kunnen gelet op de ‘ex tunc’ toetsing in beroep niet bij de beoordeling worden betrokken. De rechtbank overweegt in dit kader dat het aan de aanvrager is om al bij zijn aanvraag alle benodigde stukken te overleggen. Verweerder had dan kunnen toetsen of uit deze stukken blijkt dat de moeder van eiser daadwerkelijk zijn moeder is, of de vader van eiser is overleden en of de voogdijverklaring juist is. Bij twijfel had verweerder dan ook onderzoek kunnen laten uitvoeren door Bureau Documenten naar de echtheid van de documenten. Omdat deze documenten pas in beroep zijn overgelegd, heeft verweerder hiermee bij de beslissing op bezwaar geen rekening kunnen houden. Dat het belang van eiser zwaar weegt, omdat hij een kind is, maakt niet dat van hem niet kan worden verwacht dat hij zijn aanvraag met de juiste documenten onderbouwt. Het is daarbij juist in het belang van het kind dat verweerder de aanvraag zorgvuldig toetst en dat verweerder niet zomaar een kind uit zijn vertrouwde omgeving haalt zonder dat bijvoorbeeld is gebleken dat de ouders van het kind toestemming geven voor het vertrek naar Nederland.
Medische verklaring
8. De rechtbank stelt vast dat eiser geen medische verklaring heeft overgelegd, terwijl dit gelet op artikel 3.28, derde lid, van het Vb wel nodig is. De stelling van eiser dat de verklaring van het ziekenhuis, de verklaring van de school en de foto’s van eiser in samenhang als een dergelijke verklaring moeten worden aangemerkt volgt de rechtbank niet. Hieruit kan niet worden vastgesteld of eiser lijdt aan een gevaarlijke, besmettelijke of
langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Verweerder heeft dit daarom terecht aan hem tegengeworpen.
9. Omdat het niet overleggen van een originele medische verklaring een zelfstandige afwijzingsgrond is, heeft verweerder alleen daarom al de aanvraag kunnen afwijzen. De beroepsgronden die zien op de andere afwijzingsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
Horen in bezwaar
10. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet. Van het horen in de bezwaarprocedure mag een bestuursorgaan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op wat door eiser in de bezwaarprocedure naar voren heeft gebracht en aan documenten heeft overgelegd, afgezet tegen het primaire besluit, is aan deze maatstaf voldaan en mocht verweerder van horen afzien. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat eiser pas na de beslissing op bezwaar de documenten genoemd onder 7 heeft overgelegd, zodat verweerder ook daarin geen reden heeft hoeven zien om eiser te horen.
Artikel 4:84 van de Awb
12. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de enkele niet onderbouwde stelling van eiser ter zitting dat hij een beroep doet op 4:84 van de Awb niet tot een ander oordeel kan leiden, nu eiser deze grond in zijn geheel niet heeft geconcretiseerd.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.

Bijlage

Artikel 3.28 van het Vb
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet; en
die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
De aspirant-pleegouders dienen in staat te zijn de vreemdeling een goede opvoeding en verzorging te geven.
Bij de aanvraag wordt een medische verklaring overgelegd.
De aanvraag wordt niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
Paragraaf B7/3.7.1 van de Vc
De IND beschouwt als buitenlandse pleegkinderen vreemdelingen die:
• om andere redenen dan adoptie in hun belang naar Nederland worden overgebracht; en
• worden geplaatst in een pleeggezin waarbij de pleegouders feitelijk de plaats van de biologische of juridische ouders innemen.
De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
(…)
Paragraaf B7/3.7.2 van de Vc
In aanvulling op de in artikel 3.28 Vb opgenomen voorwaarden, verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking familie- of gezinslid, als ook wordt voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden:
het buitenlandse pleegkind is een bloed- of aanverwant als bedoeld in artikel 1:3 BW van de referent;
a.de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het kind stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders; óf
b.de autoriteiten in het land van herkomst stemmen in met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders, in het geval dat de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger(s) overleden zijn of een onbekende verblijfplaats hebben; en
3. het gezag van de aspirant-pleegouder(s) over het kind is geregeld door de bevoegde autoriteiten.
Paragraaf B7/3.2.3 van de Vc
De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb af als:
• het rechtsstelsel in het land van herkomst het vertrek naar het buitenland van de ene ouder
met de kinderen afhankelijk stelt van toestemming van de andere ouder;
• beide ouders het gezag hebben over het kind;
• een van de ouders achterblijft in het land van herkomst; en
• de achterblijvende ouder geen toestemming verleent voor het vertrek van het kind.
De toestemming van de daartoe competente buitenlandse instantie kan voor de hierboven bedoelde toestemming in de plaats worden gesteld als de ouder wiens toestemming is vereist:
• de toestemming niet wil geven;
• onvindbaar is; of
• is overleden.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.